Het handelen en functioneren van de NVWA |
|
Harm Holman (NSC) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Hoeveel bestuursrechtelijke maatregelen heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2024 uitgedeeld aan horeca, supermarkten en retailbedrijven, distributiecentra, groente- en fruitveilingen en verwerkende bedrijven, eierenverpakkers en ei-verwerkende bedrijven, visafslagen en visverwerkende bedrijven, pluimvee vleesverwerkende bedrijven en overige voedselverwerkende bedrijven? Kunt u deze gegevens uitsplitsten in waarschuwingen en boetes?
De informatie op type bedrijf wordt niet op dat detailniveau vastgelegd. Het is wel uit de systemen te halen na een uitvoerige analyse en die is jaarlijks rond de zomer beschikbaar. Op dit moment kan de NVWA wel cijfers leveren op basis van wetgeving en domein waarop de NVWA toezicht houdt. Hieronder een overzicht van het aantal door de NVWA opgelegde boetes per wet en domein.
Gewasbescherming
198
90
Diergeneesmiddelen
2.222
1.9791
Dierlijke bijproducten
Diervoeder
Vis
Vervoer van dieren
Levende dieren en diergezondheid
Dierenwelzijn
Dierlijke bijproducten
Vleesketen en voedselveiligheid
Fytosanitair
32
79
Mest en natuur
2
157
Horeca en ambachtelijke productie
2.755
6.915
Industriële productie
507
1.011
Vleesketen en voedselveiligheid
21
1631
Bijzondere eet- en drinkwaren
91
2652
Productveiligheid
172
628
Tabak en alcohol
116
Tabak en alcohol
1.330
3933
Bijzondere eet- en drinkwaren
12
Op dit moment wordt binnen de NVWA gewerkt aan het jaarbeeld 2024, waarin publiekelijk verslag wordt gedaan van de belangrijkste resultaten en gebeurtenissen in het afgelopen jaar. Dit verslag wordt jaarlijks in mei gepubliceerd. De NVWA maakt daarnaast een deel van de inspectieresultaten openbaar, die te vinden zijn op de website van de NVWA (https://www.openbare-inspectieresultaten.nvwa.nl/).
Hoe verhoudt het aantal waarschuwingen zich tot de hoeveelheid boetes voor de horeca, supermarkten en retailbedrijven, distributiecentra, groente- en fruitveilingen en verwerkende bedrijven, eierenverpakkers en ei-verwerkende bedrijven, visafslagen en visverwerkende bedrijven, pluimvee vleesverwerkende bedrijven en overige voedselverwerkende bedrijven?
De NVWA heeft verschillende instrumenten om de naleving te verhogen. Over de onderlinge verhouding tussen waarschuwingen en boetes zijn geen betrouwbare generieke conclusies te trekken. De NVWA kan bijvoorbeeld nalevingshulp geven, of aanwijzingen geven voor de bedrijfsvoering ter plaatse. Ze kan een officiële waarschuwing geven, een maatregel opleggen of een boete geven. Daarnaast kan de NVWA een bestuurlijke strafbeschikking opleggen of een proces verbaal aanzeggen. Dit alles is afhankelijk van de soort en de ernst van de overtreding. De NVWA maakt in het interventiebeleid vooraf kenbaar hoe ze met haar instrumentarium omgaat. De inspecteur beoordeelt de concrete omstandigheden van het geval. Hoe ernstiger de overtreding en de (mogelijke) gevolgen daarvan zijn, hoe ingrijpender de interventies worden. De NVWA kan één interventie opleggen of meerdere interventies tegelijkertijd, zoals een maatregel én een boete. Bedrijven die meerdere keren een overtreding begaan, kan de NVWA onder verscherpt toezicht stellen. In het jaar 2023 zijn 10.378 rapporten van bevindingen, 480 processen-verbaal en 21.118 schriftelijke waarschuwingen vastgelegd (bron: Jaarbeeld NVWA 2023 https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/publicaties/jaarbeeld-2023/nvwa-brede-themas#anker-6-maatregelen-en-handhavingsverzoeken).
Hoeveel bestuursrechtelijke maatregelen heeft de NVWA in 2024 uitgedeeld aan pluimveeslachterijen en roodvleesslachterijen? Graag opgesplitst in waarschuwingen en boetes.
In onderstaande tabel het aantal bestuursrechtelijke maatregelen in 2024
Waarschuwingen
Boetes
pluimveeslachterijen
333
223
Roosvleesslachterijen
278
164
Hoe verhoudt het aantal waarschuwingen zich tot de hoeveelheid boetes voor de pluimveeslachterijen en roodvleesslachterijen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is de manier van optreden nog rechtmatig en doelmatig in het licht van de doelstellingen die de NVWA heeft?
Ja. De NVWA treedt op binnen de kaders van de wet en van rechtsbeginselen zoals evenredigheid en rechtsgelijkheid. De doelmatigheid van het optreden wordt mede bepaald door de uitgangspunten zoals de NVWA die in haar interventiebeleid heeft geformuleerd. De NVWA houdt toezicht en treedt handhavend op conform het Algemeen Interventiebeleid van de NVWA (gepubliceerd in de Staatscourant op 12 januari 2024, nummer 188). In artikel 2.1 staan de uitgangspunten van dit beleid opgesomd.
Daarnaast handelt de NVWA conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb)waarin waarborgen voor ondertoezichtgestelden zijn opgenomen, zoals de proportionaliteit en evenredigheid van het optreden van de NVWA. Ook de «menselijke maat» is een begrip dat de NVWA toepast. Uitgangspunt is het effect op de naleving die met handhaving wordt gerealiseerd. Daarbij is goed contact met de ondertoezichtgestelden natuurlijk belangrijk. In de regel is dat contact er ook. De inspecteur speelt hierbij een belangrijke rol. De inspecteur is een professional die met zijn kennis een goed inzicht heeft in de bedrijven die hij bezoekt. Met zijn kennis kan hij een goed oordeel geven van de feitelijke situatie en op basis daarvan zo nodig optreden. Om het toezicht uniform te laten plaatsvinden zijn er op veel domeinen standaard werkwijzen vastgesteld waarnaar de inspecteurs handelen. Als de inspecteur een overtreding aantreft maakt hij hiervan een Rapport van Bevindingen (RvB) op. Uiteindelijk wordt dit rapport bij de juridische dienst van de NVWA beoordeeld, waarna afhankelijk van de overtreding een boete, waarschuwing of maatregel (Last onder dwangsom of last onder bestuursdwang) wordt opgelegd (zie de Awb). In dit proces heeft de ondertoezichtgestelden altijd de mogelijkheid om zijn kant van het verhaal te delen en bijzondere omstandigheden aan te voeren. Verzachtende omstandigheden worden meegenomen in de beoordeling. Voorbeelden hiervan zijn onvoldoende financieel draagvlak of persoonlijke omstandigheden, in de breedste zin van het woord.
Ik beschouw de wijze waarop de NVWA haar door de wetgever opgedragen taken uitvoert, in combinatie met de in wet- en regelgeving opgenomen boetehoogten en de in het toezichtsproces ingebouwde waarborgen en bijbehorende mogelijkheden voor rechtsbescherming als rechtmatig en doelmatig.
Zijn de boetes die voor kleine overtredingen worden opgelegd proportioneel voor individuele ondernemers, vooral met het oog op kleinere bedrijven zoals boeren en restaurants?
De boetes die door de NVWA worden opgelegd zijn wettelijk vastgesteld. Bij het vaststellen is door de regelgever de proportionaliteit meegewogen. In sommige domeinen is voorzien in een halvering van de boete in geval risico’s door de overtreding gering zijn en verdubbeling als de risico’s ernstig zijn. De NVWA houdt hiermee rekening bij het opleggen van boetes. Daarnaast bevat de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid om boetes te matigen als de specifieke omstandigheden van het geval, waaronder individuele omstandigheden van de ondernemer, hiertoe aanleiding geven. Ook deze bepalingen past de NVWA toe bij opleggen van boetes. Voor gevallen waarin de vaste wettelijke boete ontoereikend is bestaat het instrument van de omzetgerelateerde boete. Ik zal de omzetgerelateerde boete beter en breder toepasbaar maken, zodat de NVWA juist hogere boetes kan opleggen aan grote bedrijven.
Hoeveel mensen werken er bij de NVWA? Kunt u deze gegevens uitsplitsten in functiecategorieën; aantal dierenartsen, beleidsmedewerkers, juristen, controleurs, en anderen?
Op 31-12-2024 werken er 3412 ambtelijke medewerkers bij de NVWA (exclusief practitioners, inhuur en uitzendkrachten). De uitsplitsing naar de verschillende functiecategorieën die hier worden genoemd, zijn niet te geven. We werken voor de functiecategorieën met het functiegebouw Rijk waar grosso modo een indeling is te maken op toezicht en uitvoering (inspecteurs, dierenartsen), beleid en advisering (oa, juristen), kennis en onderzoek (oa. Lab), bedrijfsvoering en management. Binnen de groep Toezicht en uitvoering zitten dierenartsen en controleurs en die zijn niet als zodanig te filteren.
functiecategorie
Aantal medewerkers 31-12-2024
Toezicht en uitvoering
2.136
Kennis en onderzoek
132
Beleid en Advisering
403
Bedrijfsvoering
483
Management
248
Overig
10
totaal
3.412
Per 1 januari 2025 heeft de NVWA er 306 medewerkers bij gekregen door de inhuizing van KDS.
Hoeveel nieuwe werknemers zijn er jaarlijks aangenomen in de afgelopen vijf jaar? Is de organisatie daarmee nu op orde?
Aantal nieuwe medewerkers
Jaar
2020
2021
2022
2023
2024
Aantal medewerkers
355
230
518
480
327
Structureel zijn middelen beschikbaar gesteld voor het versterken van het toezicht van de NVWA, te weten 30 miljoen euro in 2022 oplopend tot structureel 100 miljoen euro vanaf 2028. Investeringen hierin gaan allereerst naar het op orde brengen van urgente taken. Voor VWS gaat het onder andere om extra middelen voor het toezicht op het gebied van productveiligheid en industriële productie. Voor LVVN gaat het onder andere om het toezicht op bestemmingscontroles, het gebruik van biociden, uitbraken van plantenziektes en extra middelen om te kunnen voldoen aan Europese wet- en regelgeving. Ook is al geïnvesteerd in het herstellen van het fundament van de organisatie (onder meer door het aannemen van nieuwe medewerkers) en aan vernieuwing van het toezicht (zoals de toepassing van apps, drones, cameratoezicht). Deze middelen zijn nog hard nodig om het stevige fundament blijvend te borgen, zeker vanwege nieuwe risico’s en taken die op de NVWA afkomen.
Is er naast de goede methodiek van controle ook sprake van een goede werksfeer in de slachthuizen voor de NVWA-medewerkers?
De NVWA houdt als onafhankelijke inspectiedienst toezicht op de bedrijven in de slachtsector. Daarbij is aandacht voor een professionele houding van de toezichthouders in de slachthuizen en in het bijzonder de scheiding van rollen en taken met de medewerkers van de slachthuizen. Over het algemeen is de werksfeer in de slachthuizen correct en vriendelijk en zijn de onderlinge verhoudingen tussen slachthuispersoneel en toezichthouders duidelijk. Incidenteel is sprake van onwenselijk gedrag vanuit de slachthuizen. Voor toezichthouders van de NVWA zijn duidelijke instructies opgesteld over hoe hier op een juiste wijze mee om te gaan.
Is er een goede dialoog mogelijk tussen de NVWA-medewerkers en de bedrijven die gecontroleerd worden?
Zoals ook verwoord in antwoord op vraag 5 is goed contact tussen de inspecteur en de ondertoezichtgestelden natuurlijk belangrijk.
Hoe wenselijk is het dat de individuele controleur grote mate van volmacht heeft om naar bewind van zaken te handelen, gezien het feit dit in het rapport van PwC wordt beschreven: «dat NVWA in feite niets doet en het aan de individuele inspecteur overlaat. Dit is de minst wenselijke situatie maar komt in praktijk nog vaak voor.»? En is rechtsgelijkheid op deze manier gewaarborgd?1
In het geval de wetgever een meer algemeen, open omschreven norm hanteert (in lijn met het vierde voorbeeld in de paragraaf van de doorlichting die gaat over hoe de NVWA omgaat met open normen) is het aan de inspecteur om binnen dat wettelijk kader en aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval te beoordelen of aan de norm wordt voldaan, en zo niet, hoe ernstig de mate van overtreding is. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 5.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat er een «recht op vergissen» komt. Is of komt er bij de NVWA ook ruimte voor boeren en andere ondernemers om zich te vergissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week voor het commissiedebat NVWA op 11 februari één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Blauwe bessen AH mogelijk besmet met hepatitis A’ en de kamerbrief daarover |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u toelichten of het voor de NVWA mogelijk was geweest om de besmetting met hepatitis A op bevroren blauwe bessen eerder te ontdekken en wat de reden is dat dit niet eerder gelukt is?1 2
Als onderdeel van het toezicht op de voedselveiligheid, voert de NVWA inspecties uit bij voedselproducerende bedrijven en neemt steekproefsgewijs monsters voor analyse op de aanwezigheid van mogelijke ziekteverwekkers, onder andere Hepatitis A Virus (HAV). De partij blauwe bessen die uit de handel is gehaald, viel niet binnen de (steekproefsgewijze) selectie voor analyse van het monitoringsprogramma van de NVWA.
Gezien het aantal partijen levensmiddelen dat jaarlijks in Nederland in de handel zijn, is de kans dat de NVWA die specifieke partij bemonsterd en geanalyseerd zou hebben ook verwaarloosbaar klein. Daarnaast is microbiologische besmetting in de regel niet homogeen verdeeld, wat de kans van aantreffen van het virus nog kleiner maakt. Ik wil benadrukken dat het testen van producten op microbiologische risico’s een sluitstuk is ter verificatie van de risicobeheersing door de producent in de gehele keten. Hierbij is het naleven van met name de hygiëne voorschriften van essentieel belang om microbiologische besmetting van voedsel te voorkomen.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen van tekortkomingen bij Nederlandse bedrijven, daarnaast doen de Poolse autoriteiten onderzoek naar de teelt, oogst en eerste handelsfase aldaar van deze partij.
Helaas is deze partij blauwe bessen bij consumenten terecht gekomen en is het virus dus pas na gemelde ziektegevallen in beeld gekomen. Op 2 januari jl. heeft de NVWA van het RIVM het eerste signaal ontvangen dat bevroren blauwe bessen een mogelijke bron konden zijn van de recente Hepatitis A gevallen. Vervolgens heeft de NVWA, na contact met de GGD, monsters genomen van de producten die de patiënten nog in de vriezer hadden liggen. Vervolgens zijn de monsters naar Wageningen Food Safety Research (WFSR) gebracht voor analyse. Op 13 januari jl. zijn daar de eerste resultaten van bekend geworden en is dezelfde dag een terughaalactie met publiekswaarschuwing ingezet.
Klopt het dat volgens de wet- en regelgeving op het gebied van voedselveiligheid producenten en detailhandelaren verantwoordelijk zijn voor voedselveiligheid? Zo ja, wat vindt u ervan dat de NVWA deze besmetting heeft moeten ontdekken in plaats van de betrokken supermarkt zelf? Op welke manier mag verwacht worden dat de besmetting eerder ontdekt had kunnen worden en daarmee ziektegevallen voorkomen, zonder dat geldende regelgeving dit belemmert?
Levensmiddelenbedrijven zijn inderdaad primair verantwoordelijk voor voedselveiligheid en de overheid houdt hier toezicht op. Dat betekent dat de NVWA risico gebaseerd controleert of levensmiddelenbedrijven hun wettelijke verantwoordelijkheden in deze nakomen. Ook een goed werkend risicobeheersingssyteem kan niet volledig voorkomen dat een onveilig product op de markt kan verschijnen of ontstaan. Het terugroepen van producten wanneer ze een risico vormen voor de volksgezondheid betekent dat het voedselveiligheidssysteem werkt. Zie voor verdere informatie de webpagina van de NVWA waarop deze meldingen worden gepubliceerd https://www.nvwa.nl/onderwerpen/veiligheidswaarschuwingen/overzicht-veiligheidswaarschuwingen
Bent u van mening dat de kwaliteitscontroles van de supermarkt en zijn leverancier(s) tekort zijn geschoten? Welke lessen kunnen hieruit getrokken worden om nieuwe voedselveiligheidsincidenten te voorkomen en eerder te ontdekken?
Nee, vanuit de inspectiegegevens is bekend dat de bedrijven betrokken in deze casus ook periodieke controles op Hepatitis A Virus uitvoeren.
Op aangeven van de NVWA zal het bedrijf waar het onveilige product vandaan komt, ook maatregelen moeten nemen om de risico te mitigeren c.q. te voorkomen. De begrijpelijke media-aandacht voor deze casus doet geen recht aan het in de basis goed functionerend voedselveiligheid systeem in de EU. We gaan daarom door met het zo goed mogelijk invullen onze verantwoordelijkheden binnen dit systeem.
Is het mogelijk om de voedselveiligheid hoog te houden en besmettingen van voedselproducten te verminderen zonder extra regels of wetten? Zo ja, op welke manier bent u van plan hier het beleid op aan te scherpen en wanneer kan de Kamer daarover informatie verwachten?
Het niveau van de voedselveiligheid in Nederland is hoog. Op basis van de inspecties, monsteranalyses, risicoanalyses en de geconstateerde afwijkingen, kan geconcludeerd worden dat het voedsel dat aangeboden wordt aan de consument in het algemeen veilig is.
Ook het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel is groot en al vele jaren redelijk stabiel. Dat wil niet zeggen dat er nooit een onveilig product op de markt verschijnt of ontstaat.
Het is natuurlijk heel spijtig dat in deze casus ziektegevallen zijn geweest, maar tegelijkertijd heeft de snelle publieke waarschuwing zeer waarschijnlijk nog meer ziektegevallen kunnen voorkomen. Ik zie op dit moment geen reden om de huidige regelgeving aan te scherpen.
Het bericht 'Einde van het melktappunt’ |
|
Rikkers-Oosterkamp , Caroline van der Plas (BBB) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van veehouders en belangenorganisatie agractie waarin zorgen worden geuit over de nieuwe regelgeving voor de verkoop van rauwe melk?1 2
Ja, waarbij ik wel wil benadrukken dat de zorgen van Agractie mij voor 31 oktober niet ter ore zijn gekomen.
Waarom is in de algemene maatregel van bestuur (amvb) opgenomen dat rauwe melk met ingang van 1 januari 2025 maandelijks moet worden gecontroleerd op de aanwezigheid van salmonella, campylobacter en STEC?
Het belangrijkste doel van het opnemen van de maandelijkse controle op de aanwezigheid van salmonella, campylobacter en STEC in het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen (amvb) is dat consumenten ervan uit kunnen gaan dat de rauwe melk die zij bijvoorbeeld via een melktappunt kopen, zo veilig mogelijk is voor directe consumptie.
Wat is de noodzaak om met ingang van 1 januari 2025 rauwe melk maandelijks te controleren op de aanwezigheid van salmonella, campylobacter en STEC?
Alle doorgevoerde wijzigingen zijn gebaseerd op aanbevelingen van Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau).3 Uit de adviezen van bureau komt naar voren dat het redelijkerwijs te verwachten is dat rauwe melk door consumenten rauw wordt gedronken, ondanks het kookvoorschrift. Vanwege het risicoprofiel van rauwe consumptiemelk heeft bureau geadviseerd om strengere hygiëne-eisen op te stellen voor rauwe consumptiemelk, rauwe room en rauwe biest (colostrum) om de veiligheid ervan te vergroten.
Dit wordt bereikt door zo veel mogelijk te voorkómen dat rauwe melk bestemd voor directe consumptie pathogene micro-organismen bevat en ervoor te zorgen dat het risico niet kan toenemen tijdens de bewaarperiode. Het uiteindelijke doel is dat de consument rauwe melk veilig kan consumeren. Daarom is het van groot belang om de rauwe melk te onderzoeken op de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën. Om goed te kunnen monitoren, is de onderzoeksfrequentie in eerste instantie maandelijks. De frequentie van dit onderzoek kan worden gehalveerd als de resultaten gedurende zes maanden achter elkaar voldoen aan de criteria. Dit zou uiteindelijk neerkomen op zes onderzoeken per jaar. Daarnaast ben ik, gezien de geuite zorgen van de leden Van der Plas en Rikkers (beiden BBB), voornemens om deze maatregel na twee jaar te evalueren waarbij ook aandacht zal zijn voor de lasten van (melk)veehouders in relatie tot het te beschermen volksgezondheidsbelang.
Hoeveel vermoedelijke besmettingen door rauwe melk zijn er per jaar geweest in het verleden?
Volgens het RIVM worden er gemiddeld 650.000 mensen jaarlijks ziek van voedsel, waarvan de schatting is dat 52.000 mensen ziek worden door zuivel, waarbij rauwe melk als belangrijkste bron wordt gezien.4 Door onderrapportage komt maar een heel klein deel van die zieken daadwerkelijk in beeld. Niet iedereen die vermoedelijk ziek is geworden van een maaltijd of consumptie meldt zich immers bij de huisarts. En niet iedereen die zich meldt, wordt vervolgens onderzocht en daardoor ook niet geregistreerd als zieke met een voedseloverdraagbare infectie. Tenslotte is het opsporen van een bron van een uitbraak niet altijd succesvol. Door deze onderrapportage is het aantal bewezen voedselgerelateerde uitbraken met bacteriële oorzaak vrij beperkt.
Hoeveel procent van de melkleverende bedrijven testte in de laatste ronde van het landelijk programma (bij Royal GD) positief voor Salmonella?
Er worden elk jaar in drie periodes melktankrondes gemeten door de zuivelsector. In de derde periode van 2023 had 4,9% van de bedrijven antistoffen voor Salmonella, wat gelijk staat aan ongeveer 679 bedrijven.5 In de eerste ronde van 2024 was 1,5% van de bedrijven positief (als we uitgaan van hetzelfde aantal bedrijven in de derde ronde van 2023, komt dit uit op 209 positieve bedrijven).6
Waarom wordt dit beleid ingevoerd terwijl de meeste besmettingen met salmonella, campylobacter en STEC afkomstig zijn van rauw vlees en niet van rauwe melk?
De wijziging van de hygiënevoorschriften voor de directe levering van rauwe melk aan consumenten vloeit voort uit adviezen van bureau Risicobeoordeling & onderzoek (bureau) van de NVWA.7 Deze adviezen zijn gebaseerd op risicobeoordelingen van de zuivelketen en van voedselveiligheidsrisico’s van rauwe consumptiemelk gedurende de bewaarfase.
Uit de risicobeoordeling van bureau blijkt dat bij de consumptie van rauwe melk de kans op voedselinfecties vele malen hoger is dan bij consumptie van gepasteuriseerde melk. Daarom moeten voor rauwe consumptiemelk strengere hygiëne-eisen gelden om de veiligheid ervan te vergroten. Ook voor vleesbereidingen die rauw worden geconsumeerd gelden strikte hygiëne-eisen. Het zijn beide rauwe producten van dierlijke oorsprong met een vergelijkbaar risicoprofiel. Het belangrijkste doel van de hygiëne-eisen is dat consumenten ervan uit kunnen gaan dat de producten die zij kopen, of het nu om rauwe melk of om rauw vlees gaat, zo veilig mogelijk zijn voor directe consumptie. Daarnaast blijkt uit een inschatting van het RIVM dat er wel degelijk een aanzienlijk aantal mensen ziek wordt van het consumeren van (rauwe) zuivel. Zie de beantwoording van vraag 4. Ook wordt rauw vlees vaker geconsumeerd dan rauwe melk, waardoor het waarschijnlijk is dat er meer mensen ziek worden van consumptie van rauw vlees dan van rauwe melk.
Klopt het dat het directoraat-generaal (hierna: DG) Gezondheid en Voedselveiligheid van de Europese Commissie in het auditrapport ter beoordeling van de officiële controles met betrekking tot de veiligheid van melk en zuivelproducten van 25 april 2022 enkel het bezwaar had dat: «De handhaving van de microbiologische criteria (...) wordt evenwel ondermijnd omdat er geen testfrequenties zijn vastgesteld», en dat het DG niet zelf een maandelijkse controle aanraadde?
Dat klopt.
Bent u zich ervan bewust dat deze kostbare onderzoeken de rentabiliteit van boerderijwinkels met melktaps, flink onder druk zetten? Vindt u het proportioneel dat boeren elke maand 150 euro voor een onderzoek moeten neerleggen alleen maar omdat ze een melktappunt hebben?
Op grond van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen geldt momenteel al de eis dat rauwe koemelk die bestemd is voor verkoop aan de consument aan criteria inzake de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën moet voldoen. Er ontbreekt echter een onderzoeksfrequentie. Dit leidt tot onduidelijkheid voor degenen die rauwe melk aan de consument verkopen en het ondermijnt de handhaving. Maandelijks pathogenenonderzoek is van groot belang, omdat bij aanwezigheid van deze pathogenen de melk en de room onveilig zijn bij rauwe consumptie. Temeer is dit onderzoek van belang omdat het redelijkerwijs te verwachten is dat rauwe consumptiemelk ook zonder de aanbevolen verhitting wordt gedronken. Om deze reden acht ik de kosten van het pathogenenonderzoek proportioneel. Consumenten moeten er immers op kunnen vertrouwen dat de rauwe melk, die zij bijvoorbeeld via een melktap kopen, zo veilig mogelijk is voor consumptie, ook als zij de melk rauw consumeren. Daarnaast geldt dat indien de resultaten van het onderzoek gedurende zes maanden achter elkaar voldoen aan de criteria, de frequentie van dit onderzoek kan worden gehalveerd.
Bent u zich ervan bewust dat deze onderzoeken voor de houders van geiten, schapen, buffels, paarden, ezels en kamelen, anders dan bij houders van melkkoeien, nieuw zijn? Zorgt dit ervoor dat u anders nadenkt over uw antwoord bij vraag 6?
Ja, daar ben ik mij van bewust. Ook voor rauwe melk van deze dieren geldt dat het veilig moet zijn voor consumptie.
Tijdens het debat van 11 september3 jongstleden is door de leden van de BBB-fractie gewaarschuwd voor beleid dat het onaantrekkelijk maakt voor boeren om melktappunten op te zetten en is hierover ook een motie ingediend die is aangenomen4, hoe kijkt de Staatssecretaris tegen deze waarschuwingen aan nu melktappunten toch onaantrekkelijk worden gemaakt door maandelijkse testen op salmonella?
