Ingediend | 4 mei 2020 |
---|---|
Beantwoord | 17 juli 2020 (na 74 dagen) |
Indieners | Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | energie lucht natuur en milieu stoffen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z07908.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-3551.html |
Ja.
Vooropgesteld moet worden dat de provincies bevoegd gezag zijn voor deze vergunningen. Ik kan dan ook niet treden in hun beoordeling van de vergunning.
De provincie Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat energiebedrijf RWE op 30 januari 2019 een vergunningaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) heeft gedaan. De aanvraag betrof het overschakelen van de Amercentrale van kolen naar biomassa. De provincie heeft deze aanvraag beoordeeld aan de hand van de geldende wet- en regelgeving. Zij heeft vastgesteld dat er geen grond was in de Wet natuurbescherming of de beleidsregel omtrent salderen om de vergunning te weigeren.
De provincie is vervolgens het gesprek met het bedrijf aangegaan over mogelijke aanscherping van de emissie-eisen. In dit gesprek is de provincie gekomen tot een substantiële verlaging van de vergunde emissies. Deze aanscherping van de normen gaat verder dan de eisen die de bestaande beleidsregels aan vergunningverlening stellen. Op 19 december 2019 heeft de provincie de vergunning verstrekt. In de vergunning zijn de voorwaarden opgenomen dat het bedrijf elk jaar de jaarlijks uitgestoten NH3 meldt aan gedeputeerde staten van Noord-Brabant en dat gedeputeerde staten de bevoegdheid hebben om aan de hand van monitoring de jaarlijks vergunde NH3-emissie bij te stellen naar de daadwerkelijke emissie.
De provincie Noord-Holland heeft mij geïnformeerd dat energiebedrijf Vattenfall medio 2018 een Wnb-vergunning heeft aangevraagd. De aanvraag betrof het oprichten van een biomassacentrale. De provincie heeft deze aanvraag beoordeeld aan de hand van de geldende wet- en regelgeving. Zij heeft vastgesteld dat er geen grond was in de Wet natuurbescherming of de beleidsregel omtrent salderen om de vergunning te weigeren.
De vergunde ruimte ziet niet alleen op de biomassacentrale, maar op alle centrales op het terrein van Vattenfall in Diemen. Het onderdeel biomassa is slechts een onderdeel van de vergunning, ter grootte van maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 inclusief de verkeersbewegingen. De overige vergunde stikstofruimte is bestemd is voor de twee gascentrales (DW33 en DW34) op het terrein van Vattenfall in Diemen. De vergunde stikstofruimte van de gehele centrale omvat ruimte die nodig is voor het opvangen van pieken in de elektriciteits- en/of warmtevraag en voor de opvang van calamiteiten, bijv. de plotselinge uitval van een grote kolencentrale. Deze gascentrales produceren elektriciteit voor het landelijke net en moeten kunnen bijspringen wanneer er landelijk een stroomtekort is. In de praktijk komt het bijna nooit voor dat de centrales hun volle capaciteit moeten inzetten en draaien de gascentrales maar op een (klein) deel van hun beschikbare capaciteit.
De provincies Noord-Brabant en Noord-Holland hebben informatie over de eerder vergunde emissie van NH3 en NOx, de gemiddelde jaarlijkse emissie tussen 2015 en 2019 en de huidige vergunde emissie verstrekt. De emissieruimte is bij Diemen in de nieuwe vergunning beduidend hoger dan de gemiddelde uitstoot de laatste jaren. Dit wil echter niet zeggen dat de emissie ook zal toenemen, omdat het grootste deel van de emissieruimte in Diemen is vergund om de gascentrales bij plotselinge stroomtekorten vol te laten draaien. Het onderdeel biomassacentrale is maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3. De emissiegegevens vindt u in onderstaande tabel.
Stikstofemissie
Diemen
Geertruidenberg
NOx-emissie (ton/jaar)
NH3-emissie (ton/jaar)
NOx-emissie (ton/jaar)
NH3-emissie (ton/jaar)
Oude Wnb-vergunning
1.357
45
5.517
176
Gemiddelde uitstoot 2015–2019
295
1
1.298
< 10
Nieuwe Wnb-vergunning
836
36
1.505
50
Zie antwoord vraag 2.
Het is toegestaan om de gehele eerder vergunde uitstoot als uitgangspunt voor de vergunningverlening te nemen. Er is bij de vergunningen van de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland uitgegaan van een lagere maximale emissie. Bij het intern salderen voor de vergunning is namelijk gerekend met de maximale productie, dus de vergunde en gerealiseerde capaciteit. Rekenen met een lagere emissie dan deze vergunde en gerealiseerde capaciteit kan alleen voorkomen in wettelijk omschreven specifieke gevallen, namelijk waar sprake is van toepassing van artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming. Daar staan de gevallen opgesomd waarin een verleende vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd, zoals het handelen in strijd met de vergunning, een vergunning die op grond van onjuiste informatie is afgegeven of wezenlijk gewijzigde omstandigheden.
