Ingediend | 23 januari 2015 |
---|---|
Beantwoord | 11 februari 2015 (na 19 dagen) |
Indiener | Ronald van Raak |
Beantwoord door | Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
Onderwerpen | immigratie migratie en integratie openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z01130.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1259.html |
Naar aanleiding van eerdere schriftelijke vragen van het lid van Raak is uw Kamer op 15 juli 2014 als volgt geïnformeerd.
Een asielverzoek kan ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 enkel in Nederland en in persoon worden ingediend. Het verzoek van de heer Snowden kan om die reden niet als asielverzoek in de zin van de Vreemdelingenwet worden aangemerkt en is dan ook niet als zodanig in behandeling genomen. Bij brief van 12 januari 2003 van de Minister voor reemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 19 637, nr. 719) is aangegeven dat het niet langer mogelijk is bij een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen met als doel «asiel». In deze brief is aangegeven dat de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in juridische zin het einde betekende van de mogelijkheid om een verzoek tot overkomst voor asiel in te dienen in het land van herkomst. Dit is gelegen in het feit dat de vluchtelingendefinitie in de Vreemdelingenwet gelijk is aan die van het Vluchtelingenverdrag. Onder het Vluchtelingenverdrag kan iemand die zich in het land van herkomst bevindt de jure niet als vluchteling worden erkend. Indien een vreemdeling zich voor asielrechtelijke bescherming meldt op een Nederlandse post buiten zijn land van herkomst, kan deze in het voorkomende geval wel onder de vluchtelingendefinitie van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het uitgangspunt is ook in dat geval dat de vreemdeling niet voor bescherming in Nederland in aanmerking komt. De vreemdeling dient zich namelijk voor het verkrijgen van escherming in eerste instantie te wenden tot de autoriteiten van het land waar hij zich bevindt. De meeste landen zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en zullen deze bescherming kunnen bieden. Indien blijkt dat dit niet mogelijk is, dient de vreemdeling zich te wenden tot UNHCR ten behoeve van statusdeterminatie. Indien UNHCR de aanvrager als mandaatvluchteling beschouwt, wordt betrokkene beschermd.
Gezien het vorenstaande kader bestaat ook thans geen aanleiding hierover anders te oordelen.
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD voeren hun activiteiten uit op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002). In deze wet zijn de vereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens nadrukkelijk verdisconteerd. De Wiv 2002 stelt kaders voor de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de inzet van bijzondere bevoegdheden. De wet biedt geen ruimte voor hetgeen de heer Snowden stelt.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) houdt toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wiv 2002. In dit kader heeft de CTIVD meerdere rapporten uitgebracht die de samenwerking met buitenlandse diensten betreffen, waaronder het meest recente rapport nr. 38 (2014) over gegevensverwerking op het gebied van telecommunicatie. Dit rapport betreft het onderzoek dat de CTIVD uitvoerde op verzoek van uw Kamer naar aanleiding van de onthullingen over de NSA in 2013. Er is volgens de CTIVD geen sprake van het stelselmatig buiten de wet om verwerven van (persoons)gegevens door de AIVD en de MIVD.
Zie antwoord vraag 2.
De AIVD en MIVD werken internationaal nauw samen, bijvoorbeeld in het kader van de bestrijding van het terrorisme en ter ondersteuning van militaire operaties. De aard van de samenwerking met buitenlandse diensten wordt (mede) bepaald door criteria zoals de democratische inbedding van de desbetreffende dienst, het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land, de professionaliteit en betrouwbaarheid en het karakter van de dienst. Per dienst waarmee wordt samengewerkt of waarmee samenwerking wordt overwogen wordt een weging gemaakt van de relatie. Daarbij worden de genoemde criteria betrokken. De Commissie evaluatie Wiv 2002 (de commissie-Dessens) heeft aanbevelingen gedaan om de criteria voor de aard van de samenwerking in de wet op te nemen alsmede de toestemming van het delen van grote hoeveelheden ruwe gegevens («bulkdata») met buitenlandse diensten op ministerieel niveau te leggen. Deze aanbevelingen worden meegenomen in de aanstaande wijziging van de Wiv 2002.
In dit kader zijn en blijven wij in gesprek met de VS over de samenwerking. Over de inhoud van die gesprekken kunnen wij de Tweede Kamer alleen via de daartoe geëigende kanalen informeren.
Ja, wij delen beide opvattingen.
Ja.