Ik ben van mening dat de veiligheid van rauwe melk voor consumptie, ook uit melktappunten, van groot belang is. Het onderzoek naar pathogenen is essentieel, omdat het redelijkerwijs te verwachten is dat rauwe melk wordt geconsumeerd zonder het van tevoren te verhitten. Het pathogenenonderzoek vergroot het vertrouwen van consumenten in de veiligheid van rauwe melk die zij via melktappunten kopen.
Realiseert u zich dat boeren nauwelijks nog iets verdienen aan hun melktap door deze nieuwe regelgeving?
Ik ben mij ervan bewust dat het pathogenenonderzoek kosten met zich meebrengt. De frequentie van dit onderzoek kan worden gehalveerd als de resultaten van het onderzoek gedurende zes maanden achter elkaar voldoen aan de criteria. Tegenover de aanscherping van de hygiëne-eisen staat een flinke verruiming van de afzetmogelijkheden van de levering van rauwe melk aan consumenten. Naast deze economische overwegingen wil ik benadrukken dat het belang van de volksgezondheid voor mij centraal staat. Gelet op de risico’s van het consumeren van rauwe melk vind ik het belangrijk dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat de rauwe melk, die zij bijvoorbeeld via een melktap kopen, zo veilig mogelijk is voor consumptie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 ben ik voornemens, naar aanleiding van de vragen van de leden Van der Plas en Rikkers (beiden BBB) om de maatregel na twee jaar te evalueren, waarbij ook aandacht zal zijn voor de lasten van de (melk)veehouders in relatie tot het te beschermen volksgezondheidsbelang.
Deelt u de mening dat initiatieven als een melktap zorgen voor educatie, kennis over verse producten, gesprekken met de boer en boerin, heel belangrijk in deze tijd van grote landbouwdiscussies, en interesse in de veehouderij? Hoe verhoudt dit beleid zich tot de maatschappelijke wenselijkheid van melktaps voor het verbeteren van de contacten tussen boer en burger?
Zeker, die mening deel ik. Tegelijkertijd is het zo dat wanneer een boer rauwe melk verkoopt aan consumenten via een melktap, het voor het vertrouwen van de consument van groot belang is dat zij deze rauwe melk zo veilig mogelijk kan consumeren.
Hoe rijmt dit beleid met de stimulans van de overheid voor boeren om te investeren in de verbreding van hun bedrijf, waaronder de huisverkoop van rauwe melk?
Tegenover de aanscherping van de hygiëne-eisen staat een flinke verruiming van de afzetmogelijkheden van de levering van rauwe melk aan consumenten. Per 1 januari 2025 wordt het mogelijk om rauwe melk te verpakken voor verkoop aan de consument. Daarnaast wordt het mogelijk om rauwe melk in diepgevroren staat rechtstreeks aan de consument te leveren. Hieronder valt ook de mogelijkheid dat diepgevroren rauwe melk door de plaatselijke detailhandel aan de consument wordt geleverd.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van de melk van Nederlandse veehouders tot de beste van de wereld behoort?
Ik heb hier geen mening over, omdat ik dit niet weet. De kwaliteit van melk is iets anders dan de voedselveiligheid van melk. Dat de melk in Nederland over het algemeen veilig is, is vooral te danken aan de geldende hygiëne-eisen en het feit dat de meeste melk gepasteuriseerd wordt voordat het aan de consument wordt verkocht.
Bent u bereid om het beleid van het vorige kabinet te heroverwegen en terug te keren naar de regeling zoals die momenteel geldt? Zo ja, kunt u dit toezeggen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan om de gewijzigde eisen aan de levering van rauwe melk aan consumenten die per 1 januari 2025 in werking treden, te laten vervallen. Ik vind de volksgezondheidsoverwegingen in dit geval zwaarder wegen en vind het van groot belang dat consumenten rauwe melk zo veilig mogelijk kunnen consumeren.
De kosten die gepaard gaan met de gewijzigde eisen acht ik niet disproportioneel. De frequentie van pathogenenonderzoek gaat ook omlaag als de resultaten gedurende zes maanden achter elkaar voldoen aan de criteria. Dit zou uiteindelijk neerkomen op zes onderzoeken per jaar. Daarnaast worden de afzetmogelijkheden van de levering van rauwe melk aan consumenten aanzienlijk verruimd, waardoor boeren meer mogelijkheden krijgen om rauwe melk aan consumenten te verkopen. Ik ben, gezien de geuite zorgen van de leden Van der Plas en Rikkers (beiden BBB), voornemens om deze maatregel na twee jaar te evalueren, waarbij ook aandacht zal zijn voor de lasten van de (melk)veehouders in relatie tot het te beschermen volksgezondheidsbelang.
De Kamerbrief 'Voortgang innovatie emissiereductie veehouderij' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u specificeren op welke aspecten «veel systemen of technieken» het nog niet goed genoeg doen?1
Emissiearme stalsystemen en technieken dienen technisch goed te werken, betaalbaar te zijn, juridisch te kunnen worden geborgd en maatschappelijk te zijn geaccepteerd. De emissiearme stalsystemen en staltechnieken dienen op deze aspecten goed te scoren, om houdbaar succesvol te kunnen worden ingezet in de veehouderij. In de praktijk blijken bepaalde technieken op één of meer van deze aspecten niet voldoende goed te scoren, zoals technieken die in de praktijk minder emissie reduceren dan ze volgens de emissiefactor zouden moeten doen.
Is inmiddels bekend wie aansprakelijk is voor de investeringen van boeren in (verplichte) stalinnovaties die uiteindelijk minder effectief bleken dan verwacht? Wat is de huidige stand van zaken op dit gebied?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Bromet2, waarin is aangeven dat bij een aansprakelijkheidsstelling kenbaar moet zijn dat door het doen of nalaten van een ander schade is geleden.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) zet in op verbetering van de werking van de stalsystemen in de praktijk. Tussen veehouderijen zijn grote verschillen in emissies per dierplaats zichtbaar, ook tussen bedrijven die dezelfde emissiearme techniek toepassen. De aan de stalinnovaties toegekende emissiefactoren zijn gebaseerd op metingen in proefstallen en geven de gemiddelde emissie van een emissiearm stalsysteem per dierplaats weer. De prestatie van bepaalde staltechnieken blijkt in de praktijk echter achter te blijven, waardoor de aan de techniek toegekende emissiefactor onvoldoende zekerheid biedt. Uit onderzoek van Wageningen University & Research uit 2022 is gebleken dat de achterblijvende prestatie betrekking heeft op zowel het ontwerp, de beoordeling en het gebruik van de staltechniek, en daarnaast kan het toezicht op het gebruik van de stalsystemen verbeteren. Het rapport3 benadrukt de noodzaak om de effectiviteit van de werking van emissiearme stalsystemen in de praktijk fors te verbeteren en doet daartoe aanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn door de Staatssecretaris van IenW overgenomen en worden verder uitgewerkt in het interdepartementale programma Vernieuwing Stalbeoordeling dat in november 2023 van start is gegaan. Het doel van de vernieuwde stalbeoordelingssystematiek is om tot betrouwbare emissie-indicatoren te komen die gericht zijn op het bieden van voldoende zekerheid en die innovaties mogelijk maken en borgen. De vernieuwing van het stelsel wordt uitgewerkt langs de volgende hoofdlijnen:
Verder zijn de fabrikanten van emissiearme vloeren voor melkvee aangeschreven om een plan voor te leggen om de werking van hun emissiearme stalsysteem onderbouwd beter te borgen; ook partijen in de varkens- en pluimveesector zijn aangeschreven.
Op welke termijn kunnen veehouders een oplossing vanuit de overheid verwachten voor wat betreft het verkrijgen van een natuurvergunning voor een stal met bepaalde innovatieve emissiearme stalsystemen?
In de Kamerbrief van 23 januari 20244 is onder andere de aanpak om innovatieve stalsystemen te faciliteren en met meer zekerheid vergund te krijgen geschetst. Onderdeel daarvan zijn de acties die in gang gezet zijn gericht op de toestemmingverlening Natura 2000-activiteiten. Het onderzoek over de borging van het gebruik van emissiearme stalsystemen voor vergunningen met een Natura 2000-activiteit wordt binnenkort afgerond. Daarna vindt een uitwerking plaats hoe de uitkomsten van dit onderzoek verder vormgegeven kan worden; deze uitwerking zal naar verwachting medio dit jaar afgerond zijn en zal dan met de Kamer gedeeld worden. De resultaten van het onderzoek om een handreiking op te stellen die ondernemers kan ondersteunen bij de vergunningaanvraag voor een emissiearm stalsysteem waarbij een passende beoordeling overlegd moet worden, worden binnenkort opgeleverd. De resultaten daarvan zullen, zoals eerder toegezegd, met de Kamer gedeeld worden. Afhankelijk van de resultaten van bovengenoemde onderzoeken zal nader bezien moeten worden in hoeverre deze voldoende aanknoping bieden om te zorgen dat weer met zekerheid vergunningen voor Natura 2000-activiteiten afgegeven kunnen gaan worden. In de zomer/najaar van dit jaar wordt daar meer duidelijkheid over verwacht voor de korte termijn. Daarnaast kunnen, op de middellange termijn, de resultaten van het programma Vernieuwing Stalbeoordeling, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, een basis bieden om meer duidelijkheid te creëren in de vergunningverlening voor Natura 2000-activiteiten.
Overigens is er recent een uitspraak geweest van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State5 waar blijkt dat voor chemische luchtwassers de emissiefactor, zoals in bijlage 5 van de Omgevingsregeling is opgenomen, kan worden ingezet bij een vergunningaanvraag.
Ook blijkt uit de bijlage bij de Kamerbrief van 23 januari jl. dat voor álle luchtwassers negatieve effecten kunnen worden uitgesloten bij gelijkblijvende dieraantallen, mits het systeem wordt gemonitord. Dit biedt perspectief om luchtwassers te vergunnen. Daarbij is, zoals ook in die brief benoemd, relevant dat bij toepassing van nageschakelde technieken het belang van dierenwelzijn en brandveiligheid goed moet worden afgewogen. Per techniek zal beoordeeld moeten worden of het wenselijk is om deze wel of niet te subsidiëren, zoals gemeld aan de Kamer in een appreciatie6 van de (aangehouden) motie van het lid Van der Plas (BBB)7.
Kunnen provincies van de landelijk passende beoordeling afwijken? Zo nee, waarom niet?
De handreiking voor de passende beoordeling wordt geen document waaraan een ondernemer gehouden is om tot een passende beoordeling te komen. Het wordt een hulpmiddel dat door een ondernemer gebruikt kan worden om een passende beoordeling op te kunnen stellen. Het staat ondernemers vrij om ook zonder gebruik van de handreiking een vergunning aan te vragen middels een passende beoordeling. En ook de provincies zijn niet gebonden aan de handreiking om een aanvraag op basis van een passende beoordeling in behandeling te nemen.
Wat doet het met de juridische status van de passende beoordeling indien provincies zelf een handreiking en passende boordeling opstellen en deze wijken af van die van de landelijke overheid?
De handreiking passende beoordeling is een toezegging van de Minister voor Natuur en Stikstof om handvatten te bieden over hoe een passende beoordeling opgesteld zou kunnen worden. De handreiking heeft dus geen invloed op de juridische status van een passende beoordeling. Het bevoegd gezag kan zelf ook een dergelijke toelichting geven op het doen van een passende beoordeling, zie ook het antwoord op vraag 4. Met een passende beoordeling wordt aangetoond dat de gevraagde activiteit geen significant negatieve effecten veroorzaakt op beschermde natuurgebieden. Het staat de ondernemer vrij op welke wijze dit wordt aangetoond, als de aanvraag maar wetenschappelijk onderbouwd is.
Kunt u aangeven wat u met aanvullende voorschriften bedoelt, in het kader van het borgen van het gebruik van emissiearme stalsystemen voor natuurvergunningverlening?
Momenteel wordt onderzocht of er ruimte is voor een betere borging van de toepassing van emissiearme stalsystemen op individueel bedrijfsniveau door in wet- en regelgeving voorschriften op te nemen, of door het opnemen van aanvullende voorschriften in individuele omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten. Het idee is dat met aanvullende voorschriften het duidelijker is voor de ondernemer op welke manier de emissiearme techniek moet worden toegepast en dat deze ook handvatten bieden voor toezicht en handhaving door het bevoegd gezag. Op deze manier kan ervoor worden gezorgd dat de bandbreedte in de emissie op individueel bedrijfsniveau wordt verkleind.
Wanneer verwacht u dat er weer natuurvergunningen kunnen worden verleend, ervan uitgaande dat het onderzoek naar de aanvullende voorschriften komend voorjaar is afgerond?
De acties die zijn ingezet om de natuurvergunningverlening weer op gang te brengen, bieden geen garantie dat natuurvergunningen, na afronding van deze acties, met zekerheid weer verleend kunnen worden door het bevoegd gezag. Daarvoor moet ook de natuur herstellen. Over de termijn waarop natuurvergunningen weer met zekerheid verleend kunnen worden, is, mede gelet op de verschillende werkingsprincipen van emissiearme stalsystemen, niet eenduidig te stellen. Het is een complex vraagstuk waarbij zowel het Rijk als de provincies en de sectoren samen zullen moeten werken om tot een werkbare en juridisch houdbare oplossing te kunnen komen. Het is ook mogelijk dat voor bepaalde emissiearme stalsystemen of technieken de vergunningverlening eerder mogelijk is dan voor andere typen (zie ook het antwoord op vraag 3).
Bent u bereid om met veehouders, die al jaren ervaring hebben met bedrijfsspecifiek meten, in gesprek te gaan en hen te helpen in hun verdere traject naar vergunningverlening? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zoals de Minister voor Natuur en Stikstof en ik in de Kamerbrief «Voortgang innovatie emissiereductie veehouderij» van 23 januari jl. hebben aangeven, zijn we daartoe bereid. Het kan gaan om veehouders die gebruik gaan maken van bedrijfsspecifiek continu meten met sensoren, al dan niet in combinatie met een doelvoorschriftenvergunning. Een doelvoorschriftenvergunning is een mogelijkheid die de Omgevingswet biedt voor de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit. We volgen dergelijke initiatieven nauwgezet en ondersteunen waar mogelijk. Bovendien is op 25 januari jl. het nieuwe meetprotocol voor monitoring van stalemissies8 gepubliceerd dat in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is opgesteld. Hierin staat omschreven hoe mechanisch geventileerde stallen gemeten moeten worden om de emissie van ammoniak continu te monitoren. Dit protocol kan voor dergelijke initiatieven gebruikt worden. Een veehouder hoeft overigens geen ervaring te hebben opgedaan met continu meten om een doelvoorschriftenvergunning voor de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit aan te vragen bij het bevoegd gezag. In een aantal provincies zijn initiatieven voor het opstellen van een dergelijke doelvoorschriftenvergunning, waarbij voor het betreffende bedrijf een emissieplafond wordt vastgesteld.
En waarbij het plan is om met continu meten aan te tonen dat de emissie onder het plafond blijft.
Maken de bestaande innovatieve technieken, waarvan de effectiviteit al dan niet ter discussie heeft gestaan, onderdeel uit van het onderzoek naar «doorbraakinnovaties»? Kunt u dit toelichten?
In het convenant «Regieorgaan Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij» definiëren de betrokken partijen een doorbraak als een oplossing voor substantiële verlaging van emissies van stikstof, broeikasgas, geur en/of fijnstof die zowel technisch, economisch, juridisch als maatschappelijk haalbaar is. Om tot dergelijke doorbraken te komen wil het Regieorgaan het convenant uitvoeren met een focus op enkele praktijkpilots. Deze zijn gedefinieerd als experimenteeromgevingen waarin allerhande partijen samenwerken om nieuwe technologieën en managementmaatregelen in de praktijk te kunnen ontwikkelen en testen binnen de vigerende regelgeving. Bestaande emissiearme stalsystemen en technieken kunnen daar onderdeel van uit gaan maken, maar dan moet verbetering op de vier genoemde aspecten: technisch werkend, economisch rendabel, juridisch houdbaar en maatschappelijk draagvlak wel kansrijk zijn. Ook zal er sprake moeten zijn van een vernieuwende doorontwikkeling van bestaande emissiearme stalsystemen en technieken.
Wanneer worden de uitkomsten van de verkenning naar doorbraakinnovaties verwacht?
De termijn waarop de innovatie-inspanningen tot doorbraken leidt laat zich niet precies uitmeten. Innovatie is in zoverre te sturen dat je de kans op succes vergroot. Dat doen de betrokken partijen die regie nemen door strikt te focussen op wat kansrijk is. Daarbij is tijd nodig om testlocaties en -faciliteiten op te zetten en uit te voeren, en om te leren wat wel en niet werkt.
Van belang is zorgvuldigheid ten aanzien van zekerheid van de werking van innovaties die emissies reduceren, het praktisch kunnen werken met de techniek en data, de handhaafbaarheid en de juridische houdbaarheid. De inschatting nu is dat in een periode van drie jaar zicht is op enkele doorbraken die daarna breed toegepast kunnen gaan worden. Een zorgvuldige aanpak is nodig om te voorkomen dat veehouders breed investeren in innovaties die achteraf niet goed werken, juridisch niet te borgen zijn of waar geen maatschappelijk draagvlak voor is.
Welke eisen stelt u aan het regieorgaan wat betreft het tijdspad, behalve dat het realistisch moet zijn? Is het bijvoorbeeld denkbaar dat wordt gekozen voor de kortst denkbare optie en dat wordt bezien wat ervoor nodig is om dat mogelijk te maken?
Het is aan het Rijk om te komen tot een nieuwe borgingssystematiek en de wet- en regelgeving daarop in te richten.
Het Regieorgaan denkt na hoe het werken met doelsturing zo ingericht kan worden dat het ondersteunend is voor doelsturing op emissies, bijvoorbeeld door te borgen dat de emissies systematisch en wetenschappelijk gemeten en gemonitord kunnen worden. Een belangrijke randvoorwaarde om tot een toekomstige borgingssystematiek te komen is dat er betrouwbare meetsystemen en een geborgde meetketen komen. Daarbij zijn drie aspecten van belang: de ontwikkeling van stalmeetmethoden, datagebruik- en uitwisseling en de juridische aspecten. Ook relevant is haalbaarheid en betaalbaarheid van sensor- en datasystemen. Ik ga er van uit dat het Regieorgaan al deze aspecten meeneemt in adviezen over het tijdpad. Naast zorgvuldigheid en realisme verwacht ik dat binnen het Regieorgaan ook gesproken zal worden over snelheid, mede omdat de sectorpartijen ook onderdeel uitmaken van het Regieorgaan.
Hoe kunnen individuele provincies hierop inspelen? Kunnen zij afwijken van de landelijke borgingssystematiek? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Onder de Omgevingswet kan het bevoegd gezag (voor de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit is dat het college van burgemeester en wethouders) de veehouder toestemming verlenen voor het bouwen van een stal met een innovatieve techniek, ook als geen emissiefactor is afgegeven voor die techniek in bijlage V van de Omgevingsregeling. Dit kan als binnen twee jaar in die stal wordt gemeten volgens het geldende meetprotocol (2013a) en de resultaten daarvan worden toegestuurd aan het bevoegd gezag. Met maatwerk kan het bevoegd gezag bij aanvraag afwijken van de meetverplichting, wanneer afdoende metingen plaatsvinden in stallen met dezelfde innovatieve techniek.
Ook heeft het bevoegd gezag onder de Omgevingswet de mogelijkheid een doelvoorschriftenvergunning te verlenen, in combinatie met emissiemonitoring op het bedrijf, via continu meten. In de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit kan vooraf door het bevoegd gezag een emissieplafond worden bepaald. Met deze nieuwe werkwijze wordt de komende jaren verder ervaring opgedaan, onder andere via het Regieorgaan, om uiteindelijk toe te werken naar het breder kunnen toepassen van doelschriftenvergunningen, gecombineerd met emissiemonitoring op bedrijfsniveau. Gezien de benodigde kennisontwikkeling, praktijkervaring en technische ontwikkelingen zal het enkele jaren duren voordat deze werkwijze ook breed toegepast kan worden. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11.
Voor de omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit (waarvoor de provincie in de meeste gevallen het bevoegd gezag is) geldt op dit moment dat als een ondernemer een innovatieve staltechniek wil toepassen, daar vooraf de zekerheid moet zijn verkregen dat deze geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden heeft.
Ook voor deze activiteiten worden momenteel de mogelijkheden onderzocht om te komen tot doelvoorschriften in combinatie met emissiemonitoring op bedrijfsniveau en hoe deze gecombineerd kunnen worden met de doelvoorschriften voor milieubelastende activiteiten.
Hoe gaat u in het kader van de Versnellingsaanpak Samenwerkingsverband provincies en sectoren om met pilots die al geruime tijd lopen en betreffende veehouders al veel hebben gekost? Gaat u hen ook financieel ondersteunen om zo hun innovaties verder in ontwikkeling en tot vergunningverlening te brengen? Zo nee, waarom niet?2
Zoals bij Incidentele Suppletoire Begroting (ISB) Prinsjesdag 2023 van LNV10 gemeld aan de Kamer draag ik bij aan de financiering van de uitvoering van de versnellingsaanpak «Mest, stallen en emissies», waaronder een bijdrage aan de pilots in deze aanpak. Met een SPUK (specifieke uitkering voor provincies) is de bijdrage van het Rijk van 7,5 miljoen euro aan de provincies beschikbaar gesteld. Hiermee kunnen de provincies vervolgens zorgen voor inzet van deze middelen voor onder andere de pilots.
Wat wordt bedoeld met de verbreding van de scope van de regeling naar emissiereductie met zowel brongerichte als nageschakelde technieken?
De investeringsmodule van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) is, zoals de titel aangeeft, gericht op subsidie voor investeringen in brongerichte emissiereductie. Op dit moment wordt bekeken of het mogelijk is om met deze subsidieregeling ook nageschakelde technieken te subsidiëren en daarmee dus de scope van de regeling te verbreden. Nageschakelde technieken zijn technieken die emissies afvangen, voordat ze de stal verlaten. Een luchtwasser is een voorbeeld van een nageschakelde techniek. Daarbij is relevant dat bij toepassing van nageschakelde technieken het belang van dierenwelzijn en brandveiligheid goed moet worden afgewogen. Per techniek zal beoordeeld moeten worden of het wenselijk is om deze wel of niet te subsidiëren, zoals gemeld aan de Kamer in een appreciatie11 van de (aangehouden) motie van het lid Van der Plas (BBB)12.
Het insecticide deltamethrin |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Kunt u deze vragen voor de aanstaande Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCopAFF)-vergadering op 11/12 maart 2025 beantwoorden?
Bent u bekend met de recente uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin is vastgesteld dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) bij de toelating van het schimmelbestrijdingsmiddel Pitcher tekort is geschoten doordat de mogelijke hormoonontregelende eigenschappen van de werkzame stoffen niet zijn beoordeeld?
Bent u bereid te garanderen dat bij elke toelating en herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen systematisch alle beschikbare, relevante en betrouwbare wetenschappelijke literatuur wordt geraadpleegd en samengevat, zoals de rechtbank heeft uitgesproken dat noodzakelijk is voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen en andere schadelijke chronische effecten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de conclusie dat deze uitspraak erop wijst dat de beoordelingsprocedures van het Ctgb structureel tekortschieten en dat mogelijk meerdere bestrijdingsmiddelen, zoals deltamethrin, zonder adequate beoordeling van hormoonverstorende, immunotoxische en/of neurotoxische of andere chronische effecten zijn toegelaten? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de recente onafhankelijke wetenschappelijke studies waaruit blijkt dat deltamethrin ernstige neurotoxische en hormoonverstorende effecten heeft, zelfs bij blootstelling aan zeer lage doses, veel lager dan het huidige «veilige» niveau?1 2
Kunt u bevestigen dat deze studies onder meer aantonen dat blootstelling aan deltamethrin bij drachtige muizen hersenschade veroorzaakt bij de nakomelingen, met aantoonbare effecten op leren, geheugen en een verhoogd risico op autisme en hoe beoordeelt u deze wetenschappelijke inzichten in het licht van de toelating van deltamethrin?
Klopt het dat de laatste herbeoordeling van deltamethrin in de Europese Unie (EU) dateert uit 2003, ondanks de verplichting om stoffen elke 10 tot15 jaar opnieuw te beoordelen op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten? Zo ja, waarom is deze stof nog steeds toegelaten ondanks het groeiende wetenschappelijke bewijs voor schadelijke effecten?
Bent u bereid een geleidelijke, grondige herbeoordeling te laten uitvoeren van alle bestrijdingsmiddelen die mogelijk zonder een volledige toetsing van hormoonverstorende, immunotoxische, neurotoxische en andere schadelijke chronische effecten zijn toegelaten, waaronder deltamethrin? Zo nee, waarom niet?
Gezien de sterke aanwijzingen dat deltamethrin een ontwikkelingsneurotoxische stof is, deelt u de mening dat dit insecticide niet langer voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 1107/2009, die stelt dat goedkeuring alleen kan worden verleend als een stof geen schadelijke effecten heeft op de gezondheid van mens en dier?
Bent u bereid om binnen de SCopAFF op 11/12 maart te pleiten voor de start van een Artikel 21-procedure om de toelating van deltamethrin in de EU te herzien en dit insecticide zo spoedig mogelijk te verbieden?
Kunt u de Kamer voor de SCopAFF-vergadering op 11/12 maart informeren over de Nederlandse positie ten aanzien van deltamethrin en de stappen die Nederland zal zetten om het gebruik van deze stof in de EU te beëindigen?
Bent u bereid extra maatregelen te nemen om blootstelling via voedsel en het milieu te minimaliseren, bijvoorbeeld door aangescherpte monitoring en een actief uitfaseringsbeleid, aangezien deltamethrin in zeer lage concentraties al schadelijk is voor de hersenontwikkeling en de schildklierfunctie?
Deelt u de mening dat de beoordeling van pesticiden in de EU tekortschiet als dergelijke ernstige effecten pas na decennia aan het licht komen? Welke stappen gaat u zetten om dit probleem aan te pakken en ervoor te zorgen dat de huidige wetenschappelijke kennis beter wordt meegenomen in de risicobeoordeling?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het handelen en functioneren van de NVWA |
|
Harm Holman (NSC) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Hoeveel bestuursrechtelijke maatregelen heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2024 uitgedeeld aan horeca, supermarkten en retailbedrijven, distributiecentra, groente- en fruitveilingen en verwerkende bedrijven, eierenverpakkers en ei-verwerkende bedrijven, visafslagen en visverwerkende bedrijven, pluimvee vleesverwerkende bedrijven en overige voedselverwerkende bedrijven? Kunt u deze gegevens uitsplitsten in waarschuwingen en boetes?
