Ingediend | 14 september 2017 |
---|---|
Beantwoord | 16 oktober 2017 (na 32 dagen) |
Indiener | Lammert van Raan (PvdD) |
Beantwoord door | Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
Onderwerpen | natuur en milieu organisatie en beleid recht rechtspraak |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2017Z12069.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-215.html |
Van een vrijstelling van toetsing aan de grenswaarden is geen sprake, de toetsing vindt plaats via de jaarlijkse NSL monitoring. Het NSL vindt zijn wettelijke basis in titel 5.2 van de Wet milieubeheer, waarmee onderbouwd kan worden dat aan de normen voor luchtkwaliteit wordt en zal worden voldaan. Voor in het NSL opgenomen projecten hoeft niet individueel te worden aangetoond dat aan de grenswaarden wordt voldaan, dit gebeurt op programma niveau. Voor het programma als geheel wordt door het RIVM jaarlijks gemonitord of langs wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, dus ook langs projecten zoals de Rotterdamsebaan.
Zoals in het vorige antwoord is uiteengezet, is van een vrijstelling geen sprake.
Het NSL is een nationaal instrument dat niet wordt geregeld in de Richtlijn. Het heeft als doel een beoordelingskader te vormen voor individuele besluiten die raken aan luchtkwaliteit. De bruikbaarheid van het NSL bij individuele besluiten wordt beoordeeld door de bestuursrechter. Er is inmiddels een ruime hoeveelheid jurisprudentie waaruit blijkt dat het NSL bruikbaar is voor dit doel. De rechtbank heeft zich over deze functie van het NSL niet uitgelaten. De uitspraak heeft in zoverre dus geen gevolgen voor overige projecten die in het NSL zijn opgenomen.
Ik verwijs u naar mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175, nr. 256).
In de afgelopen weken heb ik Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) over de uitspraak in de rechtszaak van Milieudefensie inzake luchtkwaliteit ontvangen. Het betreft de vragen met de nummers, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 93, ingezonden op 12 september 2017, 2017Z12069, ingezonden op 14 september 2017 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 91, ingezonden op 19 september 2017. Tot mijn spijt kunnen deze vragen niet allemaal binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. Voor de beantwoording van de vragen is aanvullende informatievergaring en interdepartementale afstemming nodig. Ik zal de beantwoording van deze drie sets vragen uiterlijk over twee weken in één gezamenlijke brief aan uw Kamer toezenden.