Ingediend | 15 juni 2016 |
---|---|
Beantwoord | 12 juli 2016 (na 27 dagen) |
Indieners | Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
Beantwoord door | Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | immigratie migratie en integratie |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z12055.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-3144.html |
Ja
Ja
Nederland is van mening dat waar grove mensenrechtenschendingen zijn gepleegd, de verantwoordelijken daarvoor moeten worden vervolgd en de slachtoffers genoegdoening moeten krijgen. De vaststelling of in juridische zin sprake is van misdaden tegen de menselijkheid is voorbehouden aan de rechter. Er zijn verschillende oplossingen om te komen tot vervolging van internationale misdrijven. Nationale overheden zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor vervolging van internationale misdrijven en er zijn ook regionale oplossingen denkbaar. Wanneer vervolging op nationaal of regionaal niveau uitblijft, dan is het Strafhof de aangewezen optie. Aangezien Eritrea geen partij is bij het Statuut van Rome kan dat alleen door een doorverwijzing van de VN Veiligheidsraad.
Een aanhoudend isolement van Eritrea is in niemands belang en tevens tegenstrijdig aan het advies van de Commission of Inquiry om engagement te zoeken. In dat licht staat het DGGF open voor Eritrea. In de toewijzing van het DGGF is Nederland strikt en wordt financiering vraaggestuurd verstrekt aan Nederlandse en lokale bedrijven, buiten de overheid om. Voor het DGGF geldt dat mensenrechten een vast onderdeel zijn van de IMVO beoordeling, gebaseerd op de OESO richtlijnen en de IFC Performance Standards.
Gezien de mensenrechtensituatie en het ontbreken van sociaaleconomisch perspectief, acht het kabinet het wenselijk dat de EU de bevolking van Eritrea ondersteunt, zonder daarbij de eigen normen en waarden uit het oog te verliezen. Het bredere kader voor deze steun tot 2020 is vastgelegd in het EU-meerjarenprogramma voor Eritrea met een indicatieve omvang van EUR 200 mln. Het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds) comité heeft hier op 17 november jl. unaniem mee ingestemd. Uw Kamer is in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 november jl. geïnformeerd over de Nederlandse inzet om het programma te gebruiken om verbeteringen op mensenrechtengebied en sociaaleconomische ontwikkeling te stimuleren. Directe steun aan de overheid is niet aan de orde. Op voorstel van Nederland is een aantal resultaatgebieden vastgesteld waarop Eritrea vooruitgang moet laten zien. Die vooruitgang zal sterk meewegen wanneer in een volgend stadium concrete projectvoorstellen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de lidstaten. Nederland volgt de uitvoering kritisch.
Ja
Indien er sprake is van willekeurige terugzending van vluchtelingen, kan van verboden refoulement worden gesproken, als bedoeld in artikel 33 van het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen, waarbij Soedan partij is. Het Nederlandse en Europese beleid is erop gericht om naleving van het verdrag te bevorderen en de rol van UNHCR als hoeder hiervan te versterken. UNHCR staat inmiddels ook in nauw contact hierover met de Sudanese autoriteiten.
Er was geen bijeenkomst van de stuurgroep in mei 2016. Wel heeft op 24 en 25 mei jl. in Khartoem een informele thematische expertbijeenkomst plaatsgehad over mensensmokkel, waarbij de focus lag op de opsporing en vervolging van criminele organisaties die betrokken zijn bij mensensmokkel. Nederland heeft aan deze bijeenkomst deelgenomen.
Sinds het najaar van 2014 bestaat het «EU-Horn of Africa Migration Route Initiative», ook wel het Khartoum-proces genoemd. Deelnemende landen zijn Djibouti, Egypte, Ethiopië, Eritrea, Kenia, Libië, Somalië, Zuid Soedan, Soedan, Tunesië en EU landen. De Stuurgroep van het Khartoum-proces bestaat op dit moment uit Italië, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Malta, Egypte, Eritrea, Ethiopia, Zuid Soedan, Soedan, de Europese Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden en de Afrikaanse Unie Commissie. Het Khartoum-proces is een migratiedialoog die samenwerking moet bevorderen op het gebied van migratie, te starten met activiteiten om mensensmokkel en- handel effectiever aan te pakken. Er is geen fonds gekoppeld aan het Khartoum-proces, maar landen kunnen voorstellen indienen bij het EU Trust Fund voor Afrika. Er is een aantal lopende EU-gefinancierde programma’s die tot doel hebben samenwerking in de Hoorn van Afrika te versterken bij de aanpak van mensensmokkel en -handel. De voortgang en ervaringen van deze programma’s worden besproken tijdens de Khartoum-proces bijeenkomsten. De bijeenkomsten van het Khartoum-proces bevinden zich nog in de fase van dialoog en verkenning voor een versterkte aanpak van mensensmokkel- handel. Er worden geen bindende afspraken gemaakt.
Sudan heeft assistentie nodig om een goed grensbewakingsbeleid te voeren. Hierbij is ook aandacht nodig voor de internationale verplichtingen van Sudan met betrekking tot non-refoulement. De Duitse ontwikkelingsorganisatie GIZ zal met financiering uit het EU Trust Fund een regionaal migratiemanagementprogramma uitvoeren in de Hoorn van Afrika, o.a. in Sudan. Doel van dit programma is het tegengaan van illegale migratie, met inbegrip van mensensmokkel en -handel. Het programmadocument bevat voorstellen om grensbewakingsautoriteiten te steunen met technische assistentie en relevante apparatuur. Het risico van misbruik van de te leveren apparatuur voor repressieve doeleinden wordt in het projectdocument van GIZ beschreven en GIZ heeft waarborgen ingebouwd om misbruik tegen te gaan. Het is van belang dat zowel GIZ als de Europese Commissie de voortgang van dit project nauwgezet volgen. Nederland zal hiertoe via betrokkenheid bij het EUTF ook op toezien en zich eveneens inzetten voor een terughoudend gebruik van EU ODA-middelen voor grensbewaking in dit kader.
Vanwege de grootschalige mensenrechtenschendingen werkt Nederland niet samen met de overheid van Eritrea. Tegelijkertijd is dit niet het moment om de bevolking van Eritrea de rug toe te keren. Ik wijs erop dat het mensenrechtenrapport van de Commission of Inquiry naast haar kritiek op de situatie in Eritrea de VN-lidstaten ook expliciet oproept om het engagement met Eritrea juist te versterken, met als doel het land te helpen om de mensenrechtensituatie te verbeteren en om via bilaterale of multilaterale hulpkanalen Eritrea’s institutionele zwaktes (bijv. de rechterlijke macht) aan te pakken.