Ingediend | 5 oktober 2018 |
---|---|
Beantwoord | 10 oktober 2018 (na 5 dagen) |
Indieners | Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
Beantwoord door | Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
Onderwerpen | cultuur cultuur en recreatie |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2018Z17780.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20182019-237.html |
U doelt met uw vraag kennelijk op de doelgroep zoals onder punt 3 van het beleidskader is beschreven. Daar staat: «De subsidie kan worden aangevraagd door particuliere eigenaren (niet bedrijfsmatig) van rijksmonumenten met een woonfunctie.» Met «niet bedrijfsmatig» is bedoeld te verduidelijken dat alleen een natuurlijke persoon, die eigenaar is van een rijksmonument met een woonfunctie, een beroep op het beleidskader kan doen. Een natuurlijke persoon kan kortom ook subsidie krijgen voor een rijksmonument met een woonfunctie dat hij verhuurt. Het is evenwel niet mogelijk dat een rechtspersoon (bijvoorbeeld een naamloze of besloten vennootschap) een beroep op het beleidskader doet.
Zie mijn antwoord op uw eerste vraag.
Het volledige bedrag blijft beschikbaar voor monumenteneigenaren. Het budget van de nieuwe subsidieregeling is gebaseerd op wat nodig is om particuliere eigenaren van monumenten met een woonfunctie een subsidie te geven voor de instandhouding van monumentale onderdelen. De € 17 miljoen die als gevolg van de beperking tot monumentale onderdelen beschikbaar is, gebruik ik inderdaad ter versterking van de SIM omdat ik verwacht dat een deel van de eigenaren naar de SIM zal gaan. Ik ga ervan uit dat het budget in beide regelingen voldoende zal zijn om aan de aanvragen tegemoet te komen. Mocht dan toch blijken dat meer dan € 45 miljoen nodig is in de nieuwe subsidieregeling dan heb ik door de gekozen systematiek in die regeling de budgettaire ruimte om alle aanvragen te honoreren. Voor subsidieverstrekking op grond van de nieuwe subsidieregeling is voor de kalenderjaren 2020 tot en met 2023 namelijk een bedrag van ten hoogste € 180 miljoen beschikbaar.
Mocht echter uit de evaluatie blijken dat een andere verdeling tussen beide regelingen noodzakelijk is, dan zal ik in overleg met de Tweede Kamer de budgetplafonds aanpassen.
De huidige gebruikers van de fiscale aftrek bestaan voor ongeveer 30% uit eigenaren van monumentale niet-woonhuizen. Dit bleek uit de analyse van het gebruik van de fiscale aftrek die mijn ambtsvoorganger op 14 november 2016 naar uw Kamer heeft gestuurd. Deze eigenaren hebben inderdaad de keuze om gebruik te maken van de fiscale aftrekpost of de SIM-regeling.
Het is aan de eigenaar zelf om een keuze te maken tussen de subsidieregeling waar hij of zij gebruik van wil maken. Bij een subsidiepercentage van 60% in de SIM kan ik mij voorstellen dat er eigenaren zijn die in de nieuwe situatie voor de SIM zullen kiezen. Het staat hen echter vrij om een keuze hierin te maken.
Het gedrag van eigenaren is moeilijk te voorspellen. Echter, door de middelen alleen nog maar in te zetten als compensatie voor de meerkosten van behoud van monumentale onderdelen ontstaat de mogelijkheid om de SIM te versterken, wat ook ten goede komt aan particuliere eigenaren.
Dat er bij groene monumenten knelpunten zijn, is door de Tweede Kamer diverse malen aan de orde gesteld. Daarom versterk ik het budget voor groene monumenten in de SIM met € 5 miljoen. De overige € 12 miljoen is dan beschikbaar voor gebouwde monumenten waar particuliere eigenaren gebruik van kunnen maken.
Juist omdat gedrag moeilijk te voorspellen is, zal ik al in 2020 evalueren hoe beide regelingen gebruikt worden. Aanpassing van de budgetten is dan altijd mogelijk na overleg met de Tweede Kamer.
Het subsidieplafond van de nieuwe subsidieregeling is gebaseerd op het gebruik van de fiscale aftrek door eigenaren van zowel monumentale woonhuizen als niet-woonhuizen. Ik verwacht dus dat dit budget voldoende zal zijn om tegemoet te komen aan alle aanvragen van deze eigenaren. Zoals ik in mijn beleidsbrief Erfgoed Telt heb aangegeven, ontstaat budgettaire ruimte door alleen de kosten te subsidiëren die bijdragen aan de instandhouding van de monumentale onderdelen van het monument. Met dit budget versterk ik de SIM, waar een deel van de gebruikers van de fiscale aftrek ook gebruik van maakt. Zo komt het gehele budget ten goede aan particuliere eigenaren van rijksmonumenten die gebruikmaken van de fiscale aftrek. Dat dit een redelijke verdeling lijkt te zijn, blijkt ook uit de analyse van de cijfers van de Belastingdienst.
Het is aan de eigenaar zelf om een keuze te maken tussen de subsidieregeling waar hij of zij gebruik van wil maken. Zoals gezegd verwacht ik inderdaad dat een deel van de eigenaren zal kiezen voor de SIM.
