Ingediend | 27 augustus 2014 |
---|---|
Beantwoord | 10 september 2014 (na 14 dagen) |
Indieners | Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (GL), Bram van Ojik (GL) |
Beantwoord door | Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | immigratie migratie en integratie recht staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z14425.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-2961.html |
Ja
Het overlijden en ernstig gewond raken van deze twee personen betreur ik zeer.
De suggestie dat dit toe kan worden geschreven aan het rijksbeleid, waarbinnen geen ongeclausuleerd en ongelimiteerd onderdak wordt geboden aan vreemdelingen die op geen enkele wijze invulling aan hun vertrekplicht, deel ik echter op geen enkele wijze.
Nederland kent een uitgebreid stelsel van opvang en onderdak waarbinnen bijzondere aandacht bestaat voor kwetsbare groepen als kinderen, slachtoffers mensenhandel en personen met medische problemen. Binnen dit uitgebreide stelsel is er geen noodzaak voor vreemdelingen om zonder opvang of onderdak in Nederland te verblijven, mits zij invulling geven aan hun verantwoordelijkheid en verplichtingen onder de Vreemdelingenwet.
Het zonder perspectief of voorwaarden bieden van onderdak aan personen zonder te verlangen dat wordt gewerkt aan vertrek, zou niet enkel afbreuk doen aan de geloofwaardigheid en houdbaarheid van het Nederlandse migratiestelsel, maar is naar mijn oordeel uiteindelijk ook niet in het belang van de betreffende personen. Hoe zeer ook begrip kan worden getoond voor hun wens om in Nederland een verblijfsvergunning te krijