Ingediend | 27 augustus 2020 |
---|---|
Beantwoord | 27 oktober 2020 (na 61 dagen) |
Indieners | Raymond de Roon (PVV), Harm Beertema (PVV) |
Beantwoord door | Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | economie ict internationaal internationale samenwerking onderwijs en wetenschap onderzoek en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z15108.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-567.html |
Nederlandse bedrijven en instellingen die strategische (militair en of dual use) goederen of technologie ontwikkelen dan wel produceren, zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van exportcontroleregimes is een exportvergunning vereist. Exportvergunningaanvragen worden getoetst op grond van het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport (EUR2.008/944/GBVB), of de EU Dual Use Verordening (EUR428/2009). Nederland is partij bij meerdere internationale verdragen en aangesloten bij exportcontroleregimes waarbinnen lijsten met dual use goederen en technologie worden vastgesteld. Daarnaast wordt van alle Nederlandse bedrijven verwacht dat zij bij het internationaal zakendoen handelen in lijn met de OESO-Richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dit betekent dat zij in relatie tot hun waardeketens mogelijke risico’s – waaronder eventuele risico’s die verband houden met mensenrechtenschendingen en samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden – dienen te identificeren en te voorkomen of aan te pakken.
Overigens, Artificial Intelligence als wetenschaps- en toepassingsgebied is zeer breed en valt als zodanig niet als geheel binnen de kaders van dual use-goederen zoals die onder exportcontrole wetgeving is gedefinieerd.
Te zien is dat door middel van geavanceerde censuurtechnieken het vrije woord op het Chinese internet steeds verder wordt ingeperkt, zowel op openbare fora zoals Weibo als in privégesprekken binnen apps zoals WeChat. Van de uitrol van surveillancetechnologie gaat gezien de politieke context in China een afschrikkende werking uit richting etnische en religieuze minderheden, mensenrechtenactivisten en andersdenkenden. Met name in Tibet en Xinjiang geldt dat surveillancetechnologie bijdraagt aan de onderdrukking van Tibetaanse boeddhisten en onder andere Oeigoerse moslims. Deze toepassingen brengen risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden met zich mee.
Het is mogelijk dat zoektechnologie als een van vele databronnen gebruikt wordt om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken. Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat onderzoeksresultaten die voortkomen uit de samenwerking tussen Huawei Finland2 en de UvA en VU – welke is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine) – specifiek hiervoor zullen worden gebruikt.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».3 Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.
Instellingen in onderwijs en onderzoek worden geacht om bij het aangaan van een samenwerking – ongeacht uit welk land de samenwerkingspartner afkomstig is – een zorgvuldige afweging te maken van de kansen, opbrengsten en risico’s. Daarin worden meerdere factoren meegewogen.
Zie beantwoording vraag 4. De politieke situatie in een land, en het mogelijke effect daarvan op de samenwerking, is een van de factoren die meegewogen moeten worden bij het aangaan van internationale samenwerkingen. Die afweging van de kansen en risico’s maken instellingen zelf. De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling.
Deze taakverdeling respecteert de autonomie van de instellingen, een fundamenteel uitgangspunt van het Nederlandse kennisstelsel. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
De samenwerking is gericht op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine).
De keuze om de samenwerking aan te gaan is uiteindelijk aan de instellingen. De universiteiten hebben die autonomie en verantwoordelijkheid, daarbij de kansen, risico’s en aandachtspunten en bestaande wet- en regelgeving in acht nemend. Het kabinet heeft geen formele rol in het goed- of afkeuren van samenwerkingsovereenkomsten van instellingen.
Ja.
Onlangs hebben leden van de fracties van het CDA, PVV, VVD, FvD en D66 vragen gesteld naar aanleiding van het bericht over de samenwerking van de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam met het bedrijf Huawei en naar aanleiding van het bezoek van de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland. Het betreft de volgende vragen: Met deze brief wil ik u, mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister-President en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, informeren dat het niet mogelijk is gebleken de beantwoording binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te verzenden. De vragen hebben allen betrekking op hetzelfde onderwerp. Ik zal deze beantwoorden, mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister-President en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De vragen zullen afzonderlijk worden beantwoord, zoals de betreffende leden hebben verzocht, maar de antwoorden worden vanwege de samenhang met één brief naar uw Kamer verzonden. U ontvangt deze brief zo spoedig mogelijk.