Ingediend | 12 augustus 2020 |
---|---|
Beantwoord | 5 oktober 2020 (na 54 dagen) |
Indiener | Helma Lodders (VVD) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | landbouw organisatie en beleid planten voedselkwaliteit |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z14656.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-314.html |
Ja.
Frankrijk was, net als Nederland, voorstander van de Europese voorstellen uit 2018 om verregaande restricties op te leggen aan drie neonicotinoiden om de gezondheid van bijen te beschermen. Daarnaast is in Frankrijk op 1 september 2018 een wet in werking getreden dat het gebruik van alle neonicotinoide-houdende gewasbeschermingsmiddelen verbiedt. Binnen deze wet bestond de mogelijkheid om tot 1 juli 2020 tijdelijke vrijstellingen te verlenen wanneer deze voldoen aan artikel 53 van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009. Frankrijk heeft sinds 1 september 2018 tijdelijke vrijstelling verleend voor het gebruik van middelen op basis van de neonicotinoide acetamiprid in de teelt van knolraap, vijgen en hazelnoten.
De Franse regering is voornemens om de eerdergenoemde wet aan te passen en de mogelijkheid om tijdelijke vrijstellingen te verlenen met enkele jaren te verlengen. Indien de aanpassing van de wet door het Franse parlement wordt aangenomen, zal de mogelijkheid bestaan om aanvragen in te dienen voor een tijdelijke vrijstelling van neonicotinoide-houdende middelen. Een dergelijke aanvraag zal in Frankrijk, net als in Nederland, worden beoordeeld op landbouwkundige noodzaak en op de risico’s van het gebruik.
Het Franse voornemen om de wet aan te passen op het punt dat aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen niet meer zijn toegestaan, is ingegeven door de gevolgen van het verbod op het gebruik van neonicotinoiden op de Franse bietensector. De wijziging zou het beoordelen van aanvragen weer mogelijk maken. Nederland heeft geen dergelijk verbod ingesteld en heeft zodoende de mogelijkheid om een tijdelijke vrijstelling aan te vragen voor een neonicotinoide-houdend gewasbeschermingsmiddel. Ik heb uw Kamer op 28 januari 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 443) over mijn besluit op een dergelijk verzoek.
In Nederland bestaat al de mogelijkheid om een tijdelijke vrijstelling aan te vragen conform artikel 53 van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009. In 2018 is een verzoek voor een neonicotinoide-houdend middel in de bietenteelt ingediend, waarop de NVWA en het Ctgb constateerden dat een veilig gebruik van het middel binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet mogelijk was. Hierop heb ik besloten om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen (Kamerstuk 27 858, nr. 443). Wanneer een dergelijk verzoek opnieuw zou worden ingediend, zal ik mij wederom laten adviseren door de NVWA en het Ctgb.
Wanneer een lidstaat een tijdelijke vrijstelling verleent, dient deze de Europese Commissie en andere lidstaten hierover te informeren. Zodoende ben ik geïnformeerd over de tijdelijke vrijstelling van neonicotinoide-houdende middelen voor gebruik als coating op bietenzaad in Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Kroatië, Litouwen, Polen, Roemenië en Slowakije. Ik heb geen inzicht in welke lidstaten momenteel een tijdelijke vrijstelling overwegen en waar de besluitvorming nog niet is afgerond.
De toelatingssystematiek van gewasbeschermingsmiddelen is vastgelegd in Verordening (EG) 1107/2009 waarbij het creëren van een gelijk speelveld een van de uitganspunten is. Zo worden werkzame stoffen op EU-niveau beoordeeld en goedgekeurd. Het verlenen van tijdelijke vrijstellingen op nationaal niveau zorgt per definitie voor een ongelijk speelveld en dient daarom terughoudend te worden toegepast. Ik vind het belangrijk dat de mogelijkheid voor een tijdelijke vrijstelling bestaat wanneer er sprake is van een landbouwkundige noodsituatie en wanneer een veilig gebruik is aangetoond. De klimatologische situatie en plaag- en ziektedruk kan immers leiden tot specifieke locatie en seizoensgebonden noodsituaties. Een gelijk speelveld is in de basis echter geen onderdeel van de afweging om een tijdelijke vrijstelling te verlenen.
Het staat partijen vrij om een aanvraag in te dienen voor een tijdelijke vrijstelling. Ik zal mij hierop, net als bij alle verzoeken tot tijdelijke vrijstelling, laten adviseren door de NVWA en het Ctgb. De aanvrager zal in de aanvraag moeten onderbouwen dat het middel veilig kan worden toegepast. Bij de aanvraag uit 2018 concludeerde het Ctgb dat dit binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet mogelijk was. Een nieuwe aanvraag zal dus nieuwe wetenschappelijke informatie moeten bevatten die aantoont dat een veilig gebruik mogelijk is.
Naar aanleiding van het vrijstellingsverzoek uit 2018 ben ik in overleg getreden met de sector over alternatieve mogelijkheden om de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten te bestrijden. Hierop heeft de sector een verzoek ingediend voor tijdelijke vrijstelling van een alternatief middel zonder neonicotinoiden ter bestrijding van de bietenvlieg. Ik heb uw Kamer op 19 april 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 454) geïnformeerd dat ik een tijdelijke vrijstelling voor dit middel heb verleend. Op 14 april 2020 heb ik wederom een tijdelijke vrijstelling verleend voor dit alternatieve middel. Ik heb de sector inmiddels laten weten dat ik een nieuw verzoek tot tijdelijke vrijstelling van dit alternatieve middel, mits positief geadviseerd door de NVWA en het Ctgb, welwillend op zal pakken.
Ik ben binnen de werkgroep actuele vraagstukken van het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 met de sector in overleg over knelpunten binnen de gewasbescherming, waaronder ook de voorliggende knelpunten in de bietenteelt. Uit de landbouwkundige onderbouwing van de vrijstellingsaanvraag uit 2018 voor een neonicotinoide-houdend middel komt naar voren dat onvoldoende bestrijding van de bietenvlieg en bladluizen kan leiden tot een opbrengstverlies tot wel 50%. Dankzij acties vanuit de sector zelf (bijvoorbeeld op het gebied van preventieve maatregelen, monitoring en advisering) en het vrijgestelde alternatieve middel tegen onder andere de bietenvlieg en bladluizen (zie het antwoord op vraag 8) is de impact niet zo groot als gevreesd, maar is opbrengstverlies ook niet uit te sluiten. Binnen de werkgroep worden dan ook oplossingen besproken voor de korte, middellange en lange termijn. De inzet is dat op lange termijn door innovatie op het gebied van weerbare teeltsystemen, maatregelen en laagrisicomiddelen alternatieve vormen van bescherming tegen plagen in de teelt van suikerbieten beschikbaar komen.
De vragen van het lid Lodders (VVD) van 12 augustus 2020 over de berichten «De Lugt: «Neonics-dossier bieten moet terug op tafel»» en «Ook Duitse bietentelers eisen derogatie neonics», kunnen niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De vragen zullen zo spoedig mogelijk worden beantwoord.