De informatie op type bedrijf wordt niet op dat detailniveau vastgelegd. Het is wel uit de systemen te halen na een uitvoerige analyse en die is jaarlijks rond de zomer beschikbaar. Op dit moment kan de NVWA wel cijfers leveren op basis van wetgeving en domein waarop de NVWA toezicht houdt. Hieronder een overzicht van het aantal door de NVWA opgelegde boetes per wet en domein.
Gewasbescherming
198
90
Diergeneesmiddelen
2.222
1.9791
Dierlijke bijproducten
Diervoeder
Vis
Vervoer van dieren
Levende dieren en diergezondheid
Dierenwelzijn
Dierlijke bijproducten
Vleesketen en voedselveiligheid
Fytosanitair
32
79
Mest en natuur
2
157
Horeca en ambachtelijke productie
2.755
6.915
Industriële productie
507
1.011
Vleesketen en voedselveiligheid
21
1631
Bijzondere eet- en drinkwaren
91
2652
Productveiligheid
172
628
Tabak en alcohol
116
Tabak en alcohol
1.330
3933
Bijzondere eet- en drinkwaren
12
Op dit moment wordt binnen de NVWA gewerkt aan het jaarbeeld 2024, waarin publiekelijk verslag wordt gedaan van de belangrijkste resultaten en gebeurtenissen in het afgelopen jaar. Dit verslag wordt jaarlijks in mei gepubliceerd. De NVWA maakt daarnaast een deel van de inspectieresultaten openbaar, die te vinden zijn op de website van de NVWA (https://www.openbare-inspectieresultaten.nvwa.nl/).
Hoe verhoudt het aantal waarschuwingen zich tot de hoeveelheid boetes voor de horeca, supermarkten en retailbedrijven, distributiecentra, groente- en fruitveilingen en verwerkende bedrijven, eierenverpakkers en ei-verwerkende bedrijven, visafslagen en visverwerkende bedrijven, pluimvee vleesverwerkende bedrijven en overige voedselverwerkende bedrijven?
De NVWA heeft verschillende instrumenten om de naleving te verhogen. Over de onderlinge verhouding tussen waarschuwingen en boetes zijn geen betrouwbare generieke conclusies te trekken. De NVWA kan bijvoorbeeld nalevingshulp geven, of aanwijzingen geven voor de bedrijfsvoering ter plaatse. Ze kan een officiële waarschuwing geven, een maatregel opleggen of een boete geven. Daarnaast kan de NVWA een bestuurlijke strafbeschikking opleggen of een proces verbaal aanzeggen. Dit alles is afhankelijk van de soort en de ernst van de overtreding. De NVWA maakt in het interventiebeleid vooraf kenbaar hoe ze met haar instrumentarium omgaat. De inspecteur beoordeelt de concrete omstandigheden van het geval. Hoe ernstiger de overtreding en de (mogelijke) gevolgen daarvan zijn, hoe ingrijpender de interventies worden. De NVWA kan één interventie opleggen of meerdere interventies tegelijkertijd, zoals een maatregel én een boete. Bedrijven die meerdere keren een overtreding begaan, kan de NVWA onder verscherpt toezicht stellen. In het jaar 2023 zijn 10.378 rapporten van bevindingen, 480 processen-verbaal en 21.118 schriftelijke waarschuwingen vastgelegd (bron: Jaarbeeld NVWA 2023 https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/publicaties/jaarbeeld-2023/nvwa-brede-themas#anker-6-maatregelen-en-handhavingsverzoeken).
Hoeveel bestuursrechtelijke maatregelen heeft de NVWA in 2024 uitgedeeld aan pluimveeslachterijen en roodvleesslachterijen? Graag opgesplitst in waarschuwingen en boetes.
In onderstaande tabel het aantal bestuursrechtelijke maatregelen in 2024
Waarschuwingen
Boetes
pluimveeslachterijen
333
223
Roosvleesslachterijen
278
164
Hoe verhoudt het aantal waarschuwingen zich tot de hoeveelheid boetes voor de pluimveeslachterijen en roodvleesslachterijen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is de manier van optreden nog rechtmatig en doelmatig in het licht van de doelstellingen die de NVWA heeft?
Ja. De NVWA treedt op binnen de kaders van de wet en van rechtsbeginselen zoals evenredigheid en rechtsgelijkheid. De doelmatigheid van het optreden wordt mede bepaald door de uitgangspunten zoals de NVWA die in haar interventiebeleid heeft geformuleerd. De NVWA houdt toezicht en treedt handhavend op conform het Algemeen Interventiebeleid van de NVWA (gepubliceerd in de Staatscourant op 12 januari 2024, nummer 188). In artikel 2.1 staan de uitgangspunten van dit beleid opgesomd.
Daarnaast handelt de NVWA conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb)waarin waarborgen voor ondertoezichtgestelden zijn opgenomen, zoals de proportionaliteit en evenredigheid van het optreden van de NVWA. Ook de «menselijke maat» is een begrip dat de NVWA toepast. Uitgangspunt is het effect op de naleving die met handhaving wordt gerealiseerd. Daarbij is goed contact met de ondertoezichtgestelden natuurlijk belangrijk. In de regel is dat contact er ook. De inspecteur speelt hierbij een belangrijke rol. De inspecteur is een professional die met zijn kennis een goed inzicht heeft in de bedrijven die hij bezoekt. Met zijn kennis kan hij een goed oordeel geven van de feitelijke situatie en op basis daarvan zo nodig optreden. Om het toezicht uniform te laten plaatsvinden zijn er op veel domeinen standaard werkwijzen vastgesteld waarnaar de inspecteurs handelen. Als de inspecteur een overtreding aantreft maakt hij hiervan een Rapport van Bevindingen (RvB) op. Uiteindelijk wordt dit rapport bij de juridische dienst van de NVWA beoordeeld, waarna afhankelijk van de overtreding een boete, waarschuwing of maatregel (Last onder dwangsom of last onder bestuursdwang) wordt opgelegd (zie de Awb). In dit proces heeft de ondertoezichtgestelden altijd de mogelijkheid om zijn kant van het verhaal te delen en bijzondere omstandigheden aan te voeren. Verzachtende omstandigheden worden meegenomen in de beoordeling. Voorbeelden hiervan zijn onvoldoende financieel draagvlak of persoonlijke omstandigheden, in de breedste zin van het woord.
Ik beschouw de wijze waarop de NVWA haar door de wetgever opgedragen taken uitvoert, in combinatie met de in wet- en regelgeving opgenomen boetehoogten en de in het toezichtsproces ingebouwde waarborgen en bijbehorende mogelijkheden voor rechtsbescherming als rechtmatig en doelmatig.
Zijn de boetes die voor kleine overtredingen worden opgelegd proportioneel voor individuele ondernemers, vooral met het oog op kleinere bedrijven zoals boeren en restaurants?
De boetes die door de NVWA worden opgelegd zijn wettelijk vastgesteld. Bij het vaststellen is door de regelgever de proportionaliteit meegewogen. In sommige domeinen is voorzien in een halvering van de boete in geval risico’s door de overtreding gering zijn en verdubbeling als de risico’s ernstig zijn. De NVWA houdt hiermee rekening bij het opleggen van boetes. Daarnaast bevat de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid om boetes te matigen als de specifieke omstandigheden van het geval, waaronder individuele omstandigheden van de ondernemer, hiertoe aanleiding geven. Ook deze bepalingen past de NVWA toe bij opleggen van boetes. Voor gevallen waarin de vaste wettelijke boete ontoereikend is bestaat het instrument van de omzetgerelateerde boete. Ik zal de omzetgerelateerde boete beter en breder toepasbaar maken, zodat de NVWA juist hogere boetes kan opleggen aan grote bedrijven.
Hoeveel mensen werken er bij de NVWA? Kunt u deze gegevens uitsplitsten in functiecategorieën; aantal dierenartsen, beleidsmedewerkers, juristen, controleurs, en anderen?
Op 31-12-2024 werken er 3412 ambtelijke medewerkers bij de NVWA (exclusief practitioners, inhuur en uitzendkrachten). De uitsplitsing naar de verschillende functiecategorieën die hier worden genoemd, zijn niet te geven. We werken voor de functiecategorieën met het functiegebouw Rijk waar grosso modo een indeling is te maken op toezicht en uitvoering (inspecteurs, dierenartsen), beleid en advisering (oa, juristen), kennis en onderzoek (oa. Lab), bedrijfsvoering en management. Binnen de groep Toezicht en uitvoering zitten dierenartsen en controleurs en die zijn niet als zodanig te filteren.
functiecategorie
Aantal medewerkers 31-12-2024
Toezicht en uitvoering
2.136
Kennis en onderzoek
132
Beleid en Advisering
403
Bedrijfsvoering
483
Management
248
Overig
10
totaal
3.412
Per 1 januari 2025 heeft de NVWA er 306 medewerkers bij gekregen door de inhuizing van KDS.
Hoeveel nieuwe werknemers zijn er jaarlijks aangenomen in de afgelopen vijf jaar? Is de organisatie daarmee nu op orde?
Aantal nieuwe medewerkers
Jaar
2020
2021
2022
2023
2024
Aantal medewerkers
355
230
518
480
327
Structureel zijn middelen beschikbaar gesteld voor het versterken van het toezicht van de NVWA, te weten 30 miljoen euro in 2022 oplopend tot structureel 100 miljoen euro vanaf 2028. Investeringen hierin gaan allereerst naar het op orde brengen van urgente taken. Voor VWS gaat het onder andere om extra middelen voor het toezicht op het gebied van productveiligheid en industriële productie. Voor LVVN gaat het onder andere om het toezicht op bestemmingscontroles, het gebruik van biociden, uitbraken van plantenziektes en extra middelen om te kunnen voldoen aan Europese wet- en regelgeving. Ook is al geïnvesteerd in het herstellen van het fundament van de organisatie (onder meer door het aannemen van nieuwe medewerkers) en aan vernieuwing van het toezicht (zoals de toepassing van apps, drones, cameratoezicht). Deze middelen zijn nog hard nodig om het stevige fundament blijvend te borgen, zeker vanwege nieuwe risico’s en taken die op de NVWA afkomen.
Is er naast de goede methodiek van controle ook sprake van een goede werksfeer in de slachthuizen voor de NVWA-medewerkers?
De NVWA houdt als onafhankelijke inspectiedienst toezicht op de bedrijven in de slachtsector. Daarbij is aandacht voor een professionele houding van de toezichthouders in de slachthuizen en in het bijzonder de scheiding van rollen en taken met de medewerkers van de slachthuizen. Over het algemeen is de werksfeer in de slachthuizen correct en vriendelijk en zijn de onderlinge verhoudingen tussen slachthuispersoneel en toezichthouders duidelijk. Incidenteel is sprake van onwenselijk gedrag vanuit de slachthuizen. Voor toezichthouders van de NVWA zijn duidelijke instructies opgesteld over hoe hier op een juiste wijze mee om te gaan.
Is er een goede dialoog mogelijk tussen de NVWA-medewerkers en de bedrijven die gecontroleerd worden?
Zoals ook verwoord in antwoord op vraag 5 is goed contact tussen de inspecteur en de ondertoezichtgestelden natuurlijk belangrijk.
Hoe wenselijk is het dat de individuele controleur grote mate van volmacht heeft om naar bewind van zaken te handelen, gezien het feit dit in het rapport van PwC wordt beschreven: «dat NVWA in feite niets doet en het aan de individuele inspecteur overlaat. Dit is de minst wenselijke situatie maar komt in praktijk nog vaak voor.»? En is rechtsgelijkheid op deze manier gewaarborgd?1
In het geval de wetgever een meer algemeen, open omschreven norm hanteert (in lijn met het vierde voorbeeld in de paragraaf van de doorlichting die gaat over hoe de NVWA omgaat met open normen) is het aan de inspecteur om binnen dat wettelijk kader en aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval te beoordelen of aan de norm wordt voldaan, en zo niet, hoe ernstig de mate van overtreding is. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 5.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat er een «recht op vergissen» komt. Is of komt er bij de NVWA ook ruimte voor boeren en andere ondernemers om zich te vergissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week voor het commissiedebat NVWA op 11 februari één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Blauwe bessen AH mogelijk besmet met hepatitis A’ en de kamerbrief daarover |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u toelichten of het voor de NVWA mogelijk was geweest om de besmetting met hepatitis A op bevroren blauwe bessen eerder te ontdekken en wat de reden is dat dit niet eerder gelukt is?1 2
Als onderdeel van het toezicht op de voedselveiligheid, voert de NVWA inspecties uit bij voedselproducerende bedrijven en neemt steekproefsgewijs monsters voor analyse op de aanwezigheid van mogelijke ziekteverwekkers, onder andere Hepatitis A Virus (HAV). De partij blauwe bessen die uit de handel is gehaald, viel niet binnen de (steekproefsgewijze) selectie voor analyse van het monitoringsprogramma van de NVWA.
Gezien het aantal partijen levensmiddelen dat jaarlijks in Nederland in de handel zijn, is de kans dat de NVWA die specifieke partij bemonsterd en geanalyseerd zou hebben ook verwaarloosbaar klein. Daarnaast is microbiologische besmetting in de regel niet homogeen verdeeld, wat de kans van aantreffen van het virus nog kleiner maakt. Ik wil benadrukken dat het testen van producten op microbiologische risico’s een sluitstuk is ter verificatie van de risicobeheersing door de producent in de gehele keten. Hierbij is het naleven van met name de hygiëne voorschriften van essentieel belang om microbiologische besmetting van voedsel te voorkomen.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen van tekortkomingen bij Nederlandse bedrijven, daarnaast doen de Poolse autoriteiten onderzoek naar de teelt, oogst en eerste handelsfase aldaar van deze partij.
Helaas is deze partij blauwe bessen bij consumenten terecht gekomen en is het virus dus pas na gemelde ziektegevallen in beeld gekomen. Op 2 januari jl. heeft de NVWA van het RIVM het eerste signaal ontvangen dat bevroren blauwe bessen een mogelijke bron konden zijn van de recente Hepatitis A gevallen. Vervolgens heeft de NVWA, na contact met de GGD, monsters genomen van de producten die de patiënten nog in de vriezer hadden liggen. Vervolgens zijn de monsters naar Wageningen Food Safety Research (WFSR) gebracht voor analyse. Op 13 januari jl. zijn daar de eerste resultaten van bekend geworden en is dezelfde dag een terughaalactie met publiekswaarschuwing ingezet.
Klopt het dat volgens de wet- en regelgeving op het gebied van voedselveiligheid producenten en detailhandelaren verantwoordelijk zijn voor voedselveiligheid? Zo ja, wat vindt u ervan dat de NVWA deze besmetting heeft moeten ontdekken in plaats van de betrokken supermarkt zelf? Op welke manier mag verwacht worden dat de besmetting eerder ontdekt had kunnen worden en daarmee ziektegevallen voorkomen, zonder dat geldende regelgeving dit belemmert?
Levensmiddelenbedrijven zijn inderdaad primair verantwoordelijk voor voedselveiligheid en de overheid houdt hier toezicht op. Dat betekent dat de NVWA risico gebaseerd controleert of levensmiddelenbedrijven hun wettelijke verantwoordelijkheden in deze nakomen. Ook een goed werkend risicobeheersingssyteem kan niet volledig voorkomen dat een onveilig product op de markt kan verschijnen of ontstaan. Het terugroepen van producten wanneer ze een risico vormen voor de volksgezondheid betekent dat het voedselveiligheidssysteem werkt. Zie voor verdere informatie de webpagina van de NVWA waarop deze meldingen worden gepubliceerd https://www.nvwa.nl/onderwerpen/veiligheidswaarschuwingen/overzicht-veiligheidswaarschuwingen
Bent u van mening dat de kwaliteitscontroles van de supermarkt en zijn leverancier(s) tekort zijn geschoten? Welke lessen kunnen hieruit getrokken worden om nieuwe voedselveiligheidsincidenten te voorkomen en eerder te ontdekken?
Nee, vanuit de inspectiegegevens is bekend dat de bedrijven betrokken in deze casus ook periodieke controles op Hepatitis A Virus uitvoeren.
Op aangeven van de NVWA zal het bedrijf waar het onveilige product vandaan komt, ook maatregelen moeten nemen om de risico te mitigeren c.q. te voorkomen. De begrijpelijke media-aandacht voor deze casus doet geen recht aan het in de basis goed functionerend voedselveiligheid systeem in de EU. We gaan daarom door met het zo goed mogelijk invullen onze verantwoordelijkheden binnen dit systeem.
Is het mogelijk om de voedselveiligheid hoog te houden en besmettingen van voedselproducten te verminderen zonder extra regels of wetten? Zo ja, op welke manier bent u van plan hier het beleid op aan te scherpen en wanneer kan de Kamer daarover informatie verwachten?
Het niveau van de voedselveiligheid in Nederland is hoog. Op basis van de inspecties, monsteranalyses, risicoanalyses en de geconstateerde afwijkingen, kan geconcludeerd worden dat het voedsel dat aangeboden wordt aan de consument in het algemeen veilig is.
Ook het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel is groot en al vele jaren redelijk stabiel. Dat wil niet zeggen dat er nooit een onveilig product op de markt verschijnt of ontstaat.
Het is natuurlijk heel spijtig dat in deze casus ziektegevallen zijn geweest, maar tegelijkertijd heeft de snelle publieke waarschuwing zeer waarschijnlijk nog meer ziektegevallen kunnen voorkomen. Ik zie op dit moment geen reden om de huidige regelgeving aan te scherpen.
Het bericht 'Einde van het melktappunt’ |
|
Rikkers-Oosterkamp , Caroline van der Plas (BBB) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van veehouders en belangenorganisatie agractie waarin zorgen worden geuit over de nieuwe regelgeving voor de verkoop van rauwe melk?1 2
Ja, waarbij ik wel wil benadrukken dat de zorgen van Agractie mij voor 31 oktober niet ter ore zijn gekomen.
Waarom is in de algemene maatregel van bestuur (amvb) opgenomen dat rauwe melk met ingang van 1 januari 2025 maandelijks moet worden gecontroleerd op de aanwezigheid van salmonella, campylobacter en STEC?
Het belangrijkste doel van het opnemen van de maandelijkse controle op de aanwezigheid van salmonella, campylobacter en STEC in het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen (amvb) is dat consumenten ervan uit kunnen gaan dat de rauwe melk die zij bijvoorbeeld via een melktappunt kopen, zo veilig mogelijk is voor directe consumptie.
Wat is de noodzaak om met ingang van 1 januari 2025 rauwe melk maandelijks te controleren op de aanwezigheid van salmonella, campylobacter en STEC?
Alle doorgevoerde wijzigingen zijn gebaseerd op aanbevelingen van Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau).3 Uit de adviezen van bureau komt naar voren dat het redelijkerwijs te verwachten is dat rauwe melk door consumenten rauw wordt gedronken, ondanks het kookvoorschrift. Vanwege het risicoprofiel van rauwe consumptiemelk heeft bureau geadviseerd om strengere hygiëne-eisen op te stellen voor rauwe consumptiemelk, rauwe room en rauwe biest (colostrum) om de veiligheid ervan te vergroten.
Dit wordt bereikt door zo veel mogelijk te voorkómen dat rauwe melk bestemd voor directe consumptie pathogene micro-organismen bevat en ervoor te zorgen dat het risico niet kan toenemen tijdens de bewaarperiode. Het uiteindelijke doel is dat de consument rauwe melk veilig kan consumeren. Daarom is het van groot belang om de rauwe melk te onderzoeken op de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën. Om goed te kunnen monitoren, is de onderzoeksfrequentie in eerste instantie maandelijks. De frequentie van dit onderzoek kan worden gehalveerd als de resultaten gedurende zes maanden achter elkaar voldoen aan de criteria. Dit zou uiteindelijk neerkomen op zes onderzoeken per jaar. Daarnaast ben ik, gezien de geuite zorgen van de leden Van der Plas en Rikkers (beiden BBB), voornemens om deze maatregel na twee jaar te evalueren waarbij ook aandacht zal zijn voor de lasten van (melk)veehouders in relatie tot het te beschermen volksgezondheidsbelang.
Hoeveel vermoedelijke besmettingen door rauwe melk zijn er per jaar geweest in het verleden?
Volgens het RIVM worden er gemiddeld 650.000 mensen jaarlijks ziek van voedsel, waarvan de schatting is dat 52.000 mensen ziek worden door zuivel, waarbij rauwe melk als belangrijkste bron wordt gezien.4 Door onderrapportage komt maar een heel klein deel van die zieken daadwerkelijk in beeld. Niet iedereen die vermoedelijk ziek is geworden van een maaltijd of consumptie meldt zich immers bij de huisarts. En niet iedereen die zich meldt, wordt vervolgens onderzocht en daardoor ook niet geregistreerd als zieke met een voedseloverdraagbare infectie. Tenslotte is het opsporen van een bron van een uitbraak niet altijd succesvol. Door deze onderrapportage is het aantal bewezen voedselgerelateerde uitbraken met bacteriële oorzaak vrij beperkt.
Hoeveel procent van de melkleverende bedrijven testte in de laatste ronde van het landelijk programma (bij Royal GD) positief voor Salmonella?
Er worden elk jaar in drie periodes melktankrondes gemeten door de zuivelsector. In de derde periode van 2023 had 4,9% van de bedrijven antistoffen voor Salmonella, wat gelijk staat aan ongeveer 679 bedrijven.5 In de eerste ronde van 2024 was 1,5% van de bedrijven positief (als we uitgaan van hetzelfde aantal bedrijven in de derde ronde van 2023, komt dit uit op 209 positieve bedrijven).6
Waarom wordt dit beleid ingevoerd terwijl de meeste besmettingen met salmonella, campylobacter en STEC afkomstig zijn van rauw vlees en niet van rauwe melk?
De wijziging van de hygiënevoorschriften voor de directe levering van rauwe melk aan consumenten vloeit voort uit adviezen van bureau Risicobeoordeling & onderzoek (bureau) van de NVWA.7 Deze adviezen zijn gebaseerd op risicobeoordelingen van de zuivelketen en van voedselveiligheidsrisico’s van rauwe consumptiemelk gedurende de bewaarfase.
Uit de risicobeoordeling van bureau blijkt dat bij de consumptie van rauwe melk de kans op voedselinfecties vele malen hoger is dan bij consumptie van gepasteuriseerde melk. Daarom moeten voor rauwe consumptiemelk strengere hygiëne-eisen gelden om de veiligheid ervan te vergroten. Ook voor vleesbereidingen die rauw worden geconsumeerd gelden strikte hygiëne-eisen. Het zijn beide rauwe producten van dierlijke oorsprong met een vergelijkbaar risicoprofiel. Het belangrijkste doel van de hygiëne-eisen is dat consumenten ervan uit kunnen gaan dat de producten die zij kopen, of het nu om rauwe melk of om rauw vlees gaat, zo veilig mogelijk zijn voor directe consumptie. Daarnaast blijkt uit een inschatting van het RIVM dat er wel degelijk een aanzienlijk aantal mensen ziek wordt van het consumeren van (rauwe) zuivel. Zie de beantwoording van vraag 4. Ook wordt rauw vlees vaker geconsumeerd dan rauwe melk, waardoor het waarschijnlijk is dat er meer mensen ziek worden van consumptie van rauw vlees dan van rauwe melk.
Klopt het dat het directoraat-generaal (hierna: DG) Gezondheid en Voedselveiligheid van de Europese Commissie in het auditrapport ter beoordeling van de officiële controles met betrekking tot de veiligheid van melk en zuivelproducten van 25 april 2022 enkel het bezwaar had dat: «De handhaving van de microbiologische criteria (...) wordt evenwel ondermijnd omdat er geen testfrequenties zijn vastgesteld», en dat het DG niet zelf een maandelijkse controle aanraadde?
Dat klopt.
Bent u zich ervan bewust dat deze kostbare onderzoeken de rentabiliteit van boerderijwinkels met melktaps, flink onder druk zetten? Vindt u het proportioneel dat boeren elke maand 150 euro voor een onderzoek moeten neerleggen alleen maar omdat ze een melktappunt hebben?
Op grond van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen geldt momenteel al de eis dat rauwe koemelk die bestemd is voor verkoop aan de consument aan criteria inzake de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën moet voldoen. Er ontbreekt echter een onderzoeksfrequentie. Dit leidt tot onduidelijkheid voor degenen die rauwe melk aan de consument verkopen en het ondermijnt de handhaving. Maandelijks pathogenenonderzoek is van groot belang, omdat bij aanwezigheid van deze pathogenen de melk en de room onveilig zijn bij rauwe consumptie. Temeer is dit onderzoek van belang omdat het redelijkerwijs te verwachten is dat rauwe consumptiemelk ook zonder de aanbevolen verhitting wordt gedronken. Om deze reden acht ik de kosten van het pathogenenonderzoek proportioneel. Consumenten moeten er immers op kunnen vertrouwen dat de rauwe melk, die zij bijvoorbeeld via een melktap kopen, zo veilig mogelijk is voor consumptie, ook als zij de melk rauw consumeren. Daarnaast geldt dat indien de resultaten van het onderzoek gedurende zes maanden achter elkaar voldoen aan de criteria, de frequentie van dit onderzoek kan worden gehalveerd.
Bent u zich ervan bewust dat deze onderzoeken voor de houders van geiten, schapen, buffels, paarden, ezels en kamelen, anders dan bij houders van melkkoeien, nieuw zijn? Zorgt dit ervoor dat u anders nadenkt over uw antwoord bij vraag 6?
Ja, daar ben ik mij van bewust. Ook voor rauwe melk van deze dieren geldt dat het veilig moet zijn voor consumptie.
Tijdens het debat van 11 september3 jongstleden is door de leden van de BBB-fractie gewaarschuwd voor beleid dat het onaantrekkelijk maakt voor boeren om melktappunten op te zetten en is hierover ook een motie ingediend die is aangenomen4, hoe kijkt de Staatssecretaris tegen deze waarschuwingen aan nu melktappunten toch onaantrekkelijk worden gemaakt door maandelijkse testen op salmonella?
Ik ben van mening dat de veiligheid van rauwe melk voor consumptie, ook uit melktappunten, van groot belang is. Het onderzoek naar pathogenen is essentieel, omdat het redelijkerwijs te verwachten is dat rauwe melk wordt geconsumeerd zonder het van tevoren te verhitten. Het pathogenenonderzoek vergroot het vertrouwen van consumenten in de veiligheid van rauwe melk die zij via melktappunten kopen.
Realiseert u zich dat boeren nauwelijks nog iets verdienen aan hun melktap door deze nieuwe regelgeving?
