Ingediend | 14 september 2020 |
---|---|
Beantwoord | 13 oktober 2020 (na 29 dagen) |
Indiener | Frank Futselaar |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | dieren landbouw natuur en milieu stoffen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z16260.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-451.html |
Ja.
Vooralsnog lopen de termijnen van de maatregel nog en zijn nog geen definitieve cijfers over deelname aan de regeling te geven. Pas op basis van daadwerkelijk beëindigde varkenshouderijlocaties is een doorrekening te maken op hexagon niveau, die de basis biedt voor vergunningverlening voor weg- en woningbouw.
Binnenkort zal ik uw Kamer infomeren over de stand van zaken van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv). Daarbij zal ik ook ingaan op het aantal deelnemers.
Zie antwoord vraag 3.
De Srv vloeit voort uit de afspraak uit het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 34 700, nr. 34) om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. Per brief van 7 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het doel en de hoofdlijnen van de Srv (Kamerstuk 28 973, nr. 200). Het doel van de Srv is het verminderen van geuroverlast die wordt veroorzaakt door varkensbedrijven, door het bieden van een subsidie voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van varkenshouderijlocaties in de concentratiegebieden Zuid en Oost. De Srv is daarmee primair gericht op het verminderen van geuroverlast voor omwonenden. Reductie van stikstofemissie en -depositie is een positief neveneffect bij de beëindiging van varkenshouderijlocaties, maar vormde geen toetsingscriterium bij de beoordeling van aanvragen voor een beëindigingssubsidie op grond van de Srv.
De Srv bevindt zich momenteel in de fase van uitvoering. Varkenshouders konden in de periode van 25 november 2019 tot en met 15 januari 2020 een subsidieaanvraag indienen. Alle aanvragen zijn beoordeeld en beschikt. Het is zowel in juridische als in praktische zin niet mogelijk om met terugwerkende kracht het doel en selectiecriteria van de Srv aan te passen.
Per brief van 20 april van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Onderdeel van deze structurele aanpak wordt gevormd door de bronmaatregelen, waaronder de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de gerichte opkoop. Doel van deze bronmaatregelen is het verminderen van depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden.
PBL heeft in haar doorrekening geen andere uitgangspunten gehanteerd dan in de regeling zijn opgenomen. PBL heeft een inschatting gemaakt van de afname van de stikstofemissie die met de Srv gerealiseerd kan worden. PBL heeft daarbij een aanname gedaan over het aantal varkenshouders dat daadwerkelijk over zal gaan tot beëindiging van hun productie, het aantal varkensrechten dat daarmee definitief van de markt zou verdwijnen en heeft die afname met een conversiefactor van het RIVM omgezet in een geschatte reductie van de stikstofdepositie.
Een belangrijke kanttekening blijft dat de definitieve emissie- en depositiereductie nog altijd afhankelijk zijn van het uiteindelijk aantal deelnemers, het aantal dieren dat zij houden, de leeftijd van hun stallen, het type stal en de locatie waarop zij zijn gevestigd.
De met de Srv te realiseren stikstofreductie is sterk afhankelijk van het werkelijke aantal varkenshouderijlocatie dat definitief en onherroepelijk wordt beëindigd en de ligging van individuele varkenshouderijlocaties ten opzichte van Natura 2000-gebieden. Ik verwacht in de loop van het vierde kwartaal van dit jaar meer zekerheid te hebben over welke varkenshouders daadwerkelijk hun productie gaan beëindigen en welke varkenshouders alsnog afzien van de beëindigingssubsidie. Zodra deze zekerheid er is zal ik het RIVM opdracht geven om, op basis van de feitelijke gegevens, de reductie van stikstofemissie en -depositie te berekenen. Ik zal uw Kamer voor het einde van dit jaar over de uitkomst hiervan berichten. Daarbij dient aangetekend te worden dat pas van feitelijke emissiereductie sprake is op het moment dat de dieren en de mest daadwerkelijk van de productielocatie zijn afgevoerd. Dat moment zal per varkenshouderijlocatie verschillen. Mijn verwachting is dat medio 2021 het merendeel van de productielocaties definitief beëindigd zal zijn.
Het doel van de Srv is het verminderen van geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden door het definitief en onherroepelijk beëindigen van varkenshouderijlocaties. Subsidieaanvragen moeten voldoen aan een aantal voorwaarden. De varkenshouderijlocatie waarvoor een subsidie werd aangevraagd, moest een minimale geurbelasting op geurgevoelige objecten in een straal van 1.000 meter rond de varkenshouderijlocatie veroorzaken, de zogenaamde drempelwaarde, om voor subsidie in aanmerking te komen. Met de drempelwaarde is geborgd dat uitsluitend die varkenshouderijlocaties worden beëindigd die daadwerkelijk geuroverlast veroorzaken, waarmee een doelmatige besteding van middelen wordt gegarandeerd.
