Ingediend | 3 maart 2020 |
---|---|
Beantwoord | 23 april 2020 (na 51 dagen) |
Indieners | Helma Lodders (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
Beantwoord door | Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
Onderwerpen | belasting bestuur financiën gemeenten |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z04113.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-2572.html |
De bovenstaande vragen zullen voor zover mogelijk in de kabinetsreactie worden beantwoord.
Nee. Voor de uitbraak van het coronavirus zou de koopkracht in 2020 naar verwachting volgens de CPB-raming met 2,1 procent en in 2021 met 1,3 procent stijgen. Het CPB heeft hierbij via de inflatie het effect van lokale lasten meegenomen. Deze ramingen zijn door de crisis die het coronavirus met zich meebrengt echter met een veel grotere onzekerheid omgeven dan normaal.
Een systeemherziening in de lokale belastingen lijkt mij inderdaad wenselijk. Zoals ik u eerder heb geschreven2, ben ik van mening dat het lokale belastinggebied verruimd zou moeten worden, zodat de financiële afhankelijkheid van gemeenten ten opzichte van het Rijk afneemt. Dit is een belangrijke randvoorwaarde voor gemeenten om echte keuzes te kunnen maken en maatwerk te kunnen bieden.
Ik deel met u de opvatting dat er aandacht besteed moet worden aan de verdeling van de lokale lastendruk over verschillende groepen belastingplichtigen. Het onderzoek dat inmiddels door een ambtelijke werkgroep – waarin naast het Ministerie van BZK ook het Ministerie van Financiën en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zitting hebben – is verricht naar bouwstenen voor een herziening van het gemeentelijk belastinggebied besteedt daar dan ook aandacht aan. Het rapport bevat een aantal bouwstenen om de verdeling van de lokale lastendruk evenwichtiger te maken. Het rapport zal naar verwachting in het voorjaar worden aangeboden aan uw Kamer. Ik acht het evenwel aan het volgende kabinet om concrete voorstellen te doen voor een eventuele herziening van het gemeentelijk belastinggebied.
Een instrument om te bewaken dat de lastendruk tussen gemeenten niet te veel gaat verschillen is de benchmark, die met ingang van 2020 wordt opgenomen in de jaarlijkse Atlas van de lokale lasten van het Centrum voor Onderzoek naar de Economie van Lokale Overheden (COELO). Benchmarking maakt gemeenten bewust van de onderlinge verschillen en bevordert het lokale debat over het heffen en inzetten van lokale middelen. Dat zal naar verwachting bijdragen aan het borgen van een gematigde lastenontwikkeling.
Ja, het stijgende bedrag dat gemeenten jaarlijks kwijt zijn, doordat bedrijven op basis van no cure no pay namens belastingplichtigen bezwaar maken tegen de WOZ-waarde, heeft de aandacht. Met gemeenten ben ik van mening dat met alle overheidsuitgaven zorgvuldig moet worden omgegaan en dat steeds moeten worden gekeken of deze uitgaven kunnen worden beperkt. Momenteel laat het WODC een onderzoek uitvoeren naar de ontwikkeling van het aantal bezwaar- en beroepsprocedures dat door deze no cure no pay-bedrijven wordt gevoerd en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen. De verwachting is dat het onderzoek deze zomer wordt afgerond. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal vervolgens worden bezien welke oplossingen voor deze problematiek in de rede liggen.
Nee, dit klopt niet. Het percentage van 40% heeft betrekking op het aantal WOZ-waarden van woningen waartegen bezwaar is gemaakt en waarbij de heroverweging door de gemeente, of later door de rechter, heeft geleid tot een wijziging van deze waarde. Gezien het feit dat in 2019 ten aanzien van circa 2,5%4 van de vastgestelde WOZ-waarden bezwaar is gemaakt, leidt de heroverweging naar aanleiding van een aangetekend bezwaar in totaal bij circa 1% van de woningen tot een verandering van de WOZ-waarde.
Het bericht dat in 40% van de gevallen de door de gemeente bepaalde WOZ-waarde onjuist is, wekt onterecht de suggestie dat ingeval ten aanzien van de andere 97,5% van de vastgestelde WOZ-waarden ook bezwaar zou worden gemaakt, wederom 40% van die bezwaren gehonoreerd zou worden. Hoewel het zeker zal voorkomen dat een belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt, ondanks het feit dat hij van mening is dat de WOZ-waarde wellicht niet volledig juist is vastgesteld, heb ik geen reden om aan te nemen dat dit zo massaal aan de orde is als wordt gesuggereerd in de aangehaalde berichten. De mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de WOZ-waarde is immers zeer laagdrempelig. Daarnaast kan bij veel gemeenten bijvoorbeeld ook via een eenvoudig telefoontje de juistheid van de WOZ-waarde worden gecheckt.