Ik ben mij ervan bewust dat het pathogenenonderzoek kosten met zich meebrengt. De frequentie van dit onderzoek kan worden gehalveerd als de resultaten van het onderzoek gedurende zes maanden achter elkaar voldoen aan de criteria. Tegenover de aanscherping van de hygiëne-eisen staat een flinke verruiming van de afzetmogelijkheden van de levering van rauwe melk aan consumenten. Naast deze economische overwegingen wil ik benadrukken dat het belang van de volksgezondheid voor mij centraal staat. Gelet op de risico’s van het consumeren van rauwe melk vind ik het belangrijk dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat de rauwe melk, die zij bijvoorbeeld via een melktap kopen, zo veilig mogelijk is voor consumptie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 ben ik voornemens, naar aanleiding van de vragen van de leden Van der Plas en Rikkers (beiden BBB) om de maatregel na twee jaar te evalueren, waarbij ook aandacht zal zijn voor de lasten van de (melk)veehouders in relatie tot het te beschermen volksgezondheidsbelang.
Deelt u de mening dat initiatieven als een melktap zorgen voor educatie, kennis over verse producten, gesprekken met de boer en boerin, heel belangrijk in deze tijd van grote landbouwdiscussies, en interesse in de veehouderij? Hoe verhoudt dit beleid zich tot de maatschappelijke wenselijkheid van melktaps voor het verbeteren van de contacten tussen boer en burger?
Zeker, die mening deel ik. Tegelijkertijd is het zo dat wanneer een boer rauwe melk verkoopt aan consumenten via een melktap, het voor het vertrouwen van de consument van groot belang is dat zij deze rauwe melk zo veilig mogelijk kan consumeren.
Hoe rijmt dit beleid met de stimulans van de overheid voor boeren om te investeren in de verbreding van hun bedrijf, waaronder de huisverkoop van rauwe melk?
Tegenover de aanscherping van de hygiëne-eisen staat een flinke verruiming van de afzetmogelijkheden van de levering van rauwe melk aan consumenten. Per 1 januari 2025 wordt het mogelijk om rauwe melk te verpakken voor verkoop aan de consument. Daarnaast wordt het mogelijk om rauwe melk in diepgevroren staat rechtstreeks aan de consument te leveren. Hieronder valt ook de mogelijkheid dat diepgevroren rauwe melk door de plaatselijke detailhandel aan de consument wordt geleverd.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van de melk van Nederlandse veehouders tot de beste van de wereld behoort?
Ik heb hier geen mening over, omdat ik dit niet weet. De kwaliteit van melk is iets anders dan de voedselveiligheid van melk. Dat de melk in Nederland over het algemeen veilig is, is vooral te danken aan de geldende hygiëne-eisen en het feit dat de meeste melk gepasteuriseerd wordt voordat het aan de consument wordt verkocht.
Bent u bereid om het beleid van het vorige kabinet te heroverwegen en terug te keren naar de regeling zoals die momenteel geldt? Zo ja, kunt u dit toezeggen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan om de gewijzigde eisen aan de levering van rauwe melk aan consumenten die per 1 januari 2025 in werking treden, te laten vervallen. Ik vind de volksgezondheidsoverwegingen in dit geval zwaarder wegen en vind het van groot belang dat consumenten rauwe melk zo veilig mogelijk kunnen consumeren.
De kosten die gepaard gaan met de gewijzigde eisen acht ik niet disproportioneel. De frequentie van pathogenenonderzoek gaat ook omlaag als de resultaten gedurende zes maanden achter elkaar voldoen aan de criteria. Dit zou uiteindelijk neerkomen op zes onderzoeken per jaar. Daarnaast worden de afzetmogelijkheden van de levering van rauwe melk aan consumenten aanzienlijk verruimd, waardoor boeren meer mogelijkheden krijgen om rauwe melk aan consumenten te verkopen. Ik ben, gezien de geuite zorgen van de leden Van der Plas en Rikkers (beiden BBB), voornemens om deze maatregel na twee jaar te evalueren, waarbij ook aandacht zal zijn voor de lasten van de (melk)veehouders in relatie tot het te beschermen volksgezondheidsbelang.
De Kamerbrief 'Voortgang innovatie emissiereductie veehouderij' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u specificeren op welke aspecten «veel systemen of technieken» het nog niet goed genoeg doen?1
Emissiearme stalsystemen en technieken dienen technisch goed te werken, betaalbaar te zijn, juridisch te kunnen worden geborgd en maatschappelijk te zijn geaccepteerd. De emissiearme stalsystemen en staltechnieken dienen op deze aspecten goed te scoren, om houdbaar succesvol te kunnen worden ingezet in de veehouderij. In de praktijk blijken bepaalde technieken op één of meer van deze aspecten niet voldoende goed te scoren, zoals technieken die in de praktijk minder emissie reduceren dan ze volgens de emissiefactor zouden moeten doen.
Is inmiddels bekend wie aansprakelijk is voor de investeringen van boeren in (verplichte) stalinnovaties die uiteindelijk minder effectief bleken dan verwacht? Wat is de huidige stand van zaken op dit gebied?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Bromet2, waarin is aangeven dat bij een aansprakelijkheidsstelling kenbaar moet zijn dat door het doen of nalaten van een ander schade is geleden.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) zet in op verbetering van de werking van de stalsystemen in de praktijk. Tussen veehouderijen zijn grote verschillen in emissies per dierplaats zichtbaar, ook tussen bedrijven die dezelfde emissiearme techniek toepassen. De aan de stalinnovaties toegekende emissiefactoren zijn gebaseerd op metingen in proefstallen en geven de gemiddelde emissie van een emissiearm stalsysteem per dierplaats weer. De prestatie van bepaalde staltechnieken blijkt in de praktijk echter achter te blijven, waardoor de aan de techniek toegekende emissiefactor onvoldoende zekerheid biedt. Uit onderzoek van Wageningen University & Research uit 2022 is gebleken dat de achterblijvende prestatie betrekking heeft op zowel het ontwerp, de beoordeling en het gebruik van de staltechniek, en daarnaast kan het toezicht op het gebruik van de stalsystemen verbeteren. Het rapport3 benadrukt de noodzaak om de effectiviteit van de werking van emissiearme stalsystemen in de praktijk fors te verbeteren en doet daartoe aanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn door de Staatssecretaris van IenW overgenomen en worden verder uitgewerkt in het interdepartementale programma Vernieuwing Stalbeoordeling dat in november 2023 van start is gegaan. Het doel van de vernieuwde stalbeoordelingssystematiek is om tot betrouwbare emissie-indicatoren te komen die gericht zijn op het bieden van voldoende zekerheid en die innovaties mogelijk maken en borgen. De vernieuwing van het stelsel wordt uitgewerkt langs de volgende hoofdlijnen:
Verder zijn de fabrikanten van emissiearme vloeren voor melkvee aangeschreven om een plan voor te leggen om de werking van hun emissiearme stalsysteem onderbouwd beter te borgen; ook partijen in de varkens- en pluimveesector zijn aangeschreven.
Op welke termijn kunnen veehouders een oplossing vanuit de overheid verwachten voor wat betreft het verkrijgen van een natuurvergunning voor een stal met bepaalde innovatieve emissiearme stalsystemen?
In de Kamerbrief van 23 januari 20244 is onder andere de aanpak om innovatieve stalsystemen te faciliteren en met meer zekerheid vergund te krijgen geschetst. Onderdeel daarvan zijn de acties die in gang gezet zijn gericht op de toestemmingverlening Natura 2000-activiteiten. Het onderzoek over de borging van het gebruik van emissiearme stalsystemen voor vergunningen met een Natura 2000-activiteit wordt binnenkort afgerond. Daarna vindt een uitwerking plaats hoe de uitkomsten van dit onderzoek verder vormgegeven kan worden; deze uitwerking zal naar verwachting medio dit jaar afgerond zijn en zal dan met de Kamer gedeeld worden. De resultaten van het onderzoek om een handreiking op te stellen die ondernemers kan ondersteunen bij de vergunningaanvraag voor een emissiearm stalsysteem waarbij een passende beoordeling overlegd moet worden, worden binnenkort opgeleverd. De resultaten daarvan zullen, zoals eerder toegezegd, met de Kamer gedeeld worden. Afhankelijk van de resultaten van bovengenoemde onderzoeken zal nader bezien moeten worden in hoeverre deze voldoende aanknoping bieden om te zorgen dat weer met zekerheid vergunningen voor Natura 2000-activiteiten afgegeven kunnen gaan worden. In de zomer/najaar van dit jaar wordt daar meer duidelijkheid over verwacht voor de korte termijn. Daarnaast kunnen, op de middellange termijn, de resultaten van het programma Vernieuwing Stalbeoordeling, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, een basis bieden om meer duidelijkheid te creëren in de vergunningverlening voor Natura 2000-activiteiten.
Overigens is er recent een uitspraak geweest van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State5 waar blijkt dat voor chemische luchtwassers de emissiefactor, zoals in bijlage 5 van de Omgevingsregeling is opgenomen, kan worden ingezet bij een vergunningaanvraag.
Ook blijkt uit de bijlage bij de Kamerbrief van 23 januari jl. dat voor álle luchtwassers negatieve effecten kunnen worden uitgesloten bij gelijkblijvende dieraantallen, mits het systeem wordt gemonitord. Dit biedt perspectief om luchtwassers te vergunnen. Daarbij is, zoals ook in die brief benoemd, relevant dat bij toepassing van nageschakelde technieken het belang van dierenwelzijn en brandveiligheid goed moet worden afgewogen. Per techniek zal beoordeeld moeten worden of het wenselijk is om deze wel of niet te subsidiëren, zoals gemeld aan de Kamer in een appreciatie6 van de (aangehouden) motie van het lid Van der Plas (BBB)7.
Kunnen provincies van de landelijk passende beoordeling afwijken? Zo nee, waarom niet?
De handreiking voor de passende beoordeling wordt geen document waaraan een ondernemer gehouden is om tot een passende beoordeling te komen. Het wordt een hulpmiddel dat door een ondernemer gebruikt kan worden om een passende beoordeling op te kunnen stellen. Het staat ondernemers vrij om ook zonder gebruik van de handreiking een vergunning aan te vragen middels een passende beoordeling. En ook de provincies zijn niet gebonden aan de handreiking om een aanvraag op basis van een passende beoordeling in behandeling te nemen.
Wat doet het met de juridische status van de passende beoordeling indien provincies zelf een handreiking en passende boordeling opstellen en deze wijken af van die van de landelijke overheid?
De handreiking passende beoordeling is een toezegging van de Minister voor Natuur en Stikstof om handvatten te bieden over hoe een passende beoordeling opgesteld zou kunnen worden. De handreiking heeft dus geen invloed op de juridische status van een passende beoordeling. Het bevoegd gezag kan zelf ook een dergelijke toelichting geven op het doen van een passende beoordeling, zie ook het antwoord op vraag 4. Met een passende beoordeling wordt aangetoond dat de gevraagde activiteit geen significant negatieve effecten veroorzaakt op beschermde natuurgebieden. Het staat de ondernemer vrij op welke wijze dit wordt aangetoond, als de aanvraag maar wetenschappelijk onderbouwd is.
Kunt u aangeven wat u met aanvullende voorschriften bedoelt, in het kader van het borgen van het gebruik van emissiearme stalsystemen voor natuurvergunningverlening?
Momenteel wordt onderzocht of er ruimte is voor een betere borging van de toepassing van emissiearme stalsystemen op individueel bedrijfsniveau door in wet- en regelgeving voorschriften op te nemen, of door het opnemen van aanvullende voorschriften in individuele omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten. Het idee is dat met aanvullende voorschriften het duidelijker is voor de ondernemer op welke manier de emissiearme techniek moet worden toegepast en dat deze ook handvatten bieden voor toezicht en handhaving door het bevoegd gezag. Op deze manier kan ervoor worden gezorgd dat de bandbreedte in de emissie op individueel bedrijfsniveau wordt verkleind.
Wanneer verwacht u dat er weer natuurvergunningen kunnen worden verleend, ervan uitgaande dat het onderzoek naar de aanvullende voorschriften komend voorjaar is afgerond?
De acties die zijn ingezet om de natuurvergunningverlening weer op gang te brengen, bieden geen garantie dat natuurvergunningen, na afronding van deze acties, met zekerheid weer verleend kunnen worden door het bevoegd gezag. Daarvoor moet ook de natuur herstellen. Over de termijn waarop natuurvergunningen weer met zekerheid verleend kunnen worden, is, mede gelet op de verschillende werkingsprincipen van emissiearme stalsystemen, niet eenduidig te stellen. Het is een complex vraagstuk waarbij zowel het Rijk als de provincies en de sectoren samen zullen moeten werken om tot een werkbare en juridisch houdbare oplossing te kunnen komen. Het is ook mogelijk dat voor bepaalde emissiearme stalsystemen of technieken de vergunningverlening eerder mogelijk is dan voor andere typen (zie ook het antwoord op vraag 3).
Bent u bereid om met veehouders, die al jaren ervaring hebben met bedrijfsspecifiek meten, in gesprek te gaan en hen te helpen in hun verdere traject naar vergunningverlening? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zoals de Minister voor Natuur en Stikstof en ik in de Kamerbrief «Voortgang innovatie emissiereductie veehouderij» van 23 januari jl. hebben aangeven, zijn we daartoe bereid. Het kan gaan om veehouders die gebruik gaan maken van bedrijfsspecifiek continu meten met sensoren, al dan niet in combinatie met een doelvoorschriftenvergunning. Een doelvoorschriftenvergunning is een mogelijkheid die de Omgevingswet biedt voor de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit. We volgen dergelijke initiatieven nauwgezet en ondersteunen waar mogelijk. Bovendien is op 25 januari jl. het nieuwe meetprotocol voor monitoring van stalemissies8 gepubliceerd dat in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is opgesteld. Hierin staat omschreven hoe mechanisch geventileerde stallen gemeten moeten worden om de emissie van ammoniak continu te monitoren. Dit protocol kan voor dergelijke initiatieven gebruikt worden. Een veehouder hoeft overigens geen ervaring te hebben opgedaan met continu meten om een doelvoorschriftenvergunning voor de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit aan te vragen bij het bevoegd gezag. In een aantal provincies zijn initiatieven voor het opstellen van een dergelijke doelvoorschriftenvergunning, waarbij voor het betreffende bedrijf een emissieplafond wordt vastgesteld.
En waarbij het plan is om met continu meten aan te tonen dat de emissie onder het plafond blijft.
Maken de bestaande innovatieve technieken, waarvan de effectiviteit al dan niet ter discussie heeft gestaan, onderdeel uit van het onderzoek naar «doorbraakinnovaties»? Kunt u dit toelichten?
In het convenant «Regieorgaan Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij» definiëren de betrokken partijen een doorbraak als een oplossing voor substantiële verlaging van emissies van stikstof, broeikasgas, geur en/of fijnstof die zowel technisch, economisch, juridisch als maatschappelijk haalbaar is. Om tot dergelijke doorbraken te komen wil het Regieorgaan het convenant uitvoeren met een focus op enkele praktijkpilots. Deze zijn gedefinieerd als experimenteeromgevingen waarin allerhande partijen samenwerken om nieuwe technologieën en managementmaatregelen in de praktijk te kunnen ontwikkelen en testen binnen de vigerende regelgeving. Bestaande emissiearme stalsystemen en technieken kunnen daar onderdeel van uit gaan maken, maar dan moet verbetering op de vier genoemde aspecten: technisch werkend, economisch rendabel, juridisch houdbaar en maatschappelijk draagvlak wel kansrijk zijn. Ook zal er sprake moeten zijn van een vernieuwende doorontwikkeling van bestaande emissiearme stalsystemen en technieken.
Wanneer worden de uitkomsten van de verkenning naar doorbraakinnovaties verwacht?
De termijn waarop de innovatie-inspanningen tot doorbraken leidt laat zich niet precies uitmeten. Innovatie is in zoverre te sturen dat je de kans op succes vergroot. Dat doen de betrokken partijen die regie nemen door strikt te focussen op wat kansrijk is. Daarbij is tijd nodig om testlocaties en -faciliteiten op te zetten en uit te voeren, en om te leren wat wel en niet werkt.
Van belang is zorgvuldigheid ten aanzien van zekerheid van de werking van innovaties die emissies reduceren, het praktisch kunnen werken met de techniek en data, de handhaafbaarheid en de juridische houdbaarheid. De inschatting nu is dat in een periode van drie jaar zicht is op enkele doorbraken die daarna breed toegepast kunnen gaan worden. Een zorgvuldige aanpak is nodig om te voorkomen dat veehouders breed investeren in innovaties die achteraf niet goed werken, juridisch niet te borgen zijn of waar geen maatschappelijk draagvlak voor is.
Welke eisen stelt u aan het regieorgaan wat betreft het tijdspad, behalve dat het realistisch moet zijn? Is het bijvoorbeeld denkbaar dat wordt gekozen voor de kortst denkbare optie en dat wordt bezien wat ervoor nodig is om dat mogelijk te maken?
Het is aan het Rijk om te komen tot een nieuwe borgingssystematiek en de wet- en regelgeving daarop in te richten.
Het Regieorgaan denkt na hoe het werken met doelsturing zo ingericht kan worden dat het ondersteunend is voor doelsturing op emissies, bijvoorbeeld door te borgen dat de emissies systematisch en wetenschappelijk gemeten en gemonitord kunnen worden. Een belangrijke randvoorwaarde om tot een toekomstige borgingssystematiek te komen is dat er betrouwbare meetsystemen en een geborgde meetketen komen. Daarbij zijn drie aspecten van belang: de ontwikkeling van stalmeetmethoden, datagebruik- en uitwisseling en de juridische aspecten. Ook relevant is haalbaarheid en betaalbaarheid van sensor- en datasystemen. Ik ga er van uit dat het Regieorgaan al deze aspecten meeneemt in adviezen over het tijdpad. Naast zorgvuldigheid en realisme verwacht ik dat binnen het Regieorgaan ook gesproken zal worden over snelheid, mede omdat de sectorpartijen ook onderdeel uitmaken van het Regieorgaan.
Hoe kunnen individuele provincies hierop inspelen? Kunnen zij afwijken van de landelijke borgingssystematiek? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Onder de Omgevingswet kan het bevoegd gezag (voor de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit is dat het college van burgemeester en wethouders) de veehouder toestemming verlenen voor het bouwen van een stal met een innovatieve techniek, ook als geen emissiefactor is afgegeven voor die techniek in bijlage V van de Omgevingsregeling. Dit kan als binnen twee jaar in die stal wordt gemeten volgens het geldende meetprotocol (2013a) en de resultaten daarvan worden toegestuurd aan het bevoegd gezag. Met maatwerk kan het bevoegd gezag bij aanvraag afwijken van de meetverplichting, wanneer afdoende metingen plaatsvinden in stallen met dezelfde innovatieve techniek.
Ook heeft het bevoegd gezag onder de Omgevingswet de mogelijkheid een doelvoorschriftenvergunning te verlenen, in combinatie met emissiemonitoring op het bedrijf, via continu meten. In de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit kan vooraf door het bevoegd gezag een emissieplafond worden bepaald. Met deze nieuwe werkwijze wordt de komende jaren verder ervaring opgedaan, onder andere via het Regieorgaan, om uiteindelijk toe te werken naar het breder kunnen toepassen van doelschriftenvergunningen, gecombineerd met emissiemonitoring op bedrijfsniveau. Gezien de benodigde kennisontwikkeling, praktijkervaring en technische ontwikkelingen zal het enkele jaren duren voordat deze werkwijze ook breed toegepast kan worden. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11.
Voor de omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit (waarvoor de provincie in de meeste gevallen het bevoegd gezag is) geldt op dit moment dat als een ondernemer een innovatieve staltechniek wil toepassen, daar vooraf de zekerheid moet zijn verkregen dat deze geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden heeft.
Ook voor deze activiteiten worden momenteel de mogelijkheden onderzocht om te komen tot doelvoorschriften in combinatie met emissiemonitoring op bedrijfsniveau en hoe deze gecombineerd kunnen worden met de doelvoorschriften voor milieubelastende activiteiten.
Hoe gaat u in het kader van de Versnellingsaanpak Samenwerkingsverband provincies en sectoren om met pilots die al geruime tijd lopen en betreffende veehouders al veel hebben gekost? Gaat u hen ook financieel ondersteunen om zo hun innovaties verder in ontwikkeling en tot vergunningverlening te brengen? Zo nee, waarom niet?2
Zoals bij Incidentele Suppletoire Begroting (ISB) Prinsjesdag 2023 van LNV10 gemeld aan de Kamer draag ik bij aan de financiering van de uitvoering van de versnellingsaanpak «Mest, stallen en emissies», waaronder een bijdrage aan de pilots in deze aanpak. Met een SPUK (specifieke uitkering voor provincies) is de bijdrage van het Rijk van 7,5 miljoen euro aan de provincies beschikbaar gesteld. Hiermee kunnen de provincies vervolgens zorgen voor inzet van deze middelen voor onder andere de pilots.
Wat wordt bedoeld met de verbreding van de scope van de regeling naar emissiereductie met zowel brongerichte als nageschakelde technieken?
De investeringsmodule van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) is, zoals de titel aangeeft, gericht op subsidie voor investeringen in brongerichte emissiereductie. Op dit moment wordt bekeken of het mogelijk is om met deze subsidieregeling ook nageschakelde technieken te subsidiëren en daarmee dus de scope van de regeling te verbreden. Nageschakelde technieken zijn technieken die emissies afvangen, voordat ze de stal verlaten. Een luchtwasser is een voorbeeld van een nageschakelde techniek. Daarbij is relevant dat bij toepassing van nageschakelde technieken het belang van dierenwelzijn en brandveiligheid goed moet worden afgewogen. Per techniek zal beoordeeld moeten worden of het wenselijk is om deze wel of niet te subsidiëren, zoals gemeld aan de Kamer in een appreciatie11 van de (aangehouden) motie van het lid Van der Plas (BBB)12.
Financiële tekorten bij de NVWA |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de acute financiële tekorten bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?1 Zo ja, sinds wanneer?
Ja, uit de reguliere (kwartaal)prognoses aan mijn ministerie bleek dat de NVWA voor 2023 verwachtte af te koersen op een (beheersbaar) financieel negatief resultaat.
Is hierover overleg geweest met het ministerie?
Ja.
Hoe heeft dit tekort kunnen ontstaan?
De oorzaken zijn met name hogere kosten ten gevolge van inflatie, vernieuwde CAO-afspraken en minder retributie opbrengsten, mede als gevolg van marktomstandigheden.
Klopt het dat er een vacaturestop is afgekondigd en de beloofde groei stil komt te vallen? Wat zijn hier de gevolgen van voor de uitvoering van de taken van de NVWA?
Er is geen sprake van een vacaturestop, wel vindt de openstelling van nieuwe vacatures tot ultimo 2023 beperkt plaats. Daarbij wordt steeds de afweging gemaakt of invulling op korte termijn vanuit continuïteitsperspectief noodzakelijk is. De NVWA ligt op koers met de beoogde groei die bij aanvang van 2023 was voorzien in het NVWA jaarplan voor 2023 en daarmee ligt ook het inhoudelijk realiseren van het NVWA jaarplan 2023 op koers.
Klopt het dat de externe inhuur en dan met name die van dierenartsen wordt verminderd? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de uitvoering van de taken van de NVWA? Wat zijn de gevolgen voor het dierenwelzijn en het beloofde verscherpte toezicht op de slachthuizen?
Nee, de inhuur op dierenartsen wordt niet verminderd. Wel worden de kosten op inhuur op onder andere functies in de bedrijfsvoering beperkt. Dit gaat niet ten koste van de kwaliteit van het toezicht dat is voorzien in het jaarplan 2023. NVWA zet onverminderd in op het werven en behouden van dierenartsen die werken in de uitvoering. Dat kan via reguliere vacatures, maar ook via externe inhuur. De NVWA blijft het benodigde toezicht op de naleving rond dierenwelzijn, voedselveiligheid en diergezondheid houden. Indien nodig worden bedrijven onder verscherpt toezicht gesteld, zo ook de slachthuizen.
Kunt u de Kamer laten weten welke afdelingen/taken minder mensen/middelen krijgen dan wat het plan was? Is dit proportioneel ten opzichte van de vastgestelde taken en prioriteiten?
In afstemming met mijn ministerie en het Ministerie van VWS, heeft de NVWA een aantal mitigerende maatregelen genomen, zoals het verantwoord vertragen van de instroom, beperken van inhuur op functies in de bedrijfsvoering, het optimaliseren van opbrengsten en kostenbesparingen op opleidingen, kantoorinrichting en inventaris. Bij deze afwegingen staat het uitvoeren van de doelen in het jaarplan 2023 en de beoogde versterking van de NVWA in 2023 voorop.
Welke manieren heeft de NVWA om meer eigen middelen te genereren, dan wel kosten effectiever door te berekenen?
De NVWA stuurt als agentschap met een baten-lastenstelsel sterk op doelmatigheid en efficiëntie en streeft – binnen de wettelijke kaders – naar een zo laag mogelijke kostprijs. Daarbij zet ik mij ervoor in om – waar mogelijk – de doelmatigheid en efficiëntie van de stelsels waar de NVWA op toeziet te verbeteren. Ik informeer de Tweede Kamer regelmatig over de stappen die ik, samen met de NVWA, op dit terrein zet (zie hiervoor onder andere Kamerstuk 33 835, nr. 216).
Hoe verhouden de kosten voor mensen en faciliteiten van de NVWA zich tot die van andere (inspectie)diensten?
Uw Kamer heeft in mei 2020 het rapport van KPMG «Kostentoerekening en doelmatigheid van de NVWA» ontvangen (Kamerstuk 33 835, nr. 160). KPMG stelt hierin op basis van een benchmark met zeven met de NVWA vergelijkbare toezichthoudende organisaties in Nederland vast dat de NVWA binnen de bandbreedte van bedrijfsvoeringskosten beweegt en vergelijkbaar efficiënt is.
Is bezuinigen op de omvang van de organisatie de enige manier om substantieel kosten te besparen?
De omvang van de NVWA blijft op het niveau dat nodig is om de afspraken uit het jaarplan 2023 uit te voeren. De maatregelen en bezuinigingen, waaronder die om tijdelijk de instroom te vertragen gaan niet ten koste van de kwaliteit van het toezicht dat is voorzien in het jaarplan 2023. Zie voor de aard van de diverse compenserende en mitigerende maatregelen het antwoord op vraag 6.
Is volgens u, gezien de eerdere problemen met een angstcultuur, ziekteverzuim en het weglopen van ervaren krachten, een kleine bezuiniging, zoals op het personeelsfeestje of andere posten die motivatie en cohesie versterken, wel een goed idee?