Met de beëindiging van varkenshouderijlocaties worden naast geur ook andere emissies voorkomen, waaronder die van stikstof (ammoniak) en broeikasgassen. Ten algemene heeft de beëindiging van varkenshouderijlocaties een positief effect op de leefomgeving.
Ik onderschrijf de uitspraak van de heer Rosenthal in het artikel van het Platform Investico niet. Ik herken de uitspraak van de heer Rosenthal wel uit eerdere gesprekken in relatie tot het doel van de samenwerking in de keten, zoals nu door CoViVa wordt vormgegeven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 vloeit de Srv rechtstreeks voort uit de afspraak uit het Regeerakkoord om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. De Srv is niet gericht op het verhogen van het rendement van de varkenshouderij.
Overigens wil ik uw Kamer er op wijzen dat de heer Rosenthal niet de voorzitter van de ontwerpcommissie van de Srv was. De heer Rosenthal trad op als voorzitter van de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij (CoViVa). CoViVa was, net als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de vijf betrokken provincies, een van de partijen waarmee ik op regelmatige basis afstemming heb gezocht over de invulling van de Srv.
Zie antwoord vraag 10.
In het artikel van Investico wordt over de Srv geconcludeerd «dat de maatregel in 2015 werd ontworpen om de varkenssector een economische oppepper te geven, die destijds in een ernstige conjuncturele crisis verkeerde.» Zoals in antwoord op vraag 10 en 11 al is aangegeven is de Srv niet gericht op het verhogen van rendement voor de varkenshouderij maar op het verminderen van geuroverlast voor omwonenden. De conjuncturele positie van de varkenssector tussen 2015 en het moment van inwerkingtreding van de Srv (12 oktober 2019) heeft dan ook geen rol gespeeld in de besluitvorming over de in het Regeerakkoord aangekondigde maatregel.
De Srv heeft als doel de geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden te verminderen. Een positief neveneffect van de definitieve en onherroepelijke beëindiging van varkenshouderijlocaties is dat daarmee ook andere emissie worden gereduceerd.
Varkenshouders die het besluit hebben genomen om zich aan te melden voor de Srv hebben een eigen afweging gemaakt. Daarbij zullen verschillende aspecten een rol hebben gespeeld en tegen elkaar afgewogen zijn. Een belangrijk aspect is of met de hoogte van het subsidiebedrag de varkenshouder zijn nog lopende financiële verplichtingen kan nakomen. Varkenshouders zullen om die reden, afhankelijk van hun individuele situatie, in meer of mindere mate afstemming hebben gezocht met die partijen jegens welke ze als ondernemer nog een financiële verplichting hebben, zoals bijvoorbeeld slachterijen, voerleveranciers of banken. Of en in welke mate een varkenshouderij nog financiële verplichtingen moet nakomen richting deze partijen hangt sterk af van de individuele situatie. Ik heb geen zicht op welk deel van het totaal aan uit te keren subsidiebedragen uiteindelijk naar deze partijen vloeit.
Zoals in het antwoord op vraag 14 is aangegeven zal elke varkenshouder die gebruik maakt van de Srv en die zijn productie definitief onherroepelijk beëindigd in meer of minder mate te maken hebben met nog lopende financiële verplichtingen jegens derden. Dat de Rabobank en andere banken, net als partijen zoals slachterijen en voerleveranciers, mogelijk een financieel belang hebben bij een varkenshouder die zijn bedrijf beëindigt is daarmee evident. De suggestie die in het artikel van Investico wordt gewekt dat de Rabobank, vanwege dit financiële belang, «het grootste deel van de voorwaarden schreef», is echter onjuist.
De voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de Srv, hangen voor een belangrijk deel samen met uit de Europese staatssteunkaders, de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (2014/C 204/01). De Richtsnoeren stellen onder meer strikte voorwaarden aan de hoogte van de steun die mag worden verstrekt voor de beëindiging van een veehouderijlocatie. De Europese Commissie heeft de Srv hierop getoetst en is tot het oordeel gekomen dat de met de regeling te verstrekken steun verenigbaar is met de interne markt en dat er vanuit de optiek van staatsteun daarom geen bezwaar bestaat tegen (definitieve vaststelling van) de subsidieregeling.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 15 is het evident dat er verschillende partijen kunnen zijn die een financieel belang hebben bij het beëindigen van een varkenshouderij. Dit belang staat echter los van het doel van de regeling, het verminderen van de geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden. Om die reden bevat de Srv een toetsing op geurbelasting (de zogenaamde geurscore). Een eventueel financieel belang van partijen, zoals banken, veevoerleveranciers of slachterijen, speelde bij de opstelling van de Srv – laat staan bij de beoordeling van de aanvragen – geen enkele rol. Van belangenverstrengeling bij het opstellen van de criteria en voorwaarden voor de subsidieregeling is dan ook geen sprake.