In de huidige aftrek kunnen ook kosten van bijvoorbeeld elektrische installaties worden opgevoerd. Dat maakt dat eigenaren, indien ze veel niet-monumentale kosten hebben, voor de aftrek kiezen ondanks het lagere percentage. De nieuwe regeling en de SIM kennen dezelfde grondslag voor het bepalen van subsidiabele kosten. Dan zal vanwege het hogere percentage tegemoetkoming eerder gekozen worden voor de SIM.
De voorrang van eigenaren van monumenten in Werelderfgoed-gebieden en van Professionele organisaties voor monumentenbehoud kan alleen een nadeel zijn voor particuliere eigenaren wanneer er sprake is van een overvraag op de SIM-regeling. De afgelopen jaren is dit niet meer het geval geweest. De SIM-regeling wordt sinds 2013 nauwkeurig gemonitord. Dit zal ik blijven doen.
Het staat particuliere eigenaren vrij om te kiezen wanneer zij willen. Ze kunnen vooraf een subsidie in de SIM aanvragen en als ze daarvan af willen zien, of als die wordt afgewezen, kunnen ze in het jaar na uitvoering van de werkzaamheden subsidie via de nieuwe regeling aanvragen.
Het budget is lager omdat de nieuwe subsidieregeling alleen de onderhoudskosten subsidieert die bijdragen aan de instandhouding van de monumentale onderdelen van het monument. Zoals uit het onderzoek bij de Belastingdienst blijkt, bestaat dit bedrag uit posten zoals de kosten voor niet-monumentale onderdelen of onwettig gebruik van de aftrekpost (zoals kosten voor een gemeentelijke monument).
Ik zie het niet meer subsidiëren van niet-monumentale kosten niet als een versobering. De fiscale aftrek is onbedoeld een veel ruimere subsidie dan de bestaande rijks- en provinciale regelingen voor rijksmonumenten. Die richten zich alleen op kosten die direct betekenis hebben voor behoud van het historische materiaal. Dit is immers ook de essentie van subsidie voor monumentenzorg: een compensatie van de meerkosten die gemaakt moeten worden voor het behoud van de monumentale waarden.
De budgettaire ruimte die ontstaat door alleen de kosten te subsidiëren die bijdragen aan het behoud van het historische materiaal heb ik – mede naar aanleiding van eerdere moties van de Tweede Kamer (motie van het lid Keijzer, vergaderjaar 2014–2015, 34 000 VIII, Nr. 14 en motie van het lid Dik-Faber en Vermue, vergaderjaar 2016–2017, 34 550 VIII, Nr. 102) – gebruikt om de SIM te versterken, waar ook particuliere eigenaren gebruik van kunnen maken. Hiermee kan ik de eigen bijdrage in de SIM van de huidige 50% naar 40% verlagen en het budget voor groene monumenten verdubbelen.
In het jaar 2020, het eerste jaar van aanvragen, is € 90 miljoen bij het Nationaal Restauratiefonds beschikbaar voor de nieuwe regeling. Voor de subsidie-periode 2019–2022 is € 180 miljoen beschikbaar.
Het subsidiepercentage wordt in ieder geval de eerste twee jaren niet verlaagd.
De Leidraad Subsidiabele Instandhoudingskosten is de basis van de subsidieverlening. Hiermee is het voor elke eigenaar duidelijk welke kosten gesubsidieerd worden. Dit is vergelijkbaar met de mededeling van Belastingdienst Bureau Monumentenpanden over de potentieel fiscaal aftrekbare kosten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van overleg voorafgaand aan de subsidieaanvraag met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Dit is niet voor bezwaar en beroep vatbaar. De toetsing gebeurt achteraf bij het aanvragen van de subsidie. Het achteraf aanvragen is vergelijkbaar met wat eigenaren nu gewend zijn bij het doen van hun belastingaangifte.
Het betreft een subsidieregeling achteraf. Ik bekijk met het Nationaal Restauratiefonds hoe voorfinanciering, indien nodig, via een andere weg verleend kan worden.
Het principe van het revolving fund voor de restauratie van monumenten is dat eigenaren van rijksmonumenten (particulieren, stichtingen, kerkelijke organisaties) een plan indienen en op basis daarvan een laagrentende lening van 100% kunnen krijgen. Tenzij de eigenaar ook gebruik kan maken van de fiscale aftrek. Dan kan slechts 70% geleend worden. In beide gevallen is sprake van 100% financiering van de restauratiekosten. Organisaties als de Stichting Geldersche Kasteelen of kerkbesturen maken dus altijd gebruik van de 100% lening omdat ze geen fiscale aftrek hebben. Particuliere eigenaren moeten over het algemeen gebruikmaken van de combinatie van 70% lenen en 30% via de fiscale aftrek. Aan alle bestaande leningen verandert niets. Die eigenaren gaan er dus niet op achteruit. Vanaf 2019 hebben stichtingen, kerkelijke organisaties en particuliere eigenaren allen recht op dezelfde 100% financiering van hun restauratie. Samenloop met de subsidie is echter niet mogelijk.
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Met een 100% lening krijgen alle soorten eigenaren dezelfde financiering voor hun restauratie. Het leidt tot extra administratieve lasten om uitzonderingen te maken die materieel weinig tot niets opleveren.
In de jaren nadat de restauratie is uitgevoerd kan een particuliere eigenaar voor zijn onderhoudskosten uiteraard wel via de regeling subsidie krijgen.