Kamervraag 2016Z23934

Het productieplafond voor de bij- en meestook van biomassa

Ingediend 14 december 2016
Beantwoord 30 januari 2017 (na 47 dagen)
Indiener Jan Vos (PvdA)
Beantwoord door Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen natuur en milieu stoffen
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z23934.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-1067.html
  • Vraag 1
    Bent u op de hoogte van het productieplafond van 25 petajoule (PJ) dat in het energieakkoord is opgenomen?1

    Ja.

  • Vraag 2
    Deelt u de mening dat het hier gaat om een maximum aan totale finale energie, oftewel stroom én warmte? Is het waar dat de 25 PJ een maximum is en het dus ook minder kan zijn?

    Nee, die mening deel ik niet. In het Energieakkoord is afgesproken dat de stimulering van biomassa in kolencentrales de 25 PJ niet zal overschrijden. De wijze van implementeren in de SDE+ is conform die afspraak en is met de NGO’s en energiebedrijven besproken. Ik heb uw Kamer op 11 november 2014 (Kamerstuk 31 239, nr. 180) geïnformeerd dat kolencentrales in principe subsidie uitbetaald krijgen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en dat zij daarbij voor eventueel verlies aan elektriciteitsproductie door het nuttig afzetten van warmte worden gecompenseerd. Het subsidieplafond van 25 PJ geldt zodoende voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte. Het is correct dat de 25 PJ een maximum is. De bijdrage van bij- en meestook bedraagt ca. 1,2 procentpunt van de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 en is daarmee cruciaal voor het doelbereik.

  • Vraag 3
    Hoeveel warmte leveren de kolencentrales in Nederland jaarlijks? Welk deel hiervan is afkomstig van de bij- en meestook van biomassa?

    De precieze productiegegevens van de verschillende kolencentrales zijn bedrijfsvertrouwelijk. Publiek is bekend dat de Amer 9-centrale in Geertruidenberg warmte levert aan het warmtenet in Breda en Tilburg. Daarnaast levert de MPP3-centrale op de Maasvlakte warmte (o.a. in de vorm van stoom) aan de industrie. Op dit moment vindt nog geen gesubsidieerde bij- en meestook van biomassa plaats in kolencentrales.

  • Vraag 4
    Is het waar dat deze warmtelevering momenteel niet verwerkt zit in de systematiek van de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) regeling 2016 voor het bepalen van het plafond van 25 PJ?

    Nee. In mijn brief van 11 november 2014 (Kamerstuk 31 239, nr. 180) over de SDE+ 2015 heb ik aangegeven dat kolencentrales in principe subsidie uitbetaald krijgen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit. Indien zij warmte nuttig afzetten en daardoor hun elektriciteitsproductie afneemt, worden ze daarvoor gecompenseerd. In dat geval wordt subsidie voor de geproduceerde hernieuwbare elektriciteit en 15% van de geproduceerde en nuttig aangewende hernieuwbare warmte verstrekt. De maximale subsidiabele productie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte bedraagt 25 PJ.

  • Vraag 5
    Is het waar dat wanneer ook warmtelevering wordt meegeteld, de huidige systematiek in de SDE+ regeling 2016 ervoor zorgt dat er meer dan 25 PJ finale energie bij- en meestook gerealiseerd zal worden?

    Het is correct dat er met de subsidiëring van maximaal 25 PJ zoals afgesproken in het Energieakkoord, in de praktijk meer PJ’s hernieuwbare energie worden gerealiseerd. Dit komt doordat kolencentrales die hun warmte nuttig afzetten gecompenseerd worden voor de gederfde subsidiabele elektriciteitsproductie, maar zij geen subsidie ontvangen voor hun totale hernieuwbare warmteproductie. Dit heeft een aantal maatschappelijke en milieuvoordelen. Ten eerste wordt het energetisch rendement van de centrale hoger, waardoor meer energie wordt geproduceerd en minder brandstof (kolen of duurzame biomassa) hoeft te worden ingezet. Ten tweede zou het niet toekennen van compensatie voor hernieuwbare warmteproductie ertoe leiden dat deze activiteit, die in principe wenselijk is, zou worden ontmoedigd. Dankzij deze compensatie kan er nu meer hernieuwbare energie geproduceerd worden met hetzelfde subsidiebedrag. Het is niet op voorhand duidelijk hoeveel PJ aan hernieuwbare warmte er uiteindelijk geproduceerd zal worden, omdat dit in belangrijke mate afhankelijk is van de vraag naar warmte op het warmtenet. Op basis van diverse aannames voor de mate waarin kolencentrales warmte produceren, is de verwachting dat bovenop de subsidiabele productie van 25 PJ nog 3–4 PJ aan hernieuwbare warmte geproduceerd wordt die niet gesubsidieerd wordt.

  • Vraag 6
    Is het waar dat het dan gaat om 29 of 30 PJ aan finaal energieverbruik? Zo nee, om hoeveel finaal energieverbruik gaat het dan?

    Zie antwoord vraag 5.

  • Vraag 7
    Is het waar dat in het Energieakkoord van 6 september 2013 steeds uitgegaan wordt van het finale energieverbruik?

    De regeling zoals ik deze heb opengesteld in 2015 en 2016 en de regeling voor 2017 die ik op 30 november 2016 heb aangekondigd (Kamerstuk 31 239, nr. 225) zijn volledig in lijn met de afspraken uit het Energieakkoord, zoals toegelicht in mijn antwoorden op de vragen 2 en 4. Beschikkingen worden conform de voorwaarden in de regeling verleend.

  • Vraag 8
    Is daarmee de SDE+-regeling niet in strijd met het Energieakkoord? Zo nee, waarom niet?

    Zie antwoord vraag 7.

  • Vraag 9
    Deelt u de mening dat daardoor de inschrijvingen voor biomassa bijstook vanuit SDE+ 2016 niet toegekend kunnen worden?

    Zie antwoord vraag 7.

  • Vraag 10
    Kunt u de regeling SDE+ 2016 en SDE+ 2017, voor wat betreft het biomassa bijstook gedeelte, intrekken, en in herziene vorm aan de Kamer voorleggen?

    Zie antwoord vraag 7.

  • Vraag 11
    Kunt u hierbij geen onomkeerbare stappen nemen, dan nadat dit met de Kamer is overlegd?

    Zie antwoord vraag 7.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2016Z23934
Volledige titel: Het productieplafond voor de bij- en meestook van biomassa
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20162017-1067
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Jan Vos over het productieplafond voor de bij- en meestook van biomassa