Wanneer de energiecentrales maximaal produceren onder de nieuwe vergunningen is het mogelijk dat een feitelijke toename in stikstofemissie plaatsvindt. Dit is overigens ook zo onder de huidige vergunningen. Bij de huidige vergunningen zou de toename in stikstofemissie nog groter zijn dan bij de nieuw verleende vergunningen. De maximale productie is afhankelijk van de energievraag en het geplande onderhoud.
Voor de volledigheid geef ik ook de vergelijking van de nieuwe vergunningen met de feitelijke uitstoot van stikstof over de laatste vijf jaar. Deze vergelijking is niet zuiver, omdat het de feitelijke situatie (met onderhoud en energievraag) vergelijkt met de theoretisch maximale situatie onder de nieuwe vergunning. In Geertruidenberg zou bij een jaarlijkse maximale productie sprake zijn van een toename maximaal 207 ton NOx en 40 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar. In Diemen zou bij volledige benutting van de nieuwe vergunning de biomassacentrale theoretisch maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 uitstoten. Omdat in Diemen naast de biomassacentrale ook vergunde gascentrales staan, is het niet mogelijk om het precieze verschil te berekenen. De maximale vergunde uitstoot van de biomassacentrale is circa 20% van de huidige uitstoot van de energiecentrale Diemen.
Bij volledige benutting van de nieuwe vergunning zou de biomassacentrale in Diemen theoretisch maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 uitstoten. Het is niet mogelijk om vast te stellen hoe hoog een eventuele maximale toename is ten opzichte van de feitelijke situatie, omdat er een verschuiving zal optreden van de huidige productie van de gascentrales naar de biomassacentrale. In Geertruidenberg zou bij een jaarlijkse maximale productie sprake zijn van een toename maximaal 207 ton NOx en 40 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar.
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3 voor de emissies van de centrales. De energiecentrales zijn op dit moment al in gebruik en vergund en stoten stikstof uit. Uit de informatie over de vergunningen blijkt dat de vergunde emissie sterk is gedaald. Gezien het antwoord op vraag 4 is de theoretische maximale toename van stikstofemissie door beide biomassacentrales ongeveer 270 ton NOx en 45 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar. Maximale productie zal alleen plaatsvinden wanneer er geen groot onderhoud is ingepland in een jaar en de energievraag daar aanleiding toe geeft.
Nee. De Raad van State heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het Programma aanpak stikstof voor de periode 2015–2021 niet voldeed aan de eisen die in de Habitatrichtlijn worden gesteld. Uit de uitspraak blijkt dat maatregelen pas kunnen worden ingezet om de effecten van nieuwe stikstofdepositie te mitigeren als deze maatregelen niet nodig waren om verslechtering van de natuur te voorkomen en afdoende andere maatregelen beschikbaar zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen.
In de uitspraak over het PAS oordeelt de Raad van State dat verslechtering van de natuur moet worden voorkomen en afdoende maatregelen beschikbaar moeten zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen, voordat maatregelen kunnen worden ingezet om de effecten van nieuwe stikstofdepositie te mitigeren.
Het kabinet heeft de ambitie om de natuur te verbeteren en op termijn de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden te bereiken. In de structurele aanpak zoals het kabinet die in de Kamerbrief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet, is een omvangrijke set (bron)maatregelen genomen waardoor de stikstofdepositie in 2030 in 50% van de hectares in Natura 2000-gebieden waar een stikstofgevoelig habitat voorkomt onder de KDW (Kritische depositiewaarde) zal komen. Bovendien wordt daarmee de stikstofdepositie op alle natuur in Nederland verminderd. Op deze wijze zorgt het kabinet voor een drastische vermindering van de feitelijke depositie.
Ja. Deze ruimte valt uiteen in twee componenten. De eerste component is de latente ruimte in eigenlijke zin, namelijk het verschil tussen de vergunde emissie en de feitelijk gerealiseerde capaciteit binnen een vergunning. De tweede component is de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit die op het moment niet benut wordt.
Ik heb begrepen van de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland dat de betrokken vergunningen inderdaad zijn verleend met behulp van intern salderen.
In de Kamerbrief van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) is de beleidslijn van Rijk en provincies kenbaar gemaakt over intern en extern salderen. Bij intern en extern salderen is de keuze gemaakt dat niet de gehele vergunde ruimte gebruikt mag worden ten behoeve van salderen, maar enkel de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit (bijvoorbeeld de reeds bestaande stalcapaciteit). Bij extern salderen is de ruimte vervolgens verder beperkt tot 70% van de gerealiseerde capaciteit.
