Ingediend | 24 oktober 2014 |
---|---|
Beantwoord | 10 november 2014 (na 17 dagen) |
Indiener | Jasper van Dijk |
Beantwoord door | Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
Onderwerpen | defensie internationaal natuur en milieu stoffen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z18809.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-517.html |
In mijn brief van 23 oktober jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 13) heb ik mijn reactie op de uitzending van dossier EenVandaag gegeven.
Er zijn uit die periode geen metingen teruggevonden.
De methode van onderzoek is door het RIVM beschreven in haar eindrapport (Kamerstuk 33 000 X, nr. 27).
Het RIVM bepaalt hoe het onderzoek wordt uitgevoerd, welke wetenschappelijke methoden daarvoor geschikt zijn en stelt het wetenschappelijke rapport op. Het RIVM hanteert daarbij de principes van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
In het rapport zijn geen metingen en risicoanalyses van de situatie op de werkplek opgenomen. Hierover zijn geen documenten binnen Defensie teruggevonden.
Het onderzoek is onder verantwoordelijkheid van het RIVM uitgevoerd door twee gerenommeerde en internationaal hoog aangeschreven onderzoeksinstituten: Het Institute of Risk Assessment Sciences van de Universiteit Utrecht (IRAS) en het Institute of Occupational Medicine (IOM) uit het Verenigd Koninkrijk. Het tweede rapport van het RIVM is onderworpen aan een externe review door een Amerikaanse en een Deense deskundige. In dit onderzoek is mede op basis van gesprekken met (ex-)medewerkers van Defensie en laboratoriumexperimenten, het gebruik van PX-10 en de blootstelling gereconstrueerd. Deze werkwijze door het RIVM is volgens de stand van wetenschappelijke kennis.
Benzeen wordt in de wetenschap aangeduid als een genotoxische kankerverwekkende stof. Het risico op kanker hangt af van de duur en de mate van blootstelling. Voor een stof als benzeen was er in de periode waarop het onderzoek zich heeft gericht, geen internationaal erkende veilige ondergrens voor de gezondheid. In het tweede RIVM-rapport wordt dan ook niet gesproken over een «veilige ondergrens». Ook is in dit rapport bij de risicoberekeningen geen drempelwaarde gehanteerd.
Vanwege de kankerverwekkendheid is er voor benzeen in arbeidssituaties een grens waar de blootstelling onder moet blijven. De grenswaarden worden gesteld op basis van wat een «aanvaardbaar risico» wordt geacht, ook voor kankerverwekkende stoffen. Een dergelijke grenswaarde is dus niet hetzelfde als een «veilige ondergrens».
De Scientific Committee on Occupational Exposure Limit Values (SCOEL) heeft in 1991 voor benzeen de grens vastgesteld op 1 ppm (delen per miljoen). De EU heeft deze waarde vastgelegd in een bindende norm. Gelet op het door de werknemers verklaarde PX-10 gebruik is het volgens het RIVM onwaarschijnlijk dat deze grens voor benzeen is overschreden.
Op het deelrapport met de titel «Evaluatie van het PX-10 rapport van het Ministerie van Defensie» staat vermeld «© RIVM 2010». Het rapportnummer en daarbij horende jaartal is gekoppeld aan het moment waarop het rapport in concept is aangemaakt. In januari 2011 is het rapport nog voorgelegd aan inhoudelijk deskundigen. Op 7 februari is de conclusie van het deelrapport gepresenteerd aan Defensie. Hierna is de publiekssamenvatting geschreven en het publicatieproces gestart. Het rapport is op 24 februari aan het Ministerie van Defensie aangeboden. Op 28 april is het rapport aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 500 X, nr. 96).
In het eerste deelonderzoek van het RIVM dat op 28 april 2011 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 500 X, nr. 96) wordt de samenstelling van PX-10 beschreven. Voor de verschillende perioden wordt een overzicht van de PX-10 samenstelling gegeven op grond van de veiligheidsbladen.
Het is mij onbekend in hoeverre de ministers voor 1980 bekend waren met de schadelijke werking van benzeen. De genoemde EG-richtlijn uit 1973 is op 1 augustus 1980 middels het Besluit Aflevering Gevaarlijke Stoffen in Nederland geïmplementeerd.
De documentatie die binnen Defensie is teruggevonden over mogelijke gezondheidseffecten van het werken met PX-10, gaat terug tot 1980. Vanaf 1981 zijn maatregelen getroffen om het gebruik van PX-10 te verminderen. Tevens zijn er vanaf dat moment voorzorgsmaatregelen (waaronder beschermende middelen) genomen. PX-10 is in de periode 1981–1996 stapsgewijs uitgefaseerd.
Zie antwoord vraag 9.
Het RIVM-rapport uit november 2011 heeft duidelijk gemaakt dat de feitelijke kans op het ontwikkelen van acute myeloïde leukemie (AML) of de aanverwante vormen van kanker door blootstelling aan PX-10 praktisch is uitgesloten. Na het verschijnen van dit rapport is het betrokken personeel hierover geïnformeerd.
Hiermee heb ik de motie Poppe tot uitvoering gebracht en daarmee de gevraagde duidelijkheid aan alle betrokkenen verstrekt. Ik sluit niet uit dat, mede naar aanleiding van recente publiciteit, er vragen bij (oud-)werknemers over eventuele gezondheidsklachten blijven. Over PX-10 is informatie op de website van Defensie beschikbaar. Daar staat ook een verwijzing voor mensen die – mogelijke – gezondheidsklachten of vragen daarover hebben.
(Oud-)Medewerkers die zich zorgen maken, kunnen zich te allen tijde wenden tot het ABP-zorgloket (voormalig personeel) of de verantwoordelijk militair arts dan wel de bedrijfsarts (actief diendend personeel). Deze zullen zorgen voor adequate verwijzing of beantwoording van vragen.
Zie antwoord vraag 11.