Ik realiseer me goed dat de genomen maatregelen binnen de NVWA gevoelig kunnen liggen. Daarom kijkt de NVWA – in afstemming met mijn ministerie en het Ministerie van VWS – zorgvuldig naar de (on)mogelijkheid van mitigerende maatregelen en de organisatorische en financiële effecten daarvan. Juist vanwege het belang dat de NVWA haar positie als onafhankelijk toezicht houder kan versterken en haar publieke taken nu en in de toekomst goed kan uitvoeren moet er, met stijgende kosten en tegenvallende baten, worden gestuurd op een acceptabel financieel resultaat. Activiteiten die de samenwerking, de motivatie en cohesie versterken gaan zoveel mogelijk door. Het reserveren van externe locaties wordt daarbij zoveel mogelijk vermeden.
Gaat u ingrijpen bij de NVWA of wacht u af wat het boekjaar gaat brengen en dan pas reageren?
Mijn ministerie, het Ministerie van VWS en de NVWA zijn aan de slag om ieder vanuit de eigen rol de financiële situatie op weg naar eind 2023 te verbeteren. Ik verwacht dat de maatregelen ervoor zorgen dat het geprognosticeerd negatief resultaat voor 2023 wordt opgelost.
Het bericht 'Fors financieel tekort dwingt NVWA tot bezuinigingen en personeelsstop, Kamerleden bezorgd: 'Wat betekent dit voor al die belangrijke taken?'' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Een Vandaag «Fors financieel tekort dwingt NVWA tot bezuinigingen en personeelsstop, Kamerleden bezorgd: «Wat betekent dit voor al die belangrijke taken?»»1?
Ja.
Bent u op de hoogte van de financiële situatie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de mededeling die de NVWA op het intranet deed over de maatregelen die genomen worden om het financiële tekort zoveel mogelijk te dichten?
Ja.
Klopt het volgens u dat de NVWA kampt met financiële tekorten? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Uit de reguliere (kwartaal)prognoses aan mijn ministerie bleek dat de NVWA voor 2023 verwachtte af te koersen op een financieel negatief resultaat. De oorzaken zijn met name hogere kosten in 2023 ten gevolge van inflatie, vernieuwde CAO-afspraken en minder retributie opbrengsten, mede als gevolg van marktomstandigheden. Het is, kortgezegd, lopende het jaar 2023 duurder geworden om het geplande niveau van formatie en bedrijfsvoering te kunnen bekostigen in 2023. Om de kostenstijging zoveel als mogelijk te beheersen, heeft de NVWA, in afstemming met mijn ministerie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een aantal mitigerende maatregelen genomen, zoals het verantwoord vertragen van de instroom, het beperken van inhuur, het optimaliseren van opbrengsten en kostenbesparingen op opleidingen, inrichting en inventaris.
Hoeveel van het financiële tekort wordt naar verwachting opgelost door de voorgenomen maatregelen?
Mijn ministerie, het Ministerie van VWS en de NVWA werken samen om de financiële situatie te verbeteren en 2023 zo goed mogelijk af te sluiten. Ik verwacht dat de maatregelen ervoor zorgen dat het geprognosticeerd negatief resultaat voor 2023 wordt opgelost.
Kunt u schetsen wat er in de periode tussen het commissiedebat NVWA (31 mei 2023) en de mededeling op het intranet zich heeft afgespeeld binnen de NVWA, waardoor de financiële situatie plotseling verslechterd is?
Gedurende deze periode zijn de gestegen kosten voor de organisatie als gevolg van inflatie en de nieuwe CAO afspraken en tegenvallende opbrengsten, onder andere door marktomstandigheden, inzichtelijk geworden.
Gaat de financiële situatie van de NVWA mogelijk een effect hebben op de kwaliteit van dienstverlening? Kunt u dit toelichten?
In 2022 en 2023 heeft de NVWA ca. 900 medewerkers aangenomen en is begonnen met het investeren in urgente thema’s, het herstellen van het fundament en aan het versterken en vernieuwen van het toezicht. Gelet op de compenserende en mitigerende maatregelen heb ik geen reden om aan te nemen dat de financiële prognose voor 2023 effect heeft op de kwaliteit van het toezicht van de NVWA dat is voorzien in het jaarplan 2023.
Is het de verwachting dat de ontstane situatie ook effect heeft op het huidige personeelsbestand?
Zoals te lezen bij het antwoord op vraag 3, hebben de compenserende en mitigerende maatregelen betrekking op het optimaliseren van opbrengsten, reduceren van kosten en het verantwoord vertragen van de instroom van personeel. Ook beperken we de inhuur op onder andere functies in de bedrijfsvoering. Dit gaat niet ten koste van de kwaliteit van het toezicht dat is voorzien in het jaarplan 2023.
Wat zegt de ontstane situatie over de efficiency en doelmatigheid van de NVWA?
De NVWA stuurt als agentschap met een baten-lastenstelsel sterk op doelmatigheid en efficiëntie en streeft – binnen de wettelijke kaders – naar een zo laag mogelijke kostprijs. Daarbij zet ik mij ervoor in om – waar mogelijk – de doelmatigheid en efficiëntie van de stelsels waar de NVWA op toeziet te verbeteren. Ik informeer de Tweede Kamer regelmatig over de stappen die ik, samen met de NVWA, op dit terrein zet (zie hiervoor onder andere Kamerstuk 33 835, nr. 216).
Wat vindt u ervan dat deze situatie is ontstaan?
De NVWA heeft dit jaar te maken met sterk stijgende kosten als gevolg van inflatie, nieuwe CAO-afspraken en tegenvallende opbrengsten, onder meer als gevolg van marktomstandigheden. Gedurende het jaar wordt gekeken aan de hand van prognoses of nog in de pas wordt gelopen met de begroting.
Om een negatief financieel resultaat aan het einde van het jaar te voorkomen wordt bijgestuurd. En dat mag ook worden verwacht in het belang van een gezonde financiële huishouding.
Wat vindt u ervan dat dit nieuws via een klokkenluider openbaar is geworden, terwijl in het commissiedebat van 31 mei 2023 aangegeven werd dat transparantie belangrijk is?
De financiële situatie van de NVWA is geen geheim. De (kwartaal)prognose is onderdeel van de periodieke gesprekken tussen mijn ministerie, het Ministerie van VWS en de NVWA. De gesprekken over te nemen maatregelen waren nog gaande. Ik verwacht dat de maatregelen ervoor zorgen dat het geprognosticeerd negatief resultaat voor 2023 wordt opgelost.
De verkoop van rauwe melk |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Ziet u mogelijkheden om ruimte te bieden voor verkoop van rauwe melk op een boerderijwinkel, waarbij de rauwe melk niet afkomstig is van het eigen bedrijf maar van één of meerdere melkveebedrijven in de nabije omgeving, met handhaving van de overige voorwaarden als genoemd in artikel 8 van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mogelijkheden zie ik wel. Op basis een BuRO-rapport over de zuivelketen1 en een aanvullend advies uit 20222 is een wijziging van de wettelijke bepalingen over rauwe melk in voorbereiding. Op 30 juni jl. is een concept van deze wijziging van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen besproken in het Regulier Overleg Warenwet. De belangrijkste wijziging is dat rauwe melk van andere diersoorten dan koeien ook wordt geregeld. Voor alle rauwe melk gaat een maximale bewaarduur van 72 uur gelden en de melk moet regelmatig op de aanwezigheid van bacteriën worden onderzocht. Gezien deze toenemende borging bij de veehouder is een verruiming van de afzetmogelijkheden van diepgevroren rauwe melk mogelijk. De verkoop van diepgevroren rauwe melk in plaatselijke winkels en verzending ervan aan de consument worden toegestaan. Hieronder vallen ook boerderijwinkels. Deze verruimde afzetmogelijkheden gelden – om de redenen die ik noemde in antwoord 3 van eerdere vragen over dit onderwerp (2023Z11781) – niet voor gekoelde rauwe melk. Op de website die in deze vragen werd aangehaald gaat het om de distributie van boerenproducten via afhaalpunten in Friesland en Groningen. De veehouder in kwestie constateert dat de melk niet gedistribueerd mag worden via andere distributiepunten dan die van de melkveehouder zelf. De distributie via die andere distributiepunten valt niet onder het begrip van plaatselijke detailhandel en blijft onder de nieuwe regels verboden. De nieuwe regels voor de consumentenverkoop van rauwe melk worden naar verwachting in het eerste kwartaal van 2024 gepubliceerd.
De vondst van plastic in veevoer, melk en vlees |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (CU), Kuipers |
|
![]() |
Heeft u gezien dat bij een onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam in 80% van de onderzochte monsters van melk, vlees, veevoer en bloed van dieren microplastics zijn aangetroffen?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Wat is uw reactie op het feit dat dat 7 van de 8 geteste rundvleesmonsters plastic deeltjes bleken te bevatten en dat in 18 van de 25 geteste melkmonsters plastic werd aangetroffen?
De resultaten van het onderzoek zijn niet onverwacht en neem ik zeer serieus. Ik ben me bewust van de wijdverbreide verspreiding van microplastic, die niet beperkt is tot enkel diervoeder en dierlijke producten. Microplastic wordt onder meer aangetroffen in het menselijk lichaam, levensmiddelen, water, bodem en lucht.
Hoe beoordeelt u de verklaring dat de vondst van plastic in dierlijke producten het gevolg is van de aanwezigheid van plastic in veevoer, aangezien in alle monsters van voederpellets en versnipperd voer plastic werd teruggevonden? Welke andere mogelijke routes van vervuiling ziet u?
In het rapport van de VU is aangegeven dat er geen onderzoek is gedaan naar de vervuilingsroutes. Desalniettemin kan veevoeder een potentiële vervuilingsroute zijn, zoals ook gesteld in het onderzoeksrapport. Andere mogelijke routes van vervuiling zijn via gras, voedergewassen, water en inademing, aangezien microplastics ook in bodem, water en lucht zijn aangetoond. De bijdrage vanuit verschillende routes en bronnen is nog grotendeels onbekend.
Kunt u bevestigen dat de aanwezigheid van plastic in veevoer wordt veroorzaakt doordat «reststromen» van voedsel dat over de datum is, zoals koekjes, chocola en sauzen afkomstig uit supermarkten, soms met verpakking en al worden verwerkt tot veevoer?
Het gebruik van verpakte voormalige levensmiddelen is een van de mogelijke bronnen die kan leiden tot de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal in diervoeder. Het is verboden om plastic van verpakkingsmateriaal in diervoeder te verwerken. Daarom is onderdeel van het verwerkingsproces van deze reststromen het verwijderen van verpakkingsmateriaal. Dit wordt gedaan door middel van verschillende technieken, zoals blazen, zeven en met behulp van magneten en ook handmatig. Ondanks deze inspanningen én de andere routes waardoor plastic in het voer terecht kan komen (zie vraag 3) is het niet volledig uit te sluiten dat er plastic in diervoeder kan voorkomen.
Wat betekent de aanwezigheid van plastic deeltjes in veevoer voor de gezondheid van dieren?
In 2011 heeft het toenmalige RIKILT een risico-inventarisatie van verpakkingsmateriaal uitgevoerd.2 Geconcludeerd werd dat bij de gevonden gehalten aan «vreemde bestanddelen» het niet aannemelijk is dat er risico’s zijn voor dieren (en mensen). Desondanks kunnen gezondheidsrisico’s niet geheel worden uitgesloten. Kennis over bijvoorbeeld de effecten van microplastic op mens en ecosysteem is nog volop in ontwikkeling.
Sluit u uit dat hier sprake is van gezondheidsrisico’s voor mens of dier? Zo ja, hoe?
Zoals hierboven staat aangegeven, is het niet aannemelijk dat de aanwezigheid van (sporadisch achtergebleven) plasticdeeltjes uit verpakkingsmateriaal in veevoeder gezondheidsrisico’s met zich meebrengt voor mens en dier. Het is duidelijk dat plastic niet thuishoort in het milieu en in het lichaam van mens en dier. Het kabinet vindt het daarom belangrijk om uit voorzorg te voorkomen dat microplastic in het milieu terechtkomt. Daarnaast investeert het kabinet in onderzoek naar de bronnen en de effecten van microplastic. Bijvoorbeeld investeren IenW en VWS tot en met de periode tot en met 2024 € 600.000 in een onderzoeksprogramma naar gezondheidseffecten van microplastic.
Kunt u bevestigen dat de aanwezigheid van (resten van) verpakkingsmateriaal in diervoer en -grondstoffen verboden is volgens Verordening (EG) 2014/217?
Verordening (EG) Nr. 767/2009, bijlage III, stelt vast dat het verboden is om diervoeder in de handel te brengen dat «verpakkingen en delen van verpakkingen afkomstig van het gebruik van producten van de voedingsmiddelenindustrie» bevat.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) desondanks pas maatregelen treft als het verpakkingsmateriaal in voedermiddelen meer dan 0,15% (gewichtspercent) bedraagt?
Ja. De NVWA hanteert een Reference point of Action (actiegrens) van 0,15% w/w. Dit is vergelijkbaar met verschillende andere Europese lidstaten.
Waar is dit percentage op gebaseerd, met welke concentratie toelaatbare microplastics is hierbij gerekend en op grond waarvan werd die concentratie als ongevaarlijk voor de volksgezondheid beschouwd?
Het nationaal referentielaboratorium van Wageningen Food Safety Research (WFSR) heeft een gevalideerde analysemethode voor het analyseren van verpakkingsmateriaal in diervoeders3. De actiegrens van 0,15% w/w is gerelateerd aan deze analysemethode en een risicobeoordeling van het WFSR (voorheen RIKILT). Het is technisch niet mogelijk om met voldoende zekerheid kleinere gehaltes dan 0,15% aan te kunnen tonen, noch om hierop te kunnen handhaven. Deze concentratie wordt als ongevaarlijk voor de volksgezondheid beschouwd op basis van het eerder genoemde RIKILT-rapport «A risk evaluation of traces of packaging materials in former food products intended as feed materials»4.
Bovenstaande analysemethode en risico-evaluatie zijn gericht op allerlei soorten verpakkingsmateriaal (niet alleen plastic, maar ook hout, papier en metaaldeeltjes) in diervoeders. Voor microplastics is er geen norm en is er dus geen sprake van een «concentratie toelaatbare microplastics».
Op welke manier wordt er gecontroleerd op aanwezigheid van (resten van) verpakkingsmateriaal in diervoer? Hoe vaak heeft de NVWA partijen voedselresten gecontroleerd of laten controleren in de afgelopen vijf jaar? Hoe vaak werd een partij afgekeurd door overschrijding en hoe vaak is daarvoor een boete opgelegd?
Het diervoederbedrijf is primair verantwoordelijk voor het voorkomen van de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal in diervoeder en moet hier ook op controleren.
De NVWA controleert jaarlijks op de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal in diervoeders. De controle op de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal gebeurt via inspectie op de diervoederbedrijven, dus op het oog. Daarnaast worden monsters genomen van diervoeders. De laboratoriumanalyse bestaat uit onderzoek op gewichtspercentage verpakkingsmateriaal en microscopisch onderzoek. De resultaten van de afgelopen jaren zijn als volgt:
Jaar
Aantal monsters
Aantal negatief
Aantal positief
Opvolging
2017
44
44
0
2018
52
51
1
Schriftelijke waarschuwing
2019
46
46
0
2020
40
40
0
2021
43
42
1
Bestuurlijke boete opgelegd
In 2020 is het interventiebeleid aangepast en wordt er altijd een boete opgelegd bij een overschrijding van 0,15% w/w. Daarvoor werd een schriftelijke waarschuwing afgeven bij een overschrijding van 0,15% tot 0,3% w/w en een boete bij een overschrijding > 0,3% w/w.
Is het onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam voor u reden om opnieuw een risicobeoordeling uit te laten voeren, waarin expliciet wordt meegenomen dat er microplastics worden aangetroffen in vlees, bloed en melk? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6 hebben IenW en VWS middelen beschikbaar gemaakt voor nader onderzoek naar de mogelijke gezondheidsrisico’s van microplastic.
Is het onderzoek voor u reden om extra controles uit te laten voeren naar plastic in veevoer en verderop in de keten? Zo nee, waarom niet?
Zowel de NVWA als diervoederbedrijven controleren diervoeders op verpakkingsmateriaal. Gezien de lage incidentie van positieven (zie antwoord op vraag 10) is het toezicht dat wordt uitgevoerd op de aanwezigheid van resten van verpakkingsmateriaal in diervoeder voldoende.
Houdt u bij uw inzet op het verwerken van restromen uit de voedingsmiddelenindustrie tot veevoer rekening met vervuiling door plastic verpakkingen? Zo ja, welke effecten van de plasticvervuiling neemt u hierin mee en welke afwegingen maakt u hierbij?
Zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven ben ik mij ervan bewust dat het gebruik van verpakte voormalige levensmiddelen kan leiden tot de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal in diervoeder. Ook de bedrijven die verpakte voormalige levensmiddelen verwerken, zijn zich daar van bewust en houden daar in hun verwerkingsproces rekening mee.
Kunt u bevestigen dat er een ondergrens wordt gehanteerd voor de plastic verontreiniging, bijvoorbeeld 2 mm net als in compost en digestaat?
In de door WFSR ontwikkelde en gevalideerde methode voor detectie van de aanwezigheid van restanten van verpakkingsmateriaal worden de deeltjes verpakkingsmateriaal door middel van zeven verdeeld in drie fracties (groter dan 2 mm, 1–2 mm, kleiner dan 1 mm). Deze fracties worden vervolgens microscopisch onderzocht (vergroting 16x). Het gaat hierbij om alle soorten verpakkingsmaterialen, dus niet alleen plastic, maar ook papier, karton, metaal (sluitclips), etc. De som van het gewicht van de als verpakkingsmateriaal herkende bestanddelen wordt gerapporteerd als percentage van het onderzochte monster. Percentages boven 0,15% worden gerapporteerd als afwijkend. Er geldt dus geen ondergrens, anders dan de grens van de zichtbaarheid onder een microscoop bij een vergroting van 16x. Dit is veel kleiner dan de genoemde 2 mm.
Erkent u dat, vanwege die ondergrens, de vervuiling met microplastics kleiner dan 2 mm per definitie buiten beeld blijft, terwijl wetenschappers erop wijzen dat de potentiële (gezondheids)gevaren van microplastics toenemen naarmate deze kleiner zijn?
Zoals in mijn antwoord op vraag 14 aangegeven worden ook deeltjes kleiner dan 2 mm meegerekend. Niet onder de microscoop herkenbare deeltjes blijven inderdaad buiten beeld. De mogelijke gezondheidsrisico’s van microplastic zijn nog onzeker en worden verder onderzocht zoals gesteld in de beantwoording van vraag 6.
Welke maatregelen overweegt u om te voorkomen dat juist micro- en nanoplastics in het veevoer terechtkomen?
Bovenop het eerdergenoemde Europese verbod om diervoeder op de markt te brengen dat resten van verpakkingsmateriaal bevat, voert het kabinet actief beleid om te voorkomen dat (micro)plastic in het milieu terechtkomt en via die weg ook in diervoeder terecht kan komen. Het Ministerie van I&W en van VWS investeren in de kennisopbouw over de effecten van microplastic op milieu, mens en ecosysteem. Het Ministerie van I&W treft nationale maatregelen om microplastic terug te dringen en te voorkomen. Omdat microplastic vanuit verschillende bronnen in het milieu terechtkomen, is het tegengaan van microplastic deel van een bredere inspanning voor de afbouw van plastics in het milieu. Zwerfafval is bijvoorbeeld een belangrijke bron van microplastic in het milieu. Eind maart heeft het Ministerie I&W maatregelen gepresenteerd om plastic zwerfafval tegen te gaan.5 Deze maatregelen zijn dus ook belangrijk voor het voorkomen van microplastic in het milieu. Ook de Europese Commissie werkt aan verschillende Europese maatregelen voor het terugdringen en voorkomen van microplastics. Nederland bepleit in verschillende Europese voorstellen een ambitieuze Europese aanpak om microplastic te voorkomen en te reduceren.6
Denkt u dat consumenten op de hoogte zijn van de aanwezigheid van plastic in dierlijke producten die in de supermarkt worden aangeboden? Bent u bereid om consumenten daarover actief te informeren? Zo nee, waarom niet?
Over de aanwezigheid van microplastics in voedingsmiddelen en andere producten wordt veel geschreven; de geïnteresseerde consument kan hiervan via de media kennis nemen. De ministeries communiceren hierover zelf niet actief, maar laten dit over aan organisaties als het Voedingscentrum (www.voedingscentrum.nl voor microplastic in voedingsmiddelen) en het RIVM (www.waarzitwatin.nl, voor microplastics in andere consumentenproducten). De beheerders van deze informatiebanken staan in nauw contact met de ministeries en de kennisinstituten en actualiseren de informatie regelmatig.
Bent u bereid om het Nederlandse beleid in overeenstemming te brengen met het Europese verbod, zodat niet langer een percentage resten van verpakkingsmateriaal in veevoeder wordt gedoogd? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse beleid met betrekking tot de aanwezigheid van resten van verpakkingsmateriaal in diervoeder is reeds in overeenstemming met de Europese regelgeving hieromtrent.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Het artikel 'RIVM: ‘eet zo min mogelijk vis en garnalen uit de Westerschelde‘' |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «RIVM: eet zo min mogelijk vis en garnalen uit de Westerschelde»?1
Ja.
Hoe duidt u het advies vanuit het RIVM (en de eerdere oproep vanuit GGD Zeeland) om zo min mogelijk vis, garnalen, oesters en mosselen te eten uit de Westerschelde?
Uit het onlangs verschenen RIVM-rapport blijkt dat vis en garnalen uit de Westerschelde hoge gehaltes PFAS bevatten. Het advies vanuit het RIVM om zo min mogelijk vis, garnalen, oesters en mosselen te eten uit de Westerschelde volgt hierop. Het betekent mogelijk dat mensen minder zelf gevangen vis en zelf geraapte schelpdieren kunnen eten dan ze gewend waren. Overigens raadt het Voedingscentrum al langer af om regelmatig zelf gevangen vis uit Nederlandse wateren te eten, vanwege de schadelijke stoffen die daarin worden aangetroffen. Deze stoffen omvatten niet alleen PFAS, maar ook bijvoorbeeld dioxines die schadelijk kunnen zijn.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat er 8 tot 10 keer zoveel schadelijke PFAS in vangst uit de Westerschelde zit als in vergelijkbare producten in de winkel?
Het is al langer bekend dat vis uit de Westerschelde schadelijke stoffen bevat. Dat is de reden dat het Voedingscentrum, naast een advies voor vis uit Nederlandse wateren, een specifiek visconsumptie advies afgeeft voor vis uit de Westerschelde.
We moeten helaas constateren dat PFAS overal in het milieu zitten en dat mensen daardoor blootgesteld worden aan PFAS. Daarnaast zijn er enkele plekken (zogenoemde puntbronnen) waar de blootstelling nog hoger is, waardoor daar specifieke maatregelen nodig zijn. Het kabinet is bezig om de introductie van schadelijke PFAS in het milieu tegen te gaan (door middel van Europese regelgeving voor het werken met PFAS), om blootstelling via voedsel te verminderen door Europese maximum limieten in te stellen voor voedsel en om uit te zoeken hoe in Nederland de blootstelling aan de reeds verspreide PFAS zo veel mogelijk kunnen beperken. Zie ook het antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat Zeeuwen nu wordt geadviseerd om vis te kopen in de winkel omdat het dan niet uit de Westerschelde afkomstig is?
Nee, op basis van het RIVM-rapport en de resultaten die hieruit voortkomen is dit vanuit het oogpunt van volksgezondheidsbescherming op dit moment een verstandig advies.
Welke opvolging heeft u tot nu toe gegeven aan de aangenomen motie-Hagen over het samen met België verhalen van de PFAS schade op 3M (Kamerstuk 30 175, nr. 402)?
In overeenstemming met de oproep in de motie wordt uitgezocht welke mogelijkheden er zijn om 3M aansprakelijk te stellen voor de PFAS-schade in de Westerschelde. In het kader hiervan is recent contact geweest tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Vlaamse Ministerie van Milieu om te bezien hoe de lopende trajecten elkaar kunnen versterken. Hiernaast wordt onderzocht hoe de geleden schade kan worden bepaald. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water informeren over de voortgang in de uitvoering van de motie. Dit overleg is nog niet gepland, maar vindt na het zomerreces plaats.
Bent u ook van mening dat dit onderzoek van het RIVM samen met de eerdere oproep van de GGD genoeg aanleiding is om in te gaan op het verzoek van de gemeenten rond de Westerschelde om een bevolkingsonderzoek in te stellen?
Een bevolkingsonderzoek of gezondheidsonderzoek is een instrument waarmee een mogelijke trend in PFAS-concentraties in bloed over de lange termijn te volgen is. Hiermee is de bedoeling om op lange termijn de effecten van de maatregelen om de blootstelling aan PFAS te verlagen, aan lagere concentraties van PFAS in het bloed te kunnen koppelen. Zo'n onderzoek zou bij voorkeur landelijk moeten worden uitgevoerd, waarbij met tussenpozen van een aantal jaren PFAS-concentraties in bloed worden gemeten. Voor het individu is het op basis van bevolkingsonderzoek echter niet mogelijk om aan te geven/te voorspellen of gezondheidseffecten zullen optreden. Er is ook geen behandeling mogelijk om PFAS uit het lichaam te verwijderen. Alleen door verdere blootstelling zoveel mogelijk te beperken, zal de hoeveelheid PFAS in het lichaam langzaam afnemen.
Het Crisis- en Expert Team GOR zal de lokale GGD binnenkort adviseren over nut en noodzaak van een bevolkingsonderzoek bij omwonenden van de Westerschelde. In deze Expertgroep zitten ook RIVM-experts. Mede op basis van het expertgroep-advies zal de GGD de lokale overheid adviseren over het eventueel uitvoeren van zo’n bevolkingsonderzoek.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat vis, garnalen, oesters en mosselen uit de Westerschelde weer veilig gegeten kunnen worden?
De Nederlandse Vissersbond en PO Delta Zuid hebben enkele weken geleden hun leden opgeroepen niet meer op garnalen te vissen in delen van de Westerschelde. Het Kabinet steunt deze oproep en werkt op Europees niveau aan de vaststelling van maximum limieten voor PFAS in vis, garnalen en weekdieren. Deze Europese maximum limieten zullen naar verwachting in 2023 ingaan.
Nederland werkt met een aantal andere Europese landen aan een voorstel om het gebruik van PFAS-stoffen in Europa zoveel mogelijk te beperken. Hiernaast hebben de rijksoverheid en de provincie Zeeland beide een coördinator aangewezen die specifiek zijn aangesteld om de aanwezigheid van PFAS in de Westerschelde en de effecten die dit veroorzaakt terug te dringen.
De toename van landbouwgifcocktails op voedsel en op insecten, waaronder bijen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De hoeveelheid gif op Nederlandse aardappelen, aardbeien en radijsjes neemt niet af, maar toe»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit deze analyse van PAN-Nederland blijkt dat het gemiddeld aantal resten van soorten landbouwgif op Nederlandse aardappels, groente en fruit de afgelopen zeven jaar is toegenomen?2 Hoe verklaart u dit?