De vergunningen zijn verleend conform de kaders van de beleidsregels rond intern salderen, zoals deze sinds 11 oktober 2019 en verder aangepast op 13 december van toepassing zijn.
Zie het antwoord op de vragen 8, 9 en 10.
De provincies Noord-Brabant en Noord-Holland hebben bezien of de gevraagde vergunning kon worden verleend met toepassing van intern salderen. Beide provincies hebben vastgesteld dat dit mogelijk was en vervolgens de vergunning verleend conform hun beleidsregels.
De Afdeling van de Raad van State heeft geoordeeld dat de passende beoordeling van het programma aanpak stikstof voor de periode 2015–2021 niet voldeed aan de vereisten van de Habitatrichtlijn. Daarom werden aangevochten vergunningen vernietigd die waren gebaseerd op dat programma, maar nog niet onherroepelijk waren. Bij intern salderen staat de gebruikte vergunning al vast. De papieren ruimte vervalt voor zover de vergunde capaciteit niet is gerealiseerd. Het intrekken van gerealiseerde capaciteit kan alleen als wordt voldaan aan art. 5.4, lid 1 en 2 van de Wet natuurbescherming.
Ik kan bevestigen dat het volgens artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming mogelijk is om vergunningen in uitzonderlijke situaties te wijzigen of zelfs in te trekken. De structurele aanpak van de stikstofproblematiek zoals het kabinet die in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet, heeft tot doel dat de stikstofdepositie in 2030 in 50% van de hectares in Natura 2000-gebieden waar een stikstofgevoelig habitat voorkomt onder de KDW (Kritische depositiewaarde) komt. Zie verder het antwoord op vraag 13 en 14.
Uit een onderzoek van DNV-GL3 blijkt dat de warmteproductie in een biomassagestookte ketel in vergelijking met een aardgas gestookte ketel een hogere specifieke emissies oplevert van NOx.
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
De provincie Noord-Brabant heeft de volgende gegevens verstrekt:
Draaiuren RWE Geertruidenberg
20151
2016
2017
2018
2019
Amer 9 (bedrijfsuren)
Geen opgave
7.215
6.607
4.937
5.625
Hulpketel Amer 9 (bedrijfsuren)
Geen opgave
419
342
504
566
Back-upketels EN (bedrijfsuren)
nvt
399
111
889
577
In 2015 was Amer 8 nog in bedrijf, daarna niet meer.
Het verwachte aantal draaiuren in 2020 is 6000–7.000 uur, omdat er geen groot onderhoud is voorzien.
De provincie Noord-Holland heeft de volgende gegevens verstrekt:
Draaiuren Vattenfall Diemen
2015
2016
2017
2018
2019
DM 33
5.523
6.261
1.464
2.186
3.043
DM 34
6.375
6.655
5.274
5.846
5.837
Hulpwarmte-centrale
739
1.550
212
53
Hulpketel DM34
0
295
1.000
680
66
In de oorspronkelijke omgevingsvergunning waren geen voorschriften gesteld aan het maximaal aantal draaiuren. In de nieuwe omgevingsvergunning zijn de uren beperkt voor de Hulpwarmtecentrale (HWC) op maximaal 5.600 uren en voor de biomassacentrale maximaal 8.000 uren. Er is geen verwachting over het aantal draaiuren van de verschillende centrales in Diemen bekend.
Zie antwoord vraag 18.
De emissies van deze centrales moeten voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. Bij de vergunningverlening spelen de «beste beschikbare technieken» (BBT) een belangrijke rol. De afweging wat in een concreet geval de beste beschikbare techniek is, is aan het bevoegd gezag. In het antwoord op vraag 21 en 22 wordt nader ingegaan op de beste beschikbare technieken.
De wettelijke emissiegrenswaarde in de vergunning van de biomassacentrale in Diemen bedraagt 884 mg/Nm3 bij 6% O2. De emissiegrenswaarde voor de biomassacentrale in Geertruidenberg bedraagt op grond van het Activiteitenbesluit 110 mg/Nm3 bij 6% O2.
De BBT worden in Europa in BBT-conclusies vastgesteld. De meest recente BBT-conclusies zijn in augustus 2017 vastgesteld en inmiddels geïmplementeerd in de algemene regels van het Activiteitenbesluit op een niveau dat haalbaar is voor elke installatie in Nederland. In onderstaande tabel is te zien, dat de eisen in het Activiteitenbesluit al aan de scherpe kant en soms zelfs scherper zijn dan wat Europees als BBT is vastgesteld.