Naar aanleiding van de mijns inziens onterecht gewekte suggestie dat 40% van de WOZ-waarden onjuist is vastgesteld, verwijs ik tot slot graag nog naar een onderzoek dat in 2019 is gepubliceerd door het Kadaster en de Waarderingskamer naar de mate waarin de WOZ-waarden aansluiten op de verkoopprijzen in de markt.5 In dit onderzoek, dat aan de hand van een internationale standaard is uitgevoerd, zijn alle WOZ-waarden van woningen in Nederland over een periode van zes jaar vergeleken met circa 800.000 verkoopprijzen. De conclusie is dat sprake is van een adequate aansluiting van WOZ-waarden op het marktniveau.
Het jaar 2018 is het laatste jaar waarover de Waarderingskamer cijfers heeft gepubliceerd over de totale bedragen die gemeenten kwijt zijn geweest aan proceskosten voor WOZ-procedures. In dat jaar waren gemeenten gezamenlijk bijna € 10 miljoen kwijt aan proceskostenvergoedingen. De cijfers over het jaar 2019 zullen in de loop van juni beschikbaar komen. De verwachting is dat de kosten over het jaar 2019 significant hoger zijn. Over het jaar 2018 was bijvoorbeeld ook sprake van een stijging van circa € 2,5 miljoen ten opzichte van het jaar 2017.
De totale kosten van de WOZ-bezwaarafhandeling belopen ongeveer een derde van de totale WOZ-kosten (circa € 50 miljoen per jaar)7. Hierin zijn zowel de proceskostenvergoedingen opgenomen als de indirecte kosten betreffende de bezwaar- en beroepsafhandeling door gemeenten. Het beeld bestaat dat de kosten samenhangend met de ingediende bezwaren door no cure no pay-bedrijven een relatief hoge kostenpost zijn mede in relatie tot de (absolute) belastingbesparing voor belanghebbenden. Voor een nadere duiding hiervan wacht ik het onderzoek van het WODC af.
Een vergelijking van het bedrag dat is gemoeid met WOZ-procedures met een bedrag dat «gemeenten extra genereren door te hoge WOZ-vaststelling» kan niet worden gemaakt. Een hogere WOZ-waarde leidt veelal niet tot extra gegene-reerde ozb-opbrengsten omdat de gemeenteraden over het algemeen vaststellen welk bedrag hun gemeente met de onroerendezaakbelasting wil ophalen. Op basis hiervan wordt het belastingtarief vastgesteld dat nodig is om dit bedrag op te halen. Een stijging van de WOZ-waarde leidt veelal tot een matiging van het belastingtarief en vice versa.
De conclusie van de Vastelastenbond dat gemeenten nog steeds meer inkomsten genereren door de te hoge WOZ-vaststelling, deel ik niet. Uit het in het antwoord op vraag 5 aangehaalde onderzoek, van het Kadaster en de Waarderingskamer naar de mate waarin de WOZ-waarden aansluiten op de verkoopprijzen in de markt, blijkt dat geen sprake is van structureel te hoge WOZ-waarden.
Nee, ik ben van mening dat de huidige systematiek wel houdbaar is, omdat de totale kosten die gemeenten maken bij het vaststellen van de WOZ-waarden zeer stabiel zijn (circa € 16 per WOZ-waarde en totaal circa € 150 miljoen per jaar).
Het is wel verontrustend dat het aandeel in de proceskosten en administratieve lasten voor gemeenten dat samenhangt met het afhandelen van WOZ-procedures steeds verder lijkt te stijgen, doordat gemachtigden die werken op basis van no cure no pay zich zeer actief manifesteren op dit terrein. De resultaten van het in antwoord 4 genoemde onderzoek worden afgewacht en op basis van de uitkomsten daarvan zal worden bezien of en zo ja welke maatregelen genomen moeten worden.
Zie antwoord vraag 3.
De Kamervragen van de leden Lodders en Van Den Bosch (beiden VVD) over het bericht «Gemeentelijke belastingen voor huiseigenaren stijgen hard in 2020», en «Miljoenenstrop voor gemeenten door bedrijfjes die WOZ-waarde aanvechten», ingezonden op 3 maart 2020 met kenmerk 2020Z04113, kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. Voor de beantwoording is meer tijd nodig voor interdepartementale afstemming. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.