Kamervraag 2015Z03859

De intentieverklaring om misbruik van de Europa-route aan te kaarten bij de Europese Commissie

Ingediend 4 maart 2015
Beantwoord 20 maart 2015 (na 16 dagen)
Indiener Corinne Ellemeet (GL)
Beantwoord door Fred Teeven (VVD)
Onderwerpen immigratie migratie en integratie
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z03859.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1640.html
1. http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2015/02/24/nederland-en-belgie-tek…
2. Hof van Justitie EU d.d. 12 maart 2014 (zaaknummer C-456/12 (O. en B.), meer specifiek alinea 61)
3. Paragraaf B10.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, gewijzigd door WBV 2014/32
4. Europese Commissie d.d. 2 juli 2009, pag. 6
  • Vraag 1
    Kunt u een kopie van de intentieverklaring die u volgens de website van de rijksoverheid bent aangegaan met uw Belgische collega inzake het tegengaan van het misbruik van de zogenaamde Europa-route aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?1

    Ja. Bijgevoegd treft u een kopie van de intentieverklaring aan.

  • Vraag 2
    Kunt u verklaren hoe uw uitlatingen inzake een minimumtermijn van twee jaar verblijf in België zich verhouden tot de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2014?2

    Het kabinet is van mening dat de Europa-route een ongewenste en onbedoelde uitkomst is van het recht op vrij verkeer van personen. Samen met mijn Belgische collega heb ik afgesproken om bij de Europese Commissie aandacht te vragen voor de problematiek rondom het gebruik van de Europa-route. Deze Europa-route houdt in dat een Nederlander in een andere EU-lidstaat gaat wonen en een partner uit een derde land overbrengt. Na een kortstondig verblijf in de andere lidstaat komt de persoon in kwestie met zijn partner terug naar Nederland, gebruikmakend van het recht op vrij verkeer met als enkele doel de Nederlandse migratieregels te omzeilen. Een mogelijke oplossing hiervoor is om de termijn voor de periode dat in een andere lidstaat moet worden verbleven te verhogen, indien mogelijk naar twee jaar.
    Noch uit Richtlijn 2004/38, noch uit jurisprudentie blijkt een termijn voor de periode dat in een andere lidstaat moet worden verbleven. Uit de jurisprudentie waarnaar verwezen wordt, valt op te maken dat een derdelands familielid van een burger van de Unie aan die familieband alleen een verblijfsrecht op basis van het unierecht kan ontlenen indien sprake is van het opbouwen of bestendigen van het gezinsleven met de burger van de Unie in een andere lidstaat. Hier wordt geen concrete minimumtermijn aan verbonden door het Hof. Wel is duidelijk dat verblijven van korte duur, zoals weekends of vakanties, naar het oordeel van het Hof niet volstaan.
    Het is aan lidstaten om een bepaalde termijn te hanteren om aan te nemen dat het gezinsleven is opgebouwd of bestendigd. Hierbij is van belang dat het mogelijk blijft om bij een kortere termijn de opgebouwde of bestendigde gezinsband aan te tonen. Op dit moment is het Nederlandse beleid (paragraaf B10/2.2 Vreemdelingencirculaire) om na tenminste 6 maanden verblijf in een andere lidstaat aan te nemen dat het gezinsleven in een andere lidstaat is opgebouwd of bestendigd.
    De woordkeuze van het Hof in de zaak O. en B. duidt op een substantiële duur van het verblijf in de andere lidstaat. Ter bevordering van een eenvormige uitvoeringspraktijk is er voor gekozen om aan te nemen dat het gezinsleven in een andere lidstaat is opgebouwd of bestendigd indien ten minste zes maanden in de andere lidstaat is verbleven, tenzij feiten en omstandigheden bekend zijn die op het tegendeel wijzen. Het betreft hier een beleidsregel waarvan onder bijzondere omstandigheden inherent kan worden afgeweken, zoals bedoeld in artikel 4:84 Awb. Deze termijn wordt redelijk geacht omdat zij aansluit bij het verblijf inzake verplaatsing van het hoofdverblijf Vc B1/6.2.1: het hoofdverblijf wordt als hoofdregel geacht te zijn verplaatst na een verblijf buiten Nederland van meer dan zes achtereenvolgende maanden. Gezien het bovenstaande zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat het huidige beleid niet in overeenstemming met de heersende jurisprudentie is.

  • Vraag 3
    Kunt u toelichten hoe het per 1 januari 2015 ingevoerde beleid waarin een minimumtermijn van zes maanden verblijf in België zich verhoudt tot voornoemde uitspraak van het Hof van Justitie?3 Ziet u aanleiding om het beleid in overeenstemming te brengen met deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?

    Zie antwoord vraag 2.

  • Vraag 4
    Kunt u toelichten hoe het beleid zich verhoudt tot de richtsnoeren van de Europese Commissie, waarin staat dat in de richtlijn geen voorwaarden zijn vastgesteld met betrekking tot de minimumduur van de afhankelijkheid of het bedrag van de verstrekte materiële steun, dat het alleen moet gaan om een echte, structurele afhankelijkheid4 en of er aanleiding is om terug te komen op het beleid? Zo nee, waarom niet?

    De passage waar in deze vraag naar verwezen wordt, heeft geen betrekking op de Europa-route, maar op wat moet worden verstaan onder een gezinslid dat ten laste komt van een EU-burger. Ook de richtsnoeren geven geen termijn na welke een verblijf in een andere lidstaat per definitie als daadwerkelijk verblijf moet worden aangemerkt.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2015Z03859
Volledige titel: De intentieverklaring om misbruik van de Europa-route aan te kaarten bij de Europese Commissie
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20142015-1640
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Ellemeet over de intentieverklaring om misbruik van de Europa-route aan te kaarten bij de Europese Commissie