Vermogen
BBT-range (nieuw)
BBT-range
In bedrijf voor 2017
Emissie-grenswaarde
Activiteitenbesluit
50–100 MW
120–200 mg/Nm3
120–275 mg/Nm3
110 mg/Nm3
100–300 MW
100–200 mg/Nm3
100–220 mg/Nm3
110 mg/Nm3
>300 MW
65–150 mg/Nm3
95–150 mg/Nm3
110 mg/Nm3
De biomassacentrale in Geertruidenberg is al voor 2017 in bedrijf, de biomassacentrale van Diemen dateert van na 2017.
Begin jaren 90 heeft Nederland in een uitgebreid onderzoeksproject als in eerste in Europa aangetoond dat het mogelijk is om katalytische reductie bij kolencentrales en afvalverbrandingsinstallaties toe te passen om NOx te verwijderen uit het rookgas. Sindsdien zijn onze emissie-eisen voor kolen- en biomassastook daarop afgestemd. Dat betekent dat onze oude centrales voorop lopen bij de rest van Europa en op hetzelfde niveau presteren als Europese nieuwe installaties. Er is daarom geen aanleiding om onderscheid te maken tussen bestaande en nieuwe installaties. Voor biomassastook kunnen slechts 10 van de 70 Europese referentieplants (die zijn ingediend voor de BREF grote stookinstallaties) voldoen aan de Nederlandse emissie-eis. Voor nieuwe biomassagestookte centrales mag in de vergunning een strengere eis dan de 110 mg/Nm3 (als daggemiddelde) die in het Activiteitenbesluit is opgenomen, worden gesteld. Dat geldt ook bij ombouw van een bestaande kolencentrale of bij een herziening van de vergunning. Bijvoorbeeld een actualisatie in het kader van de implementatie van de BREF, zoals nu loopt.
Zoals in het antwoord op vraag 20 aangegeven moeten de emissies van grote stookinstallaties voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. Zie hiervoor ook de tabel bij vraag 21. Daarin is te zien, dat de eisen in het Activiteitenbesluit al aan de scherpe kant en soms zelfs scherper zijn dat wat Europees als BBT is vastgesteld.
Daarnaast moet het bevoegd gezag bepalen of een individuele centrale voldoet aan BBT, zoals dit in de BBT-conclusies is vermeld: de zogenoemde BBT-toets. Bij de toepassing van BBT geldt namelijk niet één gefixeerde emissie-eis, maar een range (zie tabel) waarbinnen het bevoegd gezag moet vaststellen welke eis in een concreet geval gesteld moet worden. Als de BBT-toets dit aangeeft, worden de emissie-eisen in de vergunningen verder aangescherpt en de installaties aangepast. Dit moet binnen de wettelijke termijn, dat wil zeggen vóór augustus 2021, zijn gebeurd. In het kader van het Schone Lucht Akkoord hebben een groot aantal bevoegde instanties en het Rijk afgesproken zoveel mogelijk strenger te gaan vergunnen.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 1 juli jl., mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, reactie gegeven op de motie-Sienot. Daarin staat dat gewerkt wordt aan het beschikbaarheid krijgen van concrete emissie-eisen. Deze emissie-eisen moeten in 2022 van kracht worden. In de genoemde brief aan uw Kamer staat ook dat in 2021 bij het toekennen van de SDE++ subsidie al wordt gewerkt met de verwachte aanscherping van emissie eisen.
In die motie verzoeken de indieners om in 2022, en zo veel eerder als mogelijk, normen te ontwikkelen voor stikstof en fijnstof voor de nieuwverkoop van biomassacentrales. Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven streef ik naar invoering per 1-1-2022.
Het kabinet erkent dat het woningtekort in bepaalde delen van Nederland groot is. Dat is de reden dat het kabinet op 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) heeft aangekondigd met prioriteit depositieruimte vrij te maken voor woningbouwprojecten. Daartoe is het stikstofregistratiesysteem ingericht. De ruimte die onder andere de snelheidsmaatregel oplevert, kan hiervoor worden gebruikt. Op een later moment wordt ook de ruimte toegevoegd die de andere aangekondigde maatregelen opleveren. De uitstoot van energiecentrales heeft geen invloed op de ruimte die via het stikstofregistratiesysteem voor woningbouw beschikbaar is.
Op 24 april 2020 heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de structurele aanpak van stikstof die het kabinet voorstaat. De aanpak is gericht op het versterken van de natuur en het verlagen van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zodat de vergunningverlening weer op gang kan komen. De structurele aanpak biedt de veehouder perspectief als hij zijn bedrijf wil voortzetten en een vrijwillige opkoopmogelijkheid als hij wil stoppen.
Op 4 mei jl. hebben de leden Van Raan en Wassenberg (PvdD) schriftelijke vragen gesteld over de toename van de stikstofuitstoot door de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg (2020Z07908). Vanwege de benodigde afstemming kunnen deze vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken worden beantwoord. Ik zal uw Kamer de beantwoording zo spoedig mogelijk doen toekomen.