Ingediend | 26 februari 2019 |
---|---|
Beantwoord | 21 maart 2019 (na 23 dagen) |
Indieners | Sandra Beckerman , Michiel van Nispen |
Beantwoord door | Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | bodem natuur en milieu recht rechtspraak |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z03822.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-1987.html |
Ik ben bekend met het artikel waar u naar verwijst. Het wetsvoorstel om de publiekrechtelijke afhandeling van schade als gevolg van de gaswinning in Groningen wettelijk te verankeren («Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen») is van 5 juli tot en met 14 augustus 2018 via internet in consultatie geweest. Mevrouw de Bock reageert op deze consultatieversie. In deze consultatieversie heb ik aangegeven voornemens te zijn de afhandeling van aanvragen om vergoeding van schade door de overheid bestuursrechtelijk vorm te geven. Eén van de redenen hiervoor is dat de Staat actief de schadeafhandeling op zich heeft genomen. De Staat neemt beslissingen over de vorderingen tot schadevergoeding van de Groningers. Dit zijn bestuursrechtelijke besluiten. Hiermee wordt de positie van de Groningers in twee opzichten verbeterd. De burger kan terecht bij de overheid en treft de NAM niet meer tegenover zich. Tegen de besluiten van de overheid staat een laagdrempelige bezwaar- en beroepsmogelijkheid open.
Na afloop van de consultatieperiode heb ik verschillende wijzigingen doorgevoerd. Het wetsvoorstel is op dit moment voor advies aanhangig bij de Afdeling Advisering van de Raad van State. Om die reden kan ik nu niet vooruitlopen op discussies die de inhoud van het wetsvoorstel raken. Ik verwacht het voorstel voor de zomer aan te kunnen bieden aan de Tweede Kamer. Op dat moment voer ik graag uitgebreid met u de discussie, waarin vanzelfsprekend ook het artikel van mevrouw De Bock aan de orde kan worden gesteld.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
Voor deze gedachte bestaat geen bewijs. De bestuursrechter en de civiele rechter hebben de laatste jaren veel werk gemaakt van het voorkómen van uiteenlopende rechtsoordelen, ook met betrekking tot schadevergoedingen. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij een beslissing op een verzoek om schadevergoeding aansluiting zoekt bij het civiele recht. Er vindt veel informeel rechtseenheidsoverleg plaats, niet alleen tussen de hoogste bestuursrechters onderling, maar ook tussen de civiele rechter en de bestuursrechter op «rechtbankniveau». Meer in het algemeen is er bovendien aandacht voor kennisdeling en -uitwisseling tussen de civiele rechter en de bestuursrechter. Zo is de president en een raadsheer van de Hoge Raad benoemd tot staatsraad in buitengewone dienst bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Mevrouw De Bock stelt in het artikel dat bij de mensen die hun zaak hebben voorgelegd aan de Arbiter Bodembeweging de meest genoemde reden om niet naar de civiele rechter te gaan was: «Ik wist niet dat dat kon». Mevrouw De Bock noemt daarnaast nog twee redenen waarom gedupeerden niet bij de civiele rechter terecht kwamen:
Volgens mevrouw De Bock had de civiele rechtspraak uit kunnen dragen dat vorderingen tot schadevergoeding ook op eenvoudige wijze bij de civiele rechter hadden kunnen worden ingediend. De civiele rechter had bijvoorbeeld kunnen zorgen voor een standaardformulier. Zij merkt op dat de rechtspraak hier geen stappen heeft ondernomen.
Rechtshulpverleners, zoals bijvoorbeeld het Juridisch Loket, zijn er om mensen te wijzen op hun juridische mogelijkheden. Als er een laagdrempelige en bevredigende weg is voor het verhaal van schade bij de Arbiter Bodembeweging, dan is het begrijpelijk dat gedupeerden voor deze route kiezen. De rechtspraak heeft onderzoek laten doen naar een laagdrempelige procedure voor aardbevingszaken in Groningen2. Gelet op de ontwikkelingen rond het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen, heeft de rechtspraak ervoor gekozen deze ontwikkeling af te wachten alvorens substantiële innovaties in de civiele rechtspraak op het gebied van mijnbouwschade te ontwikkelen.
De toegankelijkheid en maatschappelijke effectiviteit van de civiele rechtspraak hebben de volle aandacht van de Minister voor Rechtsbescherming. Zo is het wetgevingsprogramma Verbetering burgerlijk procesrecht erop gericht de civiele rechter dichterbij de burger te brengen en responsiever te maken. Onderdeel daarvan is het voorstel voor een Experimentenwet rechtspleging, dat de Minister voor Rechtsbescherming voor de zomer bij uw Kamer verwacht in te dienen. Dit voorstel maakt het mogelijk om op basis van een AMvB te experimenteren met innovatieve gerechtelijke procedures over burgerlijk recht. Op deze wijze kan in de praktijk worden onderzocht hoe de procesvoering voor de burgerlijke rechter kan worden verbeterd met het oog op de behoefte van rechtzoekende burgers en bedrijven aan meer eenvoud, snelheid, flexibiliteit en effectiviteit bij gerechtelijke procedures. Ook onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming op dit moment hoe incassoprocedures kunnen worden verbeterd. De Rechtspraak is zelf ook bezig om de civiele rechtspraak maatschappelijk effectiever en responsiever te maken. Daarvoor worden bijvoorbeeld pilots ontwikkeld zoals de Groningse spreekuurrechter en de Rotterdamse regelrechter.