Dat kan ik niet bevestigen. De NVWA houdt toezicht op de maximaal toegestane residuen (MRL’s) op voedsel, het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen is daar geen onderdeel van. Er kan daarom geen betrouwbare conclusie getrokken worden over het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen in bijvoorbeeld het gehele volume aan Nederlandse aardappelen, groente en fruit op basis van de gegevens van de NVWA. De cijfers die door PAN-Nederland worden gepresenteerd komen uit een steekproef waarvan het niet duidelijk is hoe die zich verhoudt tot het gehele volume Nederlands product. Uit de inspectieresultaten van de NVWA over 2020 blijkt daarnaast dat het aantal overschrijdingen van de maximaal toegestane residuen van gewasbeschermingsmiddelen in groente en fruit uit Nederland en de EU zeer gering is3.
Maakt u zich zorgen over de toename van aangetroffen resten landbouwgifcocktails op ons voedsel? Zo ja, wat zijn uw concrete ambities om dit probleem (spoedig) aan te pakken?
Op basis van de huidige kennis over cumulatieve blootstelling van de consument aan residuen van gewasbeschermingsmiddelen is er geen aanleiding om zorgen over de veiligheid te hebben. Het RIVM en andere instituten in de EU hebben een methode ontwikkeld voor het berekenen van het gezondheidseffect van residuen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen die de consument per dag via de voeding binnenkrijgt. Het vorige kabinet heeft uw Kamer daarover de afgelopen jaren meermaals geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 433, Kamerstuk 27 858, nr. 461 en Kamerstuk 26 991, nr. 575). Uit de berekeningen blijkt dat de combinatie van residuen van verschillende middelen met hetzelfde effect op het lichaam geen risico voor de volksgezondheid oplevert. Op dit moment is er dus geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Kunt u bevestigen dat de gezondheidseffecten van dergelijke cocktails tot op heden onbekend zijn, ook wanneer elke stof afzonderlijk onder de waarde van de eigen Maximale Residu Limiet (MRL) zit?
Nee, ik kan dat niet bevestigen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is voor het berekenen van cumulatieve blootstelling inmiddels een methodiek ontwikkeld. Tot nu toe laten de hiermee uitgevoerde berekeningen zien dat het gesommeerde effect van residuen van verschillende middelen met hetzelfde effect op het lichaam en waaraan de consument via de voeding wordt blootgesteld, beneden gezondheidskundige grenswaarden blijft en dus geen risico voor de consument oplevert.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van PAN-Nederland, in het licht van de doelstelling uit de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, om in 2030 nagenoeg geen residuen van landbouwgif meer op voedselproducten te hebben? (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Zoals in antwoord 1 aangegeven blijkt uit de inspectieresultaten van de NVWA over 2020 dat het aantal overschrijdingen van de maximaal toegestane residuen (MRL’s) van gewasbeschermingsmiddelen in groente en fruit uit Nederland en de EU zeer gering is. Het doel van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is dat weerbare planten en teeltsystemen gerealiseerd worden, nagenoeg zonder emissies naar het milieu en dat de land- en tuinbouw met de natuur is verbonden. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen. Het doel is dat er in 2030 nagenoeg geen residuen op producten voor de consumptie meer zijn. Uw Kamer is op 28 september 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 518) over het uitvoeringsprogramma horend bij deze toekomstvisie.
Kunt u bevestigen dat uit deze analyse ook blijkt dat verschillende populaire Nederlandse voedselproducten gemiddeld méér gifresten bevatten dan dezelfde producten uit het buitenland? Hoe beoordeelt u dit?
Dat kan ik niet bevestigen. De cijfers die door PAN-Nederland worden gepresenteerd komen uit een steekproef, waarvan het niet duidelijk is hoe die zich verhoudt tot het gehele volume Nederlands product. De NVWA houdt toezicht op de maximaal toegestane residuen op voedsel, het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen is daar geen onderdeel van. Er kan daarom geen betrouwbare conclusie getrokken worden over het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen in bijvoorbeeld het gehele volume aan Nederlands fruit, op basis van de gegevens van de NVWA.
Kunt u bevestigen dat uit de meetgegevens van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit blijkt dat op Nederlands gangbaar geteeld fruit een gifcocktail van gemiddeld vier verschillende pesticiden zit?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat uit deze meetgegevens blijkt dat rozijnen het meest vervuilde product zijn, met een cocktail van gemiddeld 11 verschillende gifresten?
Dat kan ik niet bevestigen. De aanwezigheid van veel verschillende residuen betekent niet dat de som van die residuen hoger is dan bij andere gewassen, waarbij slechts één of enkele residuen worden aangetroffen.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) werken aan een methodiek om het cumulatieve effect van residuen van verschillende pesticiden te berekenen, maar dat dit nog niet voor alle werkingsmechanismen ontwikkeld is? (Kamerstuk 2021D39060) Zo ja, wanneer verwacht u dat deze methodiek gereed is?
Dat klopt. De methodiek voor de berekening van het cumulatieve effect is inmiddels ontwikkeld en voor twee werkingsmechanismen (op het zenuwstelsel en op de schildklier) zijn de cumulatieve effecten inmiddels berekend. Deze effecten blijken onder de veilige gezondheidskundige grenswaarden te blijven, waardoor aanpassing van het Maximale Residu Limiet (MRL) niet nodig is. Momenteel wordt bepaald wat én hoeveel het effect is van iedere goedgekeurde werkzame stof op andere organen. Deze bepaling vergt nog enkele jaren.
Onderschrijft u het belang dat de gezondheid van mensen en dieren beschermd wordt tegen schadelijke cocktails van landbouwgif?
Ja.
Bent u bereid uit voorzorg een maximum te stellen op het aantal verschillende residuen dat op voedselproducten mag zitten? Zo ja, wanneer?
Op basis van het aantal residuen kunnen geen conclusies worden getrokken over de risico’s van deze residuen. Het stellen van een maximaal aantal residuen draagt daarom niet bij aan de voedselveiligheid.
Bent u bereid om een blijvende inzet te tonen voor de volledige uitvoering van de aangenomen motie Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) waarin de Kamer de regering verzoekt stevig te pleiten voor de invoering van een extra veiligheidsfactor bij de Europese toelating van pesticiden? Bent u bereid om dit pleidooi kracht bij te zetten voor het invoeren van een veiligheidsfactor voor álle stoffen, zoals de motie vraagt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Europese Commissie, in lijn met de motie van het lid Wassenberg, inderdaad verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan het risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) te plaatsen. De Europese Commissie heeft in haar reactie aangegeven dit onderwerp te zullen bespreken met de lidstaten in de «post approval issues» werkgroep. De uitkomst van deze bespreking zal onder de aandacht worden gebracht van het SCoPAFF. Ambtelijk wordt het gesprek met de Europese Commissie hierover voortgezet, waarbij mijn inzet erop gericht blijft om een veiligheidsfactor te introduceren.
Bent u bekend met het onlangs verschenen Duitse onderzoek dat aantoont dat insecten meer én langer zware bestrijdingsmiddelen vasthouden dan werd gedacht?3
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. Uit het onderzoek komt naar voren dat het aantal werkzame stoffen dat in de monsters werd aangetroffen toeneemt naarmate het aandeel landbouwgrond in de omgeving van de monsterlocaties groter is. Het onderzoek geeft niet aan dat er méér stoffen gevonden zijn dan verwacht. Het onderzoek noemt ook geen gehalten of normoverschrijdingen van de aangetroffen stoffen, maar slechts het aantal. De onderzoekers trekken dan ook geen conclusies over mogelijke effecten van de aangetroffen stoffen.
Kunt u bevestigen dat op insecten op één locatie van dit onderzoek een mix van wel 27 gifstoffen werd gevonden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de onderzoekers ook resten van landbouwgif, dat (recent) op Europees niveau verboden is, aantroffen op insecten?
Ik kan bevestigen dat de onderzoekers stoffen vonden die nu niet meer gebruikt mogen worden als werkzame stof in een gewasbeschermingsmiddel, maar ten tijde van het onderzoek in 2020 nog wel.
Waarom mogen Nederlandse boeren, wanneer een landbouwgif vanwege de schadelijke effecten op de gezondheid, natuur of milieu verboden worden, nog wel de restanten van deze middelen, zoals het bijengif thiacloprid, opmaken?
Wanneer een werkzame stof niet langer is goedgekeurd of een gewasbeschermingsmiddel niet meer is toegelaten wordt een periode bepaald, waarin een middel nog mag worden afgeleverd en opgebruikt, de zogenaamde respijtperiode. Deze periode is beschreven in de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 en is bedoeld om de markt en de teler de kans te geven om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Bij het bepalen van de lengte van de respijtperiode wegen de Europese Commissie en het Ctgb het risico van het gebruik van de stof of middel mee. Zo liep de respijtperiode van middelen op basis van de werkzame stof thiacloprid tot uiterlijk 3 februari 2021.
Bent u bereid om bij een verbod op een middel direct ook het gebruik van de restanten te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. De Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 geeft zowel de Europese Commissie als de toelatingsautoriteiten van de lidstaten de mogelijkheid om een afweging te maken voor een bepaalde respijtperiode (met een vastgesteld maximum). Ik vind het passen binnen behoorlijk bestuur dat bij beëindiging van een verleende toelating er een overgangsperiode kan worden bepaald.
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat Nederlandse voedselproducten gemiddeld niet minder, maar méér verschillende soorten giftresten bevatten, terwijl steeds duidelijker wordt hoe desastreus de effecten van gifgebruik zijn voor mens, dier en natuur?4
Het beleid ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen gaat niet uit van complexe stellingen, maar is risico-gebaseerd, gaat uit van aangetoond veilig gebruik voor mens, dier en milieu en wil daarnaast steeds werken aan vastgestelde knelpunten en het oplossen daarvan. Wat dat betreft is er in de Europese Unie een brede overeenstemming dat het huidige gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu ongewenst is en dat dit moet worden verminderd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de hiervoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb getracht de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De samenstellingsvoorschriften voor babyvoeding |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke regelgeving precies geldt voor de samenstelling van babyvoeding?
De regelgeving over babyvoeding wordt Europees geregeld via Verordening 609/20131. Deze verordening is uitgevoerd in het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016. De samenstellingseisen voor babyvoeding zijn op Europees niveau vastgelegd in de Richtlijn 2006/125/EG2. Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Warenwetregeling Babyvoeding.
Klopt het signaal dat ondanks de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 609/2013 en het intrekken van Richtlijn 2006/125/EG en de daarop gebaseerde Warenwetregeling Babyvoeding in de nationale handhaving nog wel teruggegrepen wordt op de genoemde Warenwetregeling Babyvoeding? Zo ja, kunt u dit nader duiden?
Richtlijn 2006/125/EG is nog steeds van kracht. Deze richtlijn zal op grond van artikel 20, vierde lid, van Verordening 609/2016 worden ingetrokken zodra er op Europees niveau gedelegeerde handelingen voor babyvoeding zijn vastgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, van voornoemde verordening. De Warenwetregeling Babyvoeding blijft, op grond van artikel 3, tweede lid, van het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016 (Stb. 2016, 161), van toepassing tot het moment dat de gedelegeerde handelingen voor babyvoeding zijn vastgesteld. Handhaving van deze Warenwetregeling vindt plaats op grond van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. De rubrieken D-26.4.2 en D-26.5 tot en met D-26.13 blijven, op grond van artikel 3, derde lid, van het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016, van toepassing, indien en zolang de gedelegeerde handelingen voor babyvoeding niet zijn vastgesteld.
In hoeverre viel het besmeren van brood met broodbeleg onder de definitie «aanmaken» zoals werd vermeld in bijlage II van Richtlijn 2006/125/EG?
De term «aanmaken» is niet wettelijk gedefinieerd. Over de gerelateerde term «gebruiksaanwijzing» wordt het volgende gezegd in artikel 9, eerste lid, onder j van Verordening 1169/2011: «een gebruiksaanwijzing is verplicht als het levensmiddel moeilijk te gebruiken is zonder gebruiksaanwijzing».
Richtlijn 2006/125/EG is in Nederland geïmplementeerd in het Warenwetregeling Babyvoeding. Bijlage IV van deze regeling regelt de samenstellingseisen van babyvoeding die als zodanig wordt verkocht of volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant is aangemaakt. Een gebruiksaanwijzing behoort tot de verplichte voedselinformatie als het levensmiddel zonder deze aanwijzing moeilijk te gebruiken is. Voor smeerbaar broodbeleg – zoals bijvoorbeeld chocoladepasta – geldt dat het een gebruiksklaar product betreft, wat zonder verdere handelingen geschikt is voor consumptie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gedelegeerde handelingen op basis van artikel 11 van de Verordening (EU) nr. 609/2013?
De Europese Commissie is in 2019 gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van gedelegeerde handelingen over babyvoeding. Hiervoor heeft de Europese Commissie een Task Force opgericht en enkele bijeenkomsten gehouden. Door de werkzaamheden van de Europese Commissie voor de Farm to Fork strategie heeft de Europese Commissie een capaciteitstekort en zijn in 2021 de werkzaamheden van deze Task Force tijdelijk stopgezet. Het is op dit moment onduidelijk wanneer dit weer opgepakt gaat worden.
Is de veronderstelling juist dat bij toepassing van samenstellingsvoorschriften op basis van artikel 9 en 11 van de Verordening (EU) nr. 609/2013 uitgegaan moet worden van het passende gebruik zoals vermeldt op het etiket (artikel 9, vijfde lid)?
Ja.
Wordt bij het handhaven van de samenstellingsvoorschriften voor babyvoedingsproducten gekeken naar het gebruik van deze producten zoals op het etiket vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja, de NVWA controleert producten in zijn geheel, dus inclusief de informatie op het etiket.
Gelden de samenstellingsvoorschriften voor babyvoedingsproducten die dienen als broodbeleg voor de complete maaltijd, namelijk brood in combinatie met broodbeleg?
Samenstellingsvoorschriften gelden voor babyvoeding die als zodanig wordt verkocht of volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant is aangemaakt.
Wordt in de samenstellingsvoorschriften verschil gemaakt tussen maaltijdpotjes die in een keer genuttigd worden en potjes met broodbeleg die in verschillende porties in combinatie met brood genuttigd worden? Zo ja, hoe?
De samenstellingsvoorschriften staan in de wet (artikel 3, tweede lid, Warenwetregeling Babyvoeding. De voorschriften voor vetten bijvoorbeeld verwijst naar bijlage IV, onderdeel 3.2 «de totale hoeveelheid vet in de eetwaar uit alle bronnen niet groter dan 1,1 g/100kJ (4,5 g/100 kcal).» De NVWA houdt toezicht aan de hand van deze wet.
Worden samenstellingsvoorschriften voor babyvoeding en de handhaving ervan aangepast op ontwikkelingen in het assortiment babyvoeding?
Gezien de diversiteit van producten die in het huidige assortiment babyvoeding is ontstaan en die niet altijd in de voedingsbehoefte van kleine kinderen voorziet is het noodzakelijk regelgeving hieromtrent strikter te maken. Nederland zal bij de ontwikkeling van de gedelegeerd handeling voor op granen gebaseerde levensmiddelen en babyvoeding zorgen dat de samenstellingseisen strikt worden afgebakend en dat deze eisen zodanig worden opgesteld dat ze voorzien in de voedingsbehoefte van kleine kinderen.
Zwendelkruiden |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Paul Blokhuis (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vooral zout, meel en suiker in kruidenmixen, maar nauwelijks kruiden» en het achterliggende onderzoek van de Consumentenbond?1
Ja.
Bent u het eens dat het bij de kruiden uit de steekproef, waarin soms slechts 0,04 procent kruiden zitten, gaat om consumentenmisleiding, gezien de naam kruidenmix doet vernoemen dat dit het hoofdproduct is en de prijzen soms kunnen oplopen tot 100 euro per kilo per product voor bijvoorbeeld uienpoeder? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat 0.04% kruiden in een kruidenmix erg weinig is. In het verleden heeft de NVWA producenten hierop al aangesproken. Ook wijs ik de producenten op hun verantwoordelijkheid om transparant te zijn in de informatie over de samenstelling van hun producten en de consument op een eerlijke en objectieve wijze te informeren over de samenstelling van de voedingsmiddelen en de consument niet op het verkeerde been te zetten door te suggereren dat het product uitsluitend kruiden bevat. Anderzijds moet de consument zich ervan bewust zijn dat een kruidenmix meer dan alleen kruiden bevat. Door de ingrediëntendeclaratie goed te lezen, kan de consument zich hiervan vergewissen.
Bent u het eens dat producten waar slechtst 0,04 tot 12 procent kruiden inzitten, geen kruidenmix mogen heten?
De informatievoorziening op de verpakking van de producten die door de Consumentenbond zijn onderzocht voldoen aan de vereisten van de Europese Verordening voor voedselinformatie voor consumenten (EU) 1169/2011 (etiketteringsverordening). De exacte samenstelling van de kruidenmix is te lezen in de ingrediëntendeclaratie, daarmee voldoet het etiket aan de vereisten vanuit de etiketteringsverordening.
Hoe reflecteert u op de conclusie van de steekproef dat in sommige kruidenmixen al meer dan de helft van de dagelijkse behoefte aan zout zit en mixen voor bijvoorbeeld salade ook veel suiker bevatten? Bent u het eens dat deze consumentenmisleiding kan leiden tot schadelijke gevolgen voor de gezondheid?
Het is van belang dat levensmiddelenfabrikanten werken aan het verbeteren en gezonder maken van de samenstelling van bewerkte producten. Dit sluit aan bij de afspraak in het Regeerakkoord over het verkennen van bindende afspraken met de industrie over gezondere voedingsmiddelen. Het verminderen van de hoeveelheden zout, suiker en verzadigd vet bij bewerkte producten draagt bij aan vermindering van inname van deze voedingsstoffen en levert gezondheidswinst op. Het is daarom goed dat de producenten ook bij producten zoals kruidenmixen werken aan een vermindering van de hoeveelheid zout. Alhoewel de informatie op het etiket van de kruidenmix op grond van de wetgeving feitelijk correct is, is het niet ondenkbaar dat consumenten zich niet bewust zijn van de grote hoeveelheden zout in de kruidenmix.
Welke stappen gaat u zetten, of heeft u reeds gezet, om deze misleiding in de toekomst te voorkomen?
Het voorkomen van misleiding van de consument (via etikettering op levensmiddelenverpakkingen) is iets waar mijn voorgangers zich in de afgelopen jaren hard voor hebben gemaakt. Zo is er in samenwerking met de NVWA voor gezorgd dat de etiketteringswetgeving duidelijk wordt uitgelegd in een handboek etikettering van levensmiddelen, die op de NVWA-website is te vinden. Hiermee wordt beoogd dat fabrikanten de interpretatie van etiketteringswetgeving kunnen nalezen en beter de wetgeving naleven. Momenteel wordt nog gewerkt aan richtlijnen voor de vermelding van termen op het etiket, die de consument mogelijk kunnen misleiden. Zo zijn bijvoorbeeld nadere regels gesteld aan het begrip «volkoren». Daarnaast wordt binnenkort de nieuwe aanpak van productverbetering bekend gemaakt, waarmee we proberen te voorkomen dat consumenten via bewerkte producten een teveel aan zout, suiker en verzadigd vet innemen. De vernieuwde aanpak moet ertoe leiden dat in 2030 over de gehele breedte van bewerkte productgroepen verbetering is gerealiseerd in de samenstelling. Ook laat ik momenteel een ambtelijke verkenning uitvoeren naar opties om afspraken over productverbetering ook juridisch afdwingbaar te maken, mocht dit in de toekomst wenselijk zijn. Dit sluit aan bij de afspraak in het Coalitieakkoord over het verkennen van bindende afspraken met de industrie over gezondere voedingsmiddelen.
Klopt het dat zonder vermelding van bepaalde ingrediënten op de voorkant van de verpakkingen, het vernoemen van hoeveelheden achterwege mag blijven bij de ingrediëntenbeschrijving op de achterkant van de verpakking? Bent u het eens dat dit een negatieve prikkel kan opleveren met betrekking tot consumentenmisleiding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan hier stappen op te ondernemen?
Dat klopt. De ingrediëntendeclaratie moet op de achterzijde volledig en op volgorde staan van meest gebruikte tot het minst gebruikte ingrediënt. Het daarbij specifiek kwantificeren van de hoeveelheden die gebruikt zijn is optioneel. Ik ben niet van mening dat dit een negatieve prikkel oplevert en consumenten kan misleiden. De consument kan namelijk nagaan uit welke ingrediënten het product voornamelijk bestaat. Daarbij zijn eventuele ingrediënten, zoals het aanwezige zout, ook aangegeven in de voedingswaarde tabel.
Klopt het dat uienpoeder onder de noemer van kruiden laten vallen, niet in strijd is met de Warenwet? Zo ja, kunt u toelichten of dit gebaseerd is op een onderzoek naar de consumentenbeleving?
In het Warenwetbesluit Specerijen en Kruiden staat beschreven wat onder kruiden en specerijen moet worden verstaan: delen van planten die aromatisch smaken of ruiken dan wel een scherpe smaak bezitten, en die bestemd zijn om aan eet- en drinkwaren te worden toegevoegd. Ui(poeder) voldoet aan deze omschrijving, het is dan ook niet in strijd met de wet om uienpoeder onder de noemer kruid/specerij te verhandelen. Dit is niet gebaseerd op een onderzoek naar de consumentenbeleving.
Bent u van mening dat de wet hiermee voldoende de consumentenbeleving borgt? Zo nee, welke stappen gaat u nemen om de consumentenbeleving beter te borgen in de Warenwet, zodat dit soort consumentenmisleiding voorkomen kan worden?
Ja, ik ben van mening dat de Warenwet de consumentenbeleving voldoende borgt. Op het moment dat wij van mening zijn dat de Warenwet de consumentenbeleving niet meer voldoende borgt of als wij meerdere signalen krijgen, dan zullen we uiteraard altijd kijken naar of en hoe dit opgelost kan worden. Zo hebben we in het verleden al meerdere aanpassingen en wijzigingen kenbaar gemaakt. Een voorbeeld hiervan is het Warenwetbesluit Meel en Brood, waarin is gedefinieerd wat onder meergranen, volkoren, witbrood, bruinbrood en speltbrood wordt verstaan.
Deelt u de mening dat de gezondheidswaarde en hoeveelheden van deze producten prominent op de verpakking moeten staan, zodat de consument zich ervan bewust is dat deze producten nadelige gezondheidseffecten kunnen hebben en het product voornamelijk uit een goedkoper bestanddeel bestaat? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de gezondheidswaarde en hoeveelheden van de ingrediënten op de verpakking van producten moet staan. Dit en andere vereisten zijn opgenomen in de Europese Verordening voor voedselinformatie aan consumenten ((EU) 1169/2011). De producent is verantwoordelijk om aan deze vereisten te voldoen en dus de gezondheidswaarde en ingrediëntenlijst correct te vermelden. De goed geïnformeerde consument kan zich op het etiket vergewissen van de samenstelling van het product.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Ammoniakuitstoot van het bedrijf Aurora (onderdeel van Cargill) in Zaandam |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke regeling precies is getroffen met de cacaoindustrie om haar ammoniakuitstoot te beperken?1
Op 15 april 2010 heeft het Rijk de Bijzondere Regeling Cacao uit de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) gewijzigd. Uit deze bijzondere regeling volgde een emissie-eis voor ammoniak 30 mg/Nm3. Indien het bedrijf hier niet aan kon voldoen had het 2 jaar en 8 maanden de tijd om maatregelen te treffen om wel te voldoen. De NeR is een aangewezen BBT-document. Dat wil zeggen dat de vergunningverleners de NeR destijds moesten betrekken bij het verlenen van de vergunning. Het bevoegd gezag kon gemotiveerd afwijken van de NeR en een soepelere emissie-eis toestaan. Vanaf 1 januari 2016 is de NeR vervallen en geldt de emissie-eis van 30 mg/Nm3 uit afdeling 2.3 Activiteitenbesluit voor de cacao-industrie. Als er in een vergunningvoorschrift een soepelere emissie-eis staat voor ammoniak, geldt het algemene overgangsrecht van het Activiteitenbesluit milieubeheer van 3 jaar. Binnen deze overgangstermijn kan het bedrijf overigens een soepelere emissie-eis opvragen en beoordeelt het bevoegd gezag of het een soepelere emissie-eis toestaat per maatwerkvoorschrift. Wat de emissie-eis van 30 mg/Nm3 voor de reductie van ammoniakemissies specifiek in de cacao-industrie betekent is o.a. afhankelijk van de door het bevoegd gezag verleende emissie-eis. Het bevoegd gezag kan gemotiveerd afwijken en aan een specifiek bedrijf een soepelere emissie-eis toestaan.
Welke emissiebeperking gaat dat opleveren?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt de cacaoindustrie meegenomen in de structurele aanpak stikstofreductie? Zo ja, hoe?
Vanuit de structurele aanpak stikstofreductie worden de verschillende sectoren betrokken. Ook de industrie levert een bijdrage aan stikstofopgave. Recent is aan uw Kamer een wijzigingsvoorstel toegestuurd voor het aanscherpen en actualiseren van de emissiegrenswaarden voor de industrie in het Besluit activiteiten leefomgeving [Kamerstuk 33 118, nr. 202] wat ook een bijdrage levert aan de stikstofreductie. In dit met uw Kamer gedeelde wijzigingsbesluit worden de emissiegrenswaarden van de luchtmodule geactualiseerd, waaronder die van ammoniak. De aanscherping van de emissiegrenswaarde van ammoniak van 30mg/Nm3 naar 5 mg/Nm3 geldt voor paragraaf 5.4.4 (module lucht) van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal) en treedt voor bestaande activiteiten naar verwachting in werking per 1 juli 2026 en zal ook van toepassing zijn op de cacao-industrie.
Zou het onderschatten van de industriële ammoniakuitstoot een mogelijke onderliggende oorzaak kunnen zijn van de correctie van de stikstofrekenmodellen in verband met de ruimtelijke kalibratie op basis van meetgegevens?2
Het RIVM verwacht niet dat de industriële ammoniakuitstoot een mogelijke onderliggende oorzaak is van de correctie van de stikstofrekenmodellen in verband met de ruimtelijke kalibratie op basis van meetgegevens. De orde van grootte van de meetcorrectie bedraagt 10%. De ammoniakuitstoot van de totale industrie in Nederland is verantwoordelijk voor een stikstofdepositie van 10,9 mol N/ha/jr. Dit is minder dan 1% van de totale stikstofdepositie. De bijdrage aan de niet eerder gerapporteerde ammoniakuitstoot van bijvoorbeeld de Cacaofabriek Cargill Aurora in Zaandam bedraagt geschat 59 ton ammoniak per jaar op een totale uitstoot van ruim 123.000 ton ammoniak of 0,04% van de emissie.