Het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen ligt op dit moment voor advies voor aan de Afdeling Advisering van de Raad van State. Om die reden kan ik nu niet vooruitlopen op discussies die aan de inhoud van het wetsvoorstel raken.
Zie antwoord vraag 1.
Ik begrijp dat Groningers dit beeld hebben. Mede om deze reden heb ik de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) opgericht. Door gedupeerden de mogelijkheid te bieden om hun schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg via de TCMG vergoed te krijgen wordt de gedupeerde ontlast en wordt een gang naar de rechter voor hem waar mogelijk voorkomen. De mogelijkheid om schade langs deze route vergoed te krijgen is op dit moment alleen beschikbaar voor fysieke schade aan gebouwen en werken (en materiële gevolgschade). Ik streef ernaar om dit met het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen voor alle vormen van schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg mogelijk te maken. Voor de plannen die de verbetering van het burgerlijk procesrecht betreffen verwijs ik graag naar het antwoord op de vragen 5 en 8 hiervoor.
Zie antwoord vraag 5.
De € 200.000,– om proefprocessen te voeren staat nog steeds op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Het doel van de motie was om maatgevende uitspraken te ontlokken aan de rechter met het oog op toekomstige schadeafhandeling en om de weg naar de rechter te vergemakkelijken. Met de oprichting van de TCMG en het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade in voorbereiding worden gedupeerden ontlast en wordt de toegang tot het recht gemakkelijker gemaakt. Daarnaast zijn sinds de indiening van de motie verschillende malen rechterlijke uitspraken gedaan en prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad, waardoor de jurisprudentie verder ontwikkeld wordt. Het doel van de motie wordt hiermee vooralsnog ingevuld. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking is getreden, kan eventueel nog blijken dat het geld in het publiekrechtelijk systeem van schadeafhandeling kan worden ingezet. Ik wil daar echter niet op vooruit lopen.
Het kabinet onderschrijft de wens van mevrouw De Bock om de rechtspraak de mogelijkheid te bieden om zich voortdurend te kunnen ontwikkelen en verbeteren. Het Programma Verbetering civiele rechtspleging en het voorstel voor een Experimentenwet rechtspleging kunnen daaraan bijdragen. Zie ook het antwoord op vraag 5, en 8, alsmede het antwoord op vraag 9 voor de inzetting van de 200.000 euro om proefprocessen te voeren.
Het bewijsvermoeden is van toepassing op de afhandeling van schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. Gedupeerden kunnen zich hierop dus beroepen in een procedure bij de civiele rechter. Dit is ook mogelijk in een procedure bij de TCMG. Het bewijsvermoeden werkt in alle gevallen als een verlichting van de op de gedupeerde rustende bewijslast.
Een verschil is wel dat de gedupeerde in een civiele procedure zelf moet aantonen dat het bewijsvermoeden van toepassing is. Daarvoor moet hij aannemelijk maken dat zijn schade redelijkerwijs veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. In de procedure bij de TCMG wordt de gedupeerde ook op dit punt ontlast. De TCMG onderzoekt namelijk zelf of op de schade het bewijsvermoeden van toepassing is.
Op dit moment lijkt het uitvoeren van een evaluatie mij nog niet nuttig. De organisatie van de TCMG is afgelopen jaar van de grond af opgebouwd en opende op 19 maart 2018 haar loket. Ik ben mij ervan bewust dat het tempo van afhandeling van schade momenteel nog te laag ligt. Dit besef leeft ook bij de TCMG. De TCMG richt zich nu op de versnelling van de schadeafhandeling. Daarnaast moet TCMG zich dit jaar voorbereiden op de transitie naar het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de uitbreiding naar de vergoeding van andere soorten schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning. In het licht van de voorziene versnellingen en veranderingen geeft een evaluatie op dit moment geen volledig beeld. Wel ben ik van plan de afhandeling van schade door TCMG en het Instituut Mijnbouwschade Groningen, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking is getreden, te evalueren.
Het is inderdaad voorgekomen dat de uitspraak in een zaak meerdere malen moest worden aangehouden. De arbiters vinden het ongewenst dat uitspraken worden aangehouden. De inzet van de arbiter is erop gericht om het aanhouden van uitspraken na een zitting zoveel als mogelijk te voorkomen. De arbiters houden niet bij hoe vaak dit desondanks wel is gebeurd, maar het lijkt om incidenten te gaan. De oorzaken van deze incidenten zijn uiteenlopend, maar dit zit onder andere in de (toegenomen) complexiteit van de nog te behandelen zaken.