Wordt bezien wat mogelijke andere onderliggende oorzaken zijn voor de genoemde correctie, zoals niet accurate inschattingen van ammoniakemissies?
De verschillen tussen de berekende waarde vanuit het model en de gemeten waarden in de meetnetten (de zogenaamde meetcorrectie) worden in de ruimtelijke kalibratie ondervangen, maar zijn ook input voor nader onderzoek. Een niet correcte emissie is daarbij één van de mogelijkheden. Dit is onderdeel van een omvangrijker plan om een Kwaliteitsaspecten van de modellering (rekenmethoden in Aerius) te kunnen verbeteren en vast te leggen.
De Nederlandse bijdrage aan het plan van het World Economic Forum voor een wereldwijde voedseltransitie |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
de Th. Bruijn , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Beschouwt u het World Economic Forum (hierna: WEF) als een entiteit met enig gezag? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe beschouwt u het WEF dan wel? Erkent u dat het WEF op geen enkele wijze democratisch gelegitimeerd is?
Het World Economic Forum is een organisatie die perspectieven uit de wetenschap, de publieke en de private sector bij elkaar brengt. Het WEF is geen democratisch gekozen entiteit.
Hoe zien de onderlinge verhoudingen of samenwerkingen tussen de Nederlandse staat en het WEF (op welk gebied en in welke vorm dan ook) er precies uit? Kunt u een overzicht geven van alle overeenkomsten (mondeling en schriftelijk) die er bestaan tussen (vertegenwoordigers van) de Nederlandse staat en (vertegenwoordigers van) het WEF? In hoeverre zijn de gemaakte afspraken (juridisch) bindend?
Nederlandse bewindspersonen nemen regelmatig op uitnodiging deel aan door het WEF georganiseerde bijeenkomsten. Daarnaast is sprake van samenwerkingsverbanden met het WEF die zijn vastgelegd in overeenkomsten op de volgende terreinen:
De in deze overeenkomsten vastgelegde verplichtingen zijn juridisch bindend.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens de bijeenkomst van het WEF op 27 januari jl. uw steun heeft uitgesproken voor het plan van het WEF om een «wereldwijde voedseltransitie» te realiseren?1
Er is bij het kabinet geen plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie bekend.
Wat zijn de verwachte gevolgen van de beoogde wereldwijde voedseltransitie voor de voedselvoorziening in Nederland? Wat zijn de verwachte gevolgen voor onze agrarische sector?
De Nederlandse agrifood, tuinbouw en veredeling sectoren zijn wereldspelers als het gaat om kennis en technieken voor het duurzaam produceren en verwerken van voedsel. Die kennis en innovatie gaat al de wereld over, denk bijvoorbeeld aan het bedrijf East-West Seed van Simon Groot dat miljoenen kleine boeren voorziet van goed zaaigoed. Met FoodValley als Europese Food Innovation Hub en het Global Coordinating Secretariat in Nederland kunnen we die kennis en kunde nog veel meer delen met de wereld. Daarmee blijft de Nederlandse agrarische sector van groot belang voor mondiale voedselzekerheid.
Kan het plan voor een wereldwijde voedseltransitie tot gevolg hebben dat Nederland direct of indirect in enige mate controle verliest over de eigen voedselvoorziening? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe kunt u dat uitsluiten?
Er is bij het kabinet geen plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie bekend.
De VN Duurzame Ontwikkelingsdoelen, en meer in het bijzonder SDG 2, bestaan uit een set streefwaarden, te realiseren op basis van vrijwilligheid en nationale soevereiniteit.
Wanneer is besloten dat Nederland een actieve bijdrage zal leveren aan dit plan uit de koker van Klaus Schwab? Hoe is dit besluit tot stand gekomen? Welke overwegingen hebben hierbij een rol gespeeld? Sinds wanneer bent u hierover in contact met Klaus Schwab (of zijn medewerker(s))? Heeft het WEF u over deze samenwerking benaderd of heeft u zelf contact gezocht met het WEF? Bent u bereid om alle documenten (inclusief brieven, beleidsnota’s, adviezen, e-mails, gespreksverslagen, enz.) die hierop betrekking hebben, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bekend met een plan van Klaus Schwab voor een wereldwijde voedseltransitie. Er is in Nederland geen besluit genomen over het bijdragen aan een dergelijk plan.
Voor de overweging om bij te dragen aan het Global Coordinating Secretariat wil ik u verwijzen naar het antwoord op vraag 11 en naar de stukken die u middels de bijlagen2 bij deze brief heeft ontvangen in reactie op vraag 10 van het lid Van Houwelingen (FvD) aan de Minister-President over het karakter van, en de relaties van kabinetsleden met, het World Economic Forum.
Erkent u het fundamentele belang van parlementaire betrokkenheid bij besluiten die raken aan de Nederlandse voedselvoorziening? Zo nee, waarom niet? Wanneer en op welke wijze heeft u het parlement geïnformeerd of anderszins betrokken bij het besluit dat Nederland een actieve bijdrage gaat leveren aan het plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie? Bent u tevreden over deze gang van zaken?
Ik erken dit belang. Zoals bij vraag 6 aangegeven is het kabinet niet bekend met een plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie.
Zijn bij het nemen van het besluit (belangenbehartigers van) boeren geconsulteerd? Zo ja, wie? Zo nee, waarom niet? Zijn bij het nemen van dit besluit anderen geconsulteerd? Zo ja, wie? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de reacties uit de consultatie? Wat is daarmee gebeurd?
Zoals bij vraag 6 aangegeven is het kabinet niet bekend met een plan van het WEF voor een wereldwijde voedseltransitie.
Wat wordt in de beoogde wereldwijde voedseltransitie precies de functie van de zogenaamde «Food Innovation Hubs»?
Voor de Food Innovation Hubs verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Hoeveel bedraagt de (directe of indirecte) financiële bijdrage van de Nederlandse staat aan (initiatieven van) het WEF?
Voor de bijdrage aan het Global Coordination Secretariat voor de Food Innovation Hubs verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Waarom is ervoor gekozen het zogenaamde «Global Coordinating Secretariat» in Nederland op te zetten en niet in een ander land? Waren er andere landen kandidaat? Zo ja, welke?
Nederland is een wereldspeler als het gaat om kennis en technieken voor het duurzaam produceren en verwerken van voedsel. Om de positie van Nederland in het internationale kennis- en innovatiesysteem te versterken heeft Nederland ingezet op het opzetten van het Global Coordinating Secretariat in Nederland als een neutrale entiteit die ook open staat voor andere landen en stakeholders om een rol in te spelen. Het Global Coordinating Secretariat brengt belangrijke (internationale) partijen in de sector bij elkaar, waardoor Nederland kan investeren in zijn positie als wereldspeler in het agrofooddomein.
Er waren ons geen formele kandidaturen van andere landen bekend.
Met ingang van wanneer treedt het Global Coordinating Secretariat in werking? Wat worden de taken van het Global Coordinating Secretariat? Hoeveel medewerkers zijn er in dienst of zullen er in dienst zijn van het Global Coordinating Secretariat?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Op hoeveel jaar doelde u toen u aankondigde dat de Nederlandse overheid «multi-year funding» zal verzorgen ten aanzien van het Global Coordinating Secretariat?2
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Wat zijn de (financiële) voordelen voor Nederland van deze samenwerking met het WEF en het opzetten van een Global Coordinating Secretariat?
De Nederlandse agrifood- en tuinbouw sectoren zijn wereldspelers als het gaat om kennis en technieken voor het duurzaam produceren en verwerken van voedsel. Die kennis en innovatie gaat de wereld over. Met FoodValley als Europese Food Innovation Hub en het Global Coordinating Secretariat in Nederland kunnen we die kennis en kunde nog veel meer delen met de wereld en daarmee onze koppositie versterken.
Welk belang heeft het WEF bij het opzetten van Food Innovation Hubs en een Global Coordinating Secretariat? Kunt u dit toelichten? Krijgt het WEF op enigerlei wijze vergoeding van Nederland voor deze samenwerking?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Aan wie is het Global Coordinating Secretariat (eind)verantwoording verschuldigd?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijlagen die ik u met deze brief heb meegestuurd.
Klopt het dat u op donderdag 23 september jl. aanwezig was bij de Food Systems Summit van de Verenigde Naties? Zo ja, wie waren er precies als Nederlandse afgevaardigden aanwezig?
Op donderdag 23 september jl. was de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens het kabinet (digitaal) aanwezig bij de Food Systems Summit van de Verenigde Naties. Voor de inbreng van Minister
De Bruijn verwijs ik graag naar de website van de Food Systems Summit4.
Kunt u toelichten wat de uitkomst van deze bijeenkomst is en wat de gevolgen zijn voor Nederland in het algemeen en de Nederlandse landbouw in het bijzonder? Zo nee, waarom niet? Zijn er bindende afspraken gemaakt tijdens de bijeenkomst?
Uitkomsten van deze VN top zijn o.a. de consolidatie van vrijwillige nationale strategieën naar duurzame voedselsystemen, de opzet binnen de VN van een mechanisme voor coördinatie daarvan en de lancering van internationale actie-coalities om met name ontwikkelingslanden daarbij te ondersteunen. De top had vooral een inspirerend karakter. Er zijn geen bindende afspraken gemaakt. Daarmee hebben de uitkomsten geen directe gevolgen voor Nederland in het algemeen, noch voor de Nederlandse landbouw.
Kunt u toelichten wat het streven naar «changing the practices of more than 500 million smallholder farmers»3 in de praktijk betekent? Zo nee, waarom niet?
In lijn met SDG 2 betekent dit het bevorderen van inclusieve en duurzame groei, met een duurzame verhoging van productiviteit en inkomen voor kleinschalig producerende boeren in ontwikkelingslanden. In het kader van het Nederlandse voedselzekerheidsbeleid is de inzet om de productiviteit en het inkomen van 8 miljoen kleinschalig producerende boeren te verdubbelen op een manier dat dit ecologische grenzen van onze planeet respecteert en het de kleinschalig producerende boeren weerbaarder maakt tegen de gevolgen van klimaatverandering.
Welke verplichtingen brengt dit «changing the practices» met zich mee voor de Nederlandse boeren? Kunnen zij er geheel vrijblijvend voor kiezen om zich aan te sluiten bij de Food Innovation Hubs of worden zij hiertoe aangemoedigd of verplicht?
De ondersteuning vanuit de Food Innovation Hubs van kleinschalige voedselproducenten in ontwikkelingslanden brengt geen enkele verplichting mee voor Nederlandse boeren. Nederlandse boeren of vertegenwoordigers van boeren kunnen vrijblijvend kiezen om zich aan te sluiten bij de Food Innovation Hubs.
Wat bedoelt u met «food systems transformation»?4 Kunt u toelichten welke gevolgen deze transformatie heeft voor de Nederlandse landbouw in het algemeen en de dagelijkse praktijk van Nederlandse boeren in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de VN Duurzame Ontwikkelingsdoelen voor 2030 (SDG’s) wordt wereldwijd gewerkt aan een transitie naar een duurzaam voedselsysteem waarin voeding op zodanige wijze geproduceerd en geconsumeerd wordt, dat het voorziet in het gezond en voldoende voeden van de wereldbevolking en boeren een leefbaar inkomen hebben, zonder negatieve sociale, ecologische en economische gevolgen.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze transformatie heeft voor de Nederlandse voedselketen in het algemeen en de dagelijkse consumptie door Nederlandse burgers in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
In vraag 21 heb ik aangegeven wat volgens het Nederlandse kabinet de gevolgen van de wereldwijde voedseltransitie voor de Nederlandse voedselketen in het algemeen en de consumptie door Nederlandse burgers in het bijzonder.
Wat verstaat u onder het opzetten van een «multistakeholder platform»?5 Hoe verhoudt het opzetten van een dergelijk platform zich tot uw recent uitgelekte plannen om boeren te onteigenen?6 Spreken deze plannen elkaar tegen of versterken zij elkaar juist? Kunt u dit toelichten?
De regionale Food Innovation hubs vormen «multistakeholder platforms» om boeren, bedrijven, wetenschappers en (andere) partijen uit de voedselketen bij elkaar te brengen om innovaties en bedrijfs- en verdienmodellen te ontwikkelen die bijdragen aan een duurzaam en toekomstbestendig voedselsysteem.
Er is geen link tussen beide, waardoor ze elkaar noch versterken, noch tegenspreken.
Bent u bekend met de termen «stakeholder capitalism», «shareholder capitalism» en «state capitalism»?7 Wat verstaat u onder deze termen? Bent u voorstander van het nastreven van «stakeholder capitalism» in Nederland? Zo ja, waarom? Hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het door de heer Schwab en de heer Vanham geschreven boek over «Stakeholder Capitalism», waarin deze termen worden beschreven. In het boek wordt de visie van de auteurs over deze termen en de verschillende vormen van economische systemen weergegeven. Het WEF biedt een platform voor de uitwisseling van ideeën en kennis. Het kabinet steunt de inzet van het WEF om verschillende ideeën over onderwerpen uit te wisselen en inzichten en kennis te delen. Dat betekent echter niet automatisch dat de thema’s die worden besproken, zoals «stakeholder capitalism», doelstellingen van het kabinet zijn.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege noodzakelijke afstemming tussen verschillende departementen lukte het niet om de vragen binnen het gestelde termijn te beantwoorden.
Een brandbrief van KDS over de hoge slachtsnelheid in slachthuizen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de Ondernemingsraad van BV Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) opnieuw een brandbrief heeft gestuurd over de hoge slachttempo’s in slachterijen?1
Ja.
Wat gaat er door u heen bij het lezen dat medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van vleeskeuringen om zo de voedselveiligheid te kunnen borgen, hun werk niet meer goed kunnen doen vanwege de hoge bandsnelheid in slachthuizen?
Ik neem dit signaal van de door de officiële assistenten ervaren werkdruk bij de PM-keuring zeer serieus. Het werk van de officiële assistenten is van groot belang en ik wil dat de mensen van KDS bij werkzaamheden goed gefaciliteerd worden.
Ik heb in mijn brief van 2 juli jl. [Kamerstuk 28 286, nr. 1201]2 aan uw Kamer aangekondigd de bandsnelheid verhogingen tot nader order stil te leggen. Zoals ik in die brief ook aangeef, heb ik onderzoek naar de effecten van de bandsnelheid op dierenwelzijn, voedselveiligheid en het goed houden van toezicht geïnitieerd. In het 2-minutendebat over de Voortgang verbetering slachtsysteem d.d. 8 juli 2021, kenmerk 2021D286593 heb ik uw Kamer aangegeven dat ik u de rapportage eind van dit jaar wil toesturen.
Wat vindt u er van dat deze medewerkers, de officiële-assistenten, al lange tijd moeten presteren onder hoge tijdsdruk door de enorme aantallen dieren die per uur worden geslacht, waardoor zij het gevoel hebben niet meer te kunnen voldoen aan hun taak?
Ik verwijs u naar mijn antwoord bij vraag 2. Hierbij wil ik aanvullen, dat KDS zelfstandig arbotechnisch onderzoek uit laat voeren door TNO. De officiële assistenten werken onder de verantwoordelijkheid van de NVWA en de NVWA heeft in dat verband zeker aandacht voor de werkomstandigheden maar KDS heeft een eigen verantwoordelijkheid voor haar medewerkers. De NVWA en KDS hebben afgesproken dat de directie van KDS in gesprek gaat met haar ondernemingsraad en hen informeert over het lopende onderzoek dat in mijn opdracht wordt uitgevoerd naar de effecten van de bandsnelheid op dierenwelzijn, voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht, en over het besluit dat in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek op dit moment geen bandsnelheden meer mogen worden verhoogd. De NVWA heeft met de directie van KDS afgesproken dat zij KDS in de reguliere directie-overleggen informeert over de stand van zaken van het onderzoek.
Kunt u bevestigen dat dit niet de eerste keer is dat KDS aan de bel trekt vanwege de gevolgen van de hoge snelheid voor de voedselveiligheid en voor de veiligheid van hun medewerkers?
Dat kan ik bevestigen. In de reguliere overleggen die NVWA voert met de directie van KDS is het uitvoeren van een adequate PM-keuring onder adequate omstandigheden een onderwerp dat regelmatig ter sprake komt en waarover afspraken met elkaar worden gemaakt.
Hoe beoordeelt u de constatering uit de brandbrief dat de NVWA, de opdrachtgever van KDS, «vanaf de zijlijn «roept» dat het allemaal wel kan»? Deelt u de mening dat dit weinig vertrouwen geeft in de borging van de voedselveiligheid en ook niet in de aansturing van de officiële-assistenten van KDS? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik deel deze mening niet. Wat de bandsnelheid betreft, is het zo dat een slachthuis niet zelfstandig kan besluiten om de bandsnelheid te verhogen. Dit kan alleen na een beoordeling door de NVWA. KDS wordt betrokken in deze beoordeling, juist omdat op basis van de EU-wetgeving daarbij nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden met mogelijke effecten van de bandsnelheid op de uitvoerbaarheid van keuringen door de toezichthouders. Maar ook hiervoor zullen beoordelingskaders worden meegenomen in het onderzoek, zie het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich dat de Minister van LNV al zo’n anderhalf jaar geleden schreef: «de druk op het slachtproces, ingegeven door economische overwegingen, is naar mijn overtuiging te groot geworden om belangen van dierenwelzijn en voedselveiligheid, maar ook van toereikend toezicht, op een adequate manier te borgen»?2
Ja. Ik heb in mijn brief van 2 juli jl. [Kamerstuk 28 286, nr. 1201]5 aan uw Kamer aangekondigd de bandsnelheid verhogingen tot nader order stil te leggen. Uw Kamer is parallel aan deze beantwoording ook geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van het 2Solve rapport.
Erkent u dat het niet nemen van maatregelen na deze alarmerende constatering betekent dat de voedselveiligheid niet meer kan worden gegarandeerd en dat het toezicht niet toereikend is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De NVWA voert haar normale toezichtstaken om de veiligheid van het voedsel te borgen uit en zal in voorkomende situaties disciplinerend optreden, conform het interventiebeleid. Het onderzoek naar de relatie tussen bandsnelheid en dierenwelzijn, voedselveiligheid en het houden van toezicht leidt mogelijk tot verdere ontwikkeling van het systeem van toezicht.
Wat heeft uw ministerie tot nu toe gedaan om de druk op het slachtproces en daarmee de druk op de keuringsmedewerkers en de voedselveiligheid te verminderen? Tot welke verbeteringen heeft dit geleid?
Ik heb in mijn brief van 2 juli jl. [Kamerstuk 28 286, nr. 1201]6 aan uw Kamer aangekondigd de bandsnelheid verhogingen tot nader order stil te leggen.
Op welke wijze gaat u zich inzetten om de slachtsnelheid te verlagen, waar ook de Kamer al meer dan een jaar geleden toe opriep?3
Zoals ik in mijn eerdere communicatie heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 11318 en Kamerstuk 28 286, nr. 1199)9 is er geen juridische grond om slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid per direct structureel te verlagen. Vandaar dat ik het onderzoek wil gebruiken voor een juridische onderbouwing ter verlaging van de bandsnelheid. Verder verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 2.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De ontbossing van het Amazonegebied door soja-invoer van Nederland |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amazon «soy belt» will feed global thirst for Brazil’s commodities»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat wetenschappers vrezen dat door met name ontbossing het regenwoud in het Amazonegebied zichzelf niet meer in stand zal kunnen houden en in een neerwaartse spiraal terecht kan komen en dat dit tipping point dichtbij is? Zo nee, wat is naar uw mening dan wel de stand van zaken in dezen?
Ja, daar ben ik mij van bewust.
Is het waar dat Nederland meer dan 40% van de export van soja uit het Braziliaanse gebied Rondônia’s voor haar rekening neemt? Zo nee, welk deel van de sojaproductie uit dat gebied wordt dan wel naar Nederland geëxporteerd, en welk deel van de gehele Braziliaanse productie van soja?
Ongeveer 5% van de Braziliaanse export van sojaproducten (bonen, meel en olie) gaat naar Nederland. Dit percentage is de afgelopen jaren (2017 t/m 2020) constant gebleven volgens gegevens van het Braziliaanse Ministério da Agricultura, Pecuária e Abastimento: Estatisticas de Comércio Exterior do Agronegócio. Rondônia is een van de 26 Braziliaanse deelstaten. De bijdrage van Rondônia aan de Braziliaanse export van soja in 2020 was relatief klein, in waarde 1,20% en in gewicht 1,23%. Dat is een toename ten opzichte van 2017 toen die bijdrage 1,05% bedroeg. In 2020 ging 41% van de export van soja uit Rondônia naar Nederland. Hierbij geldt dat Nederland in belangrijke mate doorvoerland is van soja of daarvan afgeleide producten. De soja die is bestemd voor Nederlandse consumptie is grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat zonder ontbossing is geproduceerd. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Acht u het mogelijk dat ten minste een deel van de soja uit Rondônia geproduceerd wordt op grond die pas na 2008 ontbost is en dus volgens de afspraken gemaakt in Brazil’s Soy Moratorium daarvoor niet gebruikt had mogen worden? Zo ja, bent u bereid de importeurs van deze soja daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Een deel van de soja in Rondônia wordt geproduceerd voor de lokale markt en dat gedeelte zal moeten voldoen aan eisen in de Braziliaanse boswet. Die eisen wijken af van de afspraken in het Braziliaanse soja moratorium. Zoals hiervoor bij vraag 3 aangegeven, is slechts een deel van de uit Rondônia ge-exporteerde soja bestemd voor Nederlandse consumptie; een ander deel is voor doorvoer naar andere Europese en EU-landen. In algemene zin is het deel van de soja dat is bestemd voor Nederlandse consumptie grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat zonder ontbossing is geproduceerd (zie ook antwoord op vraag 7). Het kabinet verwacht van in Nederland gevestigde bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principle’s on Business and Human Rights naleven op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Van bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen en risico’s voor mens en milieu, waaronder ontbossing, voorkomen en aanpakken.
Deelt u de mening dat de import van soja uit gebieden waar soja wordt geproduceerd op areaal dat door ontbossing is aangelegd, aan banden moet worden gelegd om verdere ontbossing te voorkomen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken? Zo nee, waarom niet?
De kabinetsinzet is conform het in de Kamerbrief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» uiteengezette beleid, zie hiervoor verder het antwoord op vraag 6 en vraag 7.
Welke concrete doelen stelt u zich ten aanzien van het stoppen van de mondiale ontbossing en bosdegradatie in 2030, zoals verwoord in uw brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel»?2
De internationale inzet van het kabinet op het gebied van bosbehoud en bosherstel richt zich op drie hoofdoelen: het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie uiterlijk in 2030, het uitbreiden van het wereldbosareaal met 3 procent in 2030 en het mobiliseren van de EU. Om deze doelen te realiseren zet het kabinet zich onder andere in om uiterlijk per 2030 tot ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens te komen door in EU-verband te pleiten voor ambitieuze wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Naar verwachting zal de Europese Commissie daartoe deze zomer een voorstel presenteren. Daarnaast draagt het kabinet via diplomatieke inspanningen en de financiering van bilaterale en multilaterale programma’s bij aan het stoppen van de mondiale ontbossing en bosdegradatie in uiterlijk 2030. Deze inzet is ook weergegeven in de kamerbrief over de internationale inzet op bossen en de reactie op de initiatiefnota Behoud het Woud (Kamerstuk 30 196, nr. 708 en Kamerstuk 35327, nr. 3).
Hoe kunt u bevorderen dat in Nederland geïmporteerde soja, ook die niet voor de Nederlandse consumptie verwerkt wordt, afgedekt wordt met Round Table on Responsible Soy(RTRS)-certificaten waarmee gewaarborgd wordt dat het om soja gaat die zonder ontbossing is geproduceerd?
In 2006 is in Zwitserland door bedrijven en NGO’s de Round Table for Responsible Soy (RTRS) opgericht. Overheden zijn geen lid van de RTRS. De RTRS heeft in 2010 de mondiale standaard voor duurzame («verantwoorde») sojaproductie vastgesteld. De RTRS-standaard is daarmee de standaard die via een mondiaal multistakeholdersproces en publieke consultaties van bedrijven, banken en NGO’s is vastgesteld. Op de achtergrond speelde en speelt Nederland een belangrijke stimulerende en faciliterende rol voor de ontwikkeling van de RTRS als organisatie en voor vaststelling van de RTRS-standaard. De Nederlandse overheid draagt bijvoorbeeld bij aan het vergroten van het bereik van de RTRS-standaard via het Initiatief Duurzame Handel (IDH). De RTRS-standaard en daarvan afgeleide certificering is een effectief middel gebleken om het Nederlandse verbruik van geïmporteerde soja te verduurzamen en ontbossingsvrij te maken. Omdat Nederland echter vooral ook doorvoerland voor soja en sojaproducten is naar andere Europese en EU-landen, voelen wij een bijzondere verantwoordelijkheid om waar mogelijk bij te dragen aan het ontbossingsvrij maken van ook deze handelsstromen. Uw Kamer is vorig jaar apart geïnformeerd over het kabinetsbeleid op het tegengaan van ontbossing (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Het kabinet heeft zich daarin onder meer vastgelegd op het zo spoedig mogelijk – en uiterlijk in 2030 – komen tot volledig ontbossingsvrije handelsketens. Verduurzaming van importen en doorvoer via Nederland naar andere Europese landen kan alleen in Europees en EU verband goed geregeld worden. Certificering zou een van de instrumenten in een pakket van EU maatregelen kunnen zijn, waar de Europese Commissie momenteel aan werkt en dat naar verwachting in de zomer wordt gepresenteerd. In een gesprek met de Europese Commissie, afgelopen april, hebben vertegenwoordigers van ADP landen op initiatief van Nederland gepleit voor effectieve en ambitieuze maatregelen, inclusief wetgeving, die bijdragen aan het voorkomen van ontbossing (cf. motie Bouali Kamerstuk 35 570, nr. 28).
Het bericht ‘Veehouderij schrikt van vondst giftige schimmel in partij veevoer’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veehouderij schrikt van vondst giftige schimmel in partij veevoer» waarin kenbaar wordt gemaakt dat aflatoxine is gevonden in veevoer?1
Ja.
Wat is de reden dat pas na een maand deze besmetting aan het licht is gekomen en op welke manier is dit uiteindelijk toch gevonden?
De sector heeft een regulier proces ter controle van diervoederveiligheid, gebaseerd op het voedselveiligheidsplan en afhankelijk van het land van afkomst van het product. Deze controle gaat via een steekproef per kwartaal, vandaar de termijn van een maand. De eerste analyse vindt plaats bij de primaire producent en eventueel daarna nog een keer bij een leverancier. De frequentie van monsterneming is gebaseerd op de indeling van landen in hoog, midden of laag risico op het voorkomen van aflatoxine. Vanwege het mogelijke risico van aflatoxine hanteert de diervoedersector een specifiek bovenwettelijk protocol van risicobeheersing met bovenwettelijke, strengere normen. Dankzij dit protocol kwam de besmetting aan het licht bij een diervoederbedrijf.
Hoeveel voer is sinds het incident geleverd aan Nederlandse melkveehouders?
Sinds het bekend worden van de overschrijding is er geen verontreinigd diervoeder meer geleverd aan Nederlandse melkveehouders omdat het betrokken diervoederbedrijf onmiddellijk is gestopt met het uitleveren van het betreffende diervoeder. Ook zijn de al uitgeleverde partijen diervoeder door de sector onmiddellijk bij de veehouders geblokkeerd.
Binnen hoeveel uur zijn de betrokken melkveebedrijven geblokkeerd?
De betrokken veehouders zijn, op dezelfde dag dat de melding bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Stichting Controle Orgaan voor Kwaliteits Zaken (COKZ) is gedaan, geïnformeerd en geblokkeerd door de zuivelsector zelf (op 26 maart 2021). De Stichting COKZ is in Nederland de bevoegde autoriteit als het om zuivel en eieren gaat. Zij controleert of de sector de juiste stappen neemt in zo’n situatie.
Hoe wordt geïmporteerd voer gecontroleerd op giftige stoffen? En op welke manier worden exportcertificaten van geïmporteerd voer gecontroleerd?
Het maïsglutenvoer is niet als diervoeder geïmporteerd. In deze casus kwam de partij maïs uit Frankrijk. In Nederland heeft het levensmiddelenbedrijf een levensmiddel geproduceerd van deze maïs en de reststroom, het maïsglutenmeel, had als bestemming diervoeder. Het levensmiddelbedrijf dat de maïs in Nederland heeft verwerkt, is verantwoordelijk voor het voldoen aan de wettelijke limieten voor contaminanten zoals aflatoxine.
De NVWA ziet hierop toe en de controle bestaat uit het controleren van het voedselveiligheidsplan van het bedrijf. Ook neemt de NVWA zelf monsters van diervoeders en laat deze analyseren op verontreinigingen zoals aflatoxine.
Klopt het dat exportcertificaten waarin analyserapporten uit landen van herkomst niet altijd betrouwbaar zijn? Zo ja, hoe wordt de veiligheid gegarandeerd?
De veiligheid van partijen moet worden gegarandeerd door bedrijven zelf. Ondanks dat er bij een partij een analysecertificaat aanwezig is, dienen zij op basis van hun voedselveiligheidsplan ook eigen controles en onderzoeken op aangekochte partijen uit te voeren op basis van risico. De NVWA controleert op dit voedselveiligheidsplan.
Het analysecertificaat geeft aan dat het monster conform is. Het kan echter zijn dat er bij transport of opslag van de partij alsnog schimmelvorming ontstaat. Verder is het niet totaal uit te sluiten dat er wel een verontreiniging is, maar dat deze niet homogeen in de partij zit, maar op bepaalde plekken (spotbesmetting), en dit kan dan gemist worden bij monsterneming van de partij.
Klopt het dat de besmette mais uit Frankrijk is geïmporteerd? En in welke risicogroep is dit herkomstland ingedeeld als het aankomt op aflatoxine (hoog-, midden- of laagrisicoherkomstland)?
De verontreinigde maïs was afkomstig uit Frankrijk. Frankrijk staat op dit moment als een laagrisicoland ingedeeld (bron: SecureFeed, GMP+ International).
Wat wordt met het besmette geblokkeerde voer gedaan?
Het besmette geblokkeerde voer wordt afgevoerd richting vergisting om uit te sluiten dat dit nog in de diervoederketen terecht komt.
Op grond van welke wetgeving oordeelt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat met verdunning van melk afkomstig van koeien die gevoerd zijn met besmet voer geen gevaar voor de volksgezondheid is geweest? Welke normen hanteert de NVWA hierbij?
De wettelijke maximum limiet voor aflatoxine M1 in melk is 0,050 microgram per kg. Dit staat in Verordening (EG) nr. 1881/2006, regel 2.1.13, «Rauwe melk, warmte behandelde melk en melk voor producten op basis van melk».
De NVWA heeft op basis van de verdunningen in boerderijmelk kunnen inschatten dat de limieten niet werden overschreden in de uiteindelijke consumptiemelk. Als de melk opgehaald wordt bij boeren, wordt deze in de Rijdende MelkOntvangst (RMO) van de ontvanger van boerderijmelk al verdund, omdat de ontvanger van boerderijmelk van meerdere boerderijen melk ophaalt. Vervolgens wordt de melk verder verdund in het melkverwerkingsbedrijf, omdat daar melk wordt verzameld en verwerkt. Consumptiemelk en andere zuivelproducten zoals die in de winkel staan, zijn dus een mengsel van melk van vele boerderijen, dus het gehalte aan aflatoxine – als dat onverhoopt aanwezig is – wordt sterk verdund.
Naast grootschalige zuivelfabrieken is ook melk boven de wettelijke limiet geleverd aan een viertal kleinschalige zuivelbereiders. Hier speelt de verdunning niet of minder en zijn de zuivelproducten geblokkeerd en zijn ze nog in onderzoek.
Zit de controle op aflatoxine ook in het Nationaal Plan Diervoeders? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze controle zit ook in het Nationaal Plan Diervoeders. Zowel bij importstromen, veevoederbedrijven als bij primaire bedrijven worden monsters genomen ten behoeve van controle op mycotoxines (waaronder aflatoxine M1).
Zijn verhogingen van aflatoxine geconstateerd uit de dagelijkse monitoring van melk? Zo ja, wat is er met deze resultaten gebeurd?
De betrokken melkveehouderijen zijn geblokkeerd. Voor accepteren van de melk van deze veehouderijen moet de melk in de tank onderzocht worden – op basis waarvan besluit genomen wordt of de melk opgehaald kan worden door de melkverwerker. Uit onderzoek door de zuivelondernemingen blijkt dat bij 29 melkveehouderijen er een overschrijding van de wettelijke limiet aan de orde was. De melk van deze veehouderijen is uitgesloten van het consumptiekanaal.
Melk wordt gemonitord in jaarlijkse monitoringsprogramma’s uitgevoerd door de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) (dit betreft 480 monsters, per monsteronderzoek worden 4 melkveehouderijen onderzocht waardoor de resultaten betrekking hebben op 1920 melkveehouderijen) en de Stichting COKZ (betreft 540 monsters). Hier zijn geen normoverschrijdingen geconstateerd.
Kunt u een tijdlijn geven met de gebeurtenissen, wanneer welk feit geconstateerd werd en welke acties zijn ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Tijdlijn diervoeder:
Tijdlijn melk:
De NZO heeft op 26 maart de Stichting COKZ geïnformeerd over blokkade van 228 melkveehouderijen (inclusief 2 geitenhouderijen). De sector blokkeerde zelf de betrokken bedrijven. Voordat de melk van deze bedrijven opgehaald mocht worden, is het volgende protocol gevolgd: eerst de tankmelk onderzoeken, op basis waarvan besluit wel of niet ophalen van de boerderijmelk door de meldverwerkingsbedrijven. Successievelijk zijn zo alle geblokkeerde melkveehouderijen onderzocht. Als uit het onderzoek blijkt dat de melk aan de wettelijke limiet voldoet, dan wordt deze opgehaald. Uit onderzoek door de zuivelondernemingen blijkt dat bij 29 melkveehouderijen een overschrijding van de wettelijke limiet aan de orde was. Hier is de melk niet opgehaald en is vanaf dat moment ook steeds de opvolgende productie van melk onderzocht. Dit onderzoek is voortgezet totdat bleek dat de melk van deze betrokken melkveehouderijen weer voldeed aan de wettelijke limiet, waarna de melk weer werd opgehaald. Op 6 april 2021 is vastgesteld dat bij alle melkveehouderijen de melk weer aan de wettelijke limiet voldeed. Volgens de NVWA is er voor vlees geen risico geweest.
Een toename van coronabesmettingen in slachthuizen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het bij u bekend dat er sinds een aantal weken weer een toename te zien is in het aantal coronabesmettingen in slachthuizen, zoals bij Vion in Tilburg en bij Vion in Boxtel? Zo ja, hoeveel besmettingen zijn er bij u bekend en op welke locaties? Zo nee, wat gaat u doen om het zicht op de verspreiding van het coronavirus in slachthuizen te verbeteren?
Vanuit het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 en het RIVM komt over de periode oktober 2020 tot april 2021 het beeld naar voren van over de maanden variërende aantallen meldingen van besmettingen in de vleesverwerkende industrie, zie ook het antwoord op vraag 7.
Vanuit het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 ben ik geïnformeerd over geconstateerde coronabesmettingen bij medewerkers van Vion Boxtel en Vion Tilburg.
Bij Vion Boxtel (1.600 werknemers) zijn in de periode 28 februari – 20 maart jl. in totaal 97 besmettingen geconstateerd. De GGD geeft aan dat de bedrijfsgeneeskundige dienst van VION Boxtel zelf de 1.600 medewerkers test. Dagelijks worden de medewerkers mét klachten getest en wekelijks alle medewerkers. Het beeld wat de GGD hierbij heeft is dat er zowel besmettingen plaatsvinden binnen het bedrijf, maar ook in de thuissituatie of tijdens het gemeenschappelijk vervoer.
Bij Vion Tilburg werken 250 mensen. Iedereen doet dagelijks een gezondheidscheck en gaat vervolgens langs de teststraat. De laatste opgave van de GGD is dat er 30 besmettingen zijn vastgesteld vanaf 15 februari tot 24 maart 2021. Uit het bron- en contactonderzoek van de GGD is naar voren gekomen dat er een aantal personen zijn die privé bij elkaar gekomen zijn en elkaar mogelijk op die manier besmet hebben.
Daarnaast zijn er dit jaar in de vleesverwerkende industrie nog meldingen van 4 verschillende bedrijven bij Samenwerkingsplatform binnengekomen. Dit betreft resp. 70, 68, 1 en 1 positief getesten.
Kunt u bevestigen dat er zeker sprake is van een cluster van besmettingen als in een week tijd minstens vijftien mensen en in twee weken minstens 27 mensen positief zijn getest die in die periode allen werkzaamheden hebben uitgevoerd bij hetzelfde bedrijf?
De GGD’en en het RIVM spreken van een cluster als er sprake is van minstens drie of meer aan elkaar gerelateerde gevallen van een infectieziekte. «Gerelateerd» wil zeggen: in plaats en/of tijd. Er moet een verband zijn met de plek of de tijd. Uit bron- en contactonderzoek moet blijken of deze mensen elkaar binnen het bedrijf hebben besmet.
Kunt u bevestigen dat dit op dit moment het geval is bij Vion in Tilburg? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De GGD Hart van Brabant heeft op 22 maart 2021 bevestigd dat dit het geval is.
Is het bij u bekend dat Vion in Boxtel in de richting van Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft bevestigd dat er meer coronabesmettingen zijn, maar dat het aantal volgens hen onder het landelijk niveau ligt?
Zowel de NVWA als KDS hebben mij aangegeven dat hen niet bekend is dat Vion Boxtel aan hen heeft bevestigd dat er sprake is van verhoogde aantallen coronabesmettingen op die locatie.
Kunt u bevestigen dat bij Vion in Boxtel tot nu toe geen uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
De GGD Hart van Brabant is bijna wekelijks in overleg met de bedrijfsgeneeskundige dienst van Vion over de toename van besmettingen binnen Vion Boxtel. De GGD onderzoekt, gezien de toename van de besmettingen, via sequencing of sprake is van een variant binnen het bedrijf. Het duurt enkele weken voordat de uitslag hiervan bekend is.
Op 1 april 2021 heeft de arts infectieziektebestrijding van de GGD samen met een deskundige infectiepreventie het bedrijf bezocht om na te gaan of er op de afdelingen waar de besmettingen plaats vinden volgens de richtlijnen gewerkt wordt. De GGD heeft mij hierover het volgden gemeld:
«Het bezoek op 1 april heeft laten zien de maatregelen bij Vion Boxtel goed worden nageleefd. Er wordt een gezondheidscheck gedaan aan de deur, zowel bij instappen in het transportbusje als bij de ingang van het bedrijf. Op veel punten in het bedrijf staan ontsmettingsmiddelen. Vanwege de werkzaamheden in de fabriek zijn er strenge hygiëne maatregelen: handen wassen en omkleedprocedure voor het betreden van de fabriek. We hebben alle afdelingen bekeken. Medewerkers staan te werken tussen plastic tussenschotten en dragen mondkapjes. Naast de mensen die de slachtactiviteiten doen, is er ook veel logistiek verkeer. Opvallend is dat er weinig gesproken of geschreeuwd wordt onderling. Iedereen lijkt een duidelijke taak te hebben en te weten wat er precies moet gebeuren. Er zijn wel verschillen tussen afdelingen: er zijn afdelingen waar meer mensen werken en wat meer bewegen op de werkvloer dan andere afdelingen. Op iedere afdeling staat een corona opzichter die in de gaten houdt op zijn afdeling de maatregelen goed nageleefd worden. Deze persoon is te herkennen aan een rode helm, andere werknemers dragen een witte helm.
In juni 2020 heeft de Inspectie SZW geïnspecteerd met betrekking tot de coronamaatregelen bij de vestiging in Boxtel. Bij deze inspectie zijn overtredingen van de Arbeidsomstandigheden-wetgeving geconstateerd, waarbij onder andere het risico op besmetting met corona nog niet in de RI&E en het Plan van Aanpak was opgenomen. Naar aanleiding van deze inspectie heeft de vestiging in Boxtel maatregelen genomen. Op 8 maart 2021 heeft de Inspectie SZW telefonisch contact gehad naar aanleiding van een melding. Op grond van de informatie van de GGD, de reeds beschikbare informatie bij de inspectie SZW over het bedrijf en de vestiging en deze hernieuwde telefonische interventie bij de vestiging op 8 maart heeft de Inspectie SZW geen aanleiding gezien om het bedrijf stil te leggen.
Op het punt van onderzoek kan ik u verder melden dat ik in januari 2021 het RIVM opdracht gegeven heb nader onderzoek te doen naar de rol van koude ruimtes in de voedselindustrie als mogelijke verhogende risicofactor voor verspreiding van COVID-19. Komende zomer zijn de resultaten daarvan naar verwachting bekend.
Deelt u de mening dat, indien het aantal besmettingen bij een bepaald bedrijf onder het landelijk niveau ligt, dit het bedrijf niet ontslaat van de verantwoordelijkheid om bij de GGD melding te doen van een cluster van besmettingen?
Indien een (bedrijfs)arts een COVID-19 besmetting constateert bij een of meer medewerkers van een bedrijf moet de (bedrijfs)arts deze op grond van de Wet Publieke Gezondheid melden bij de GGD. De GGD onderzoekt of er clusters zijn en of de clusters een onderlinge epidemiologische link hebben wat verspreiding binnen een bedrijf doet vermoeden.
Hoeveel meldingen van coronabesmettingen bij slachterijen zijn er sinds oktober 2020 bij de GGD binnengekomen? Van wanneer dateren deze meldingen?
Volgens opgave van het RIVM hebben in de periode 1 oktober 2020 – 1 april 2021 de GGD’en in totaal 22 clusters in de vleesindustrie gemeld aan de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM. In oktober 2020 werden vier clusters gemeld, in november zeven, in december geen meldingen, in januari 2021 drie, in februari geen meldingen en in maart acht. De meldingen worden niet altijd gedaan op de dag dat de GGD een cluster constateert. De grootte van de clusters varieert van 3 tot 59 personen. In totaal betreft het 370 personen.
Is het bij u bekend dat er in de afgelopen weken minstens dertien medewerkers van KDS en Kiwa CMR, die keuringswerkzaamheden uitvoeren in slachthuizen, positief zijn getest?
Ja, dit is mij bekend. In de periode vanaf 1 januari tot en met 23 maart 2021 zijn er 16 medewerkers van KDS positief getest. Kiwa CMR verricht geen keuringswerkzaamheden in slachthuizen.
Klopt het dat besmettingen onder medewerkers van KDS en Kiwa CMR niet worden gemeld bij de GGD? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, welke actie heeft de GGD ondernomen naar aanleiding van de recente toename van de besmettingen onder keuringsmedewerkers?
Nee, dit klopt niet. KDS en Kiwa CMR hebben mij aangegeven dat de medewerkers van KDS en Kiwa CMR worden getest door de GGD.
Kunt u bevestigen dat deze keuringsmedewerkers nog altijd moeten rouleren en daardoor in één week soms wel bij drie verschillende slachthuizen moeten werken?
De KDS heeft mij aangegeven dat de medewerkers van de KDS een vaste standplaats hebben waar zij werken. Het komt voor dat vanwege het opvangen van verzuim medewerkers op een andere locatie worden ingezet. Daarnaast is het voor het op peil houden van de kwaliteit van keuren nodig dat de keuringsmedewerkers regelmatig de verschillende diersoorten te keuren. Medewerkers worden dan ook eens in de zoveel tijd op andere diersoorten ingepland om hun kwalificaties op peil te houden. Dat is een vereiste die voortkomt uit de accreditatie en wordt jaarlijks getoetst door de Raad voor Accreditatie. Dit kan op een andere locatie dan de standplaats zijn. Dit gebeurt in overleg met de betreffende medewerkers.
Erkent u dat hierdoor een groot risico ontstaat dat het virus van het ene slachthuis naar het ander wordt overgebracht?
Nee, zodra KDS-medewerkers milde klachten hebben worden zij niet meer ingezet voor het werk in een slachthuis. KDS volgt hierin een strak protocol.
Gaat u nu wél werk maken van de aangenomen motie Ouwehand die opriep om een meldplicht in te voeren voor bedrijven met een COVID-19 cluster?1
Over de wijze waarop de Minister van VWS de uitvoering van deze motie voor zich ziet heeft de Minister van VWS u per brief van 24 maart 2021 geïnformeerd (Kamerstuk TK 25 295, nr. 1091).
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De verkoop van illegaal geïmporteerd bushmeat |
|
Frank Futselaar |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Undercover in Nederland van 25 oktober 2020 over de verkoop van illegaal geïmporteerd bushmeat?1
Ja.
Bent u daarnaast bekend met de berichten «Jaarlijks komt 44,4 ton vlees van huisdieren en wilde dieren op Brussels Airport aan» en «Illegaal apenvlees gewoon te koop in Brusselse wijk «Klein-Zaïre»?2 3
Ja.
Deelt u de mening dat de handel in bushmeat een bedreiging vormt voor zeldzame en kwetsbare diersoorten en ecosystemen en deelt u tevens de mening dat deze praktijk actief bestreden dient te worden?
Illegale praktijken zoals stroperij en smokkel vormen een bedreiging en het is van belang dat dit adequaat voorkomen en bestreden wordt. Naast de inzet op CITES – die gericht is op de internationale handel – onderschrijft Nederland dan ook het CBD-besluit over de «Voluntary guidance for a sustainable wild meat sector4». Gebruik van en (lokale) handel in vlees van wilde oorsprong is belangrijk voor voedselzekerheid en voor veel mensen in de wereld de belangrijkste bron voor bestaanszekerheid. Door te werken aan verduurzaming van dit gebruik en deze handel wordt schade aan ecosystemen en gevaar voor het voortbestaan van soorten zoveel mogelijk voorkomen.
Kunt u aangeven op welke wijze de douanediensten en De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) handhaven op de aanwezigheid en import van dergelijk gestroopt illegaal vlees?
Voor wat betreft de CITES-regelgeving en de veterinaire wetgeving (ter voorkoming van de insleep van dierziekten zoals mogelijk in bushmeat) heeft de douane een taak ten aanzien van het EU-grensoverschrijdend goederenverkeer bij passagiers en bij vracht.
Bij passagiers voert de douane generieke controles uit op door hen meegevoerde goederen en specifieke controles op passagiersbagage. Deze specifieke controles in het kader van veterinaire wet- en regelgeving zijn gericht op passagiers afkomstig uit gebieden waar dierziekten zijn vastgesteld. Hierbij wordt met name gecontroleerd of ze vlees en zuivel bij zich hebben. De douane ontvangt wekelijks van de NVWA een lijst met gebieden waar dierziekten zijn vastgesteld, welke de basis vormt voor het controleregime. Bij het aantreffen van veterinaire producten wordt passagiers de mogelijkheid gegeven om afstand te doen van de veterinaire producten, of het te laten keuren door de NVWA.
Vlees dat via reguliere vracht binnenkomt en als zodanig wordt aangegeven moet voldoen aan diverse EU en nationale eisen. Samen met de NVWA controleert de douane of die zendingen aan alle gezondheidseisen voldoen en of alle vereiste documenten aanwezig zijn. Daarnaast controleert de douane risicogericht en steekproefsgewijs op de smokkel van vlees en andere producten.
Controleert de NVWA winkels specifiek op de aanwezigheid van bushmeat? Zo ja, hoe vaak wordt dit jaarlijks aangetroffen in Nederlandse winkels en in welke hoeveelheden?
De NVWA controleert niet specifiek winkels op de aanwezigheid van bushmeat. Bedrijven die in vlees of vleesproducten handelen dienen dit doen volgens de wettelijke regels waaronder verplichte traceerbaarheid van het vlees. Indien er specifieke signalen of verdenkingen op het verhandelen van bushmeat zijn, zullen winkels of bedrijven worden gecontroleerd.
Is u bekend hoeveel kilo bushmeat in Nederland jaarlijks bij douanecontroles wordt aangetroffen op luchthavens en scheepvaarthavens?
Dit is niet bekend. De veterinaire wetgeving kent verplichtingen voor de invoer van vlees, maar maakt daarbij geen onderscheid tussen zogenaamd «bushmeat» en ander vlees. Bushmeat wordt daarom ook niet als zodanig door de douane geregistreerd. Producten die niet voldoen aan veterinaire wetgeving worden direct in daartoe bestemde afvalcontainers gedeponeerd waarvan de inhoud wordt vernietigd. Deze procedure is gekozen om de kans op verspreiding van mogelijke ziekteverwekkers zo klein mogelijk te maken. Indien bij het aantreffen van vlees er een duidelijke indicatie is dat het om een beschermde diersoort gaat zal ook voor deze wetgeving worden opgetreden. Dit is niet recentelijk voorgekomen.
Is u bekend hoe vaak het bij aangetroffen bushmeat gaat om beschermde diersoorten die vallen onder regelgeving behorende tot de CITES-overeenkomst (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora)? Zo nee, bent u bereid dit voortaan te registreren?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 6. Het belangrijkste is dat illegaal ingevoerd vlees of dierlijke producten zo snel mogelijk vernietigd worden om de verspreiding van ziekteverwekkers te voorkomen. In voorkomend geval dat het duidelijk is dat het om een onder CITES beschermde soort gaat, dan wordt dit altijd geregistreerd en gerapporteerd aan CITES.
Welke sancties worden opgelegd voor het importeren van bushmeat?
Bushmeat is geen wettelijk begrip. Om te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit zal vast moeten komen te staan of de voedselveiligheid in het geding is en om wat voor diersoort het gaat.
Bushmeat is in de regel niet gekeurd en om die reden ook niet veilig voor humane consumptie. Indien een passagier kiest voor het afstand doen van de producten worden er in de regel geen sancties opgelegd voor het overtreden van veterinaire wetgeving. Als de voedselveiligheid in het geding is kan er gesanctioneerd worden voor overtreding van artikel 3.1 van de Wet dieren jo. Regeling dierlijke producten jo. (EG) Verordening 178/2002. Deze overtreding is strafbaar gesteld in art 1 onder 1e van de Wet op de economische delicten. Indien het feit opzettelijk is gepleegd, dan is het een misdrijf dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 6 jaar, taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 87.000). In voorkomende gevallen kan een nog hogere straf worden opgelegd; ook bijkomende straffen zijn mogelijk (art 6 WED).
In geval van een beschermde diersoort is art 3.37 van de Wet natuurbescherming aan de orde (CITES). Overtreding van dit artikel is tevens strafbaar gesteld in art 1a onder 1e van de Wet op de economische delicten.
Heeft u inzicht in hoeverre bushmeat vanaf Belgische (lucht)havens wordt doorgevoerd naar Nederland aangezien België in het eerder genoemde artikel van het Nieuwsblad genoemd wordt als een doorvoerland voor bushmeat?4
Daar is geen inzicht in gezien het vrije verkeer van goederen binnen de Unie. Het beeld is overigens niet dat er veel vraag naar en aanbod van illegaal ingevoerd bushmeat is in Nederland.
Welke ziektes en of virussen kunnen als zoönose worden geïmporteerd door de import van bushmeat en in hoeverre zijn overheidsdiensten hierop voorbereid?
Het grootste volksgezondheidsrisico bevindt zich in herkomstlanden op de plekken waar dieren worden gevangen en het vlees wordt uitgesneden en verwerkt. Daarnaast kunnen meerdere ziekten worden geïmporteerd door vlees of dierlijke producten. Hierop vindt controle plaats conform verordening EU 2017/625. De NVWA en de douane werken nauw samen om illegale invoer tegen te gaan.
Kunt u specificeren wat de richtsnoeren inhouden en welke doelstellingen worden beoogd met de door u in uw verslag van de 14e conferentie van partijen van het Biodiversiteitverdrag (CBD COP14) vermelde aangenomen vrijwillige richtsnoeren over het legaal en gereguleerd verwerven van bushmeat?5
Het biodiversiteitsverdrag erkent het belang van duurzaam gebruik van soorten uit het wild afkomstig. Door niet elk gebruik van deze soorten uit te sluiten maar handreikingen te bieden voor duurzaam gebruik, kunnen ze gebruikt blijven worden als bron voor levensonderhoud voor inheemse volken en lokale bevolkingsgroepen terwijl gelijktijdig het draagvlak voor het behoud van biodiversiteit en ecosystemen groeit. Hiermee komen een aantal duurzame ontwikkelingsdoelen beter binnen bereik.
Het vrijwillige richtsnoer voor een duurzame sector van vlees van wilde oorsprong is bedoeld voor tropische en subtropische habitats. Het geeft richtlijnen voor onder meer het duurzaam managen van het aanbod, vraagreductie in steden en dorpen van niet-duurzaam of illegaal verworven vlees en voor het creëren van de juiste juridische context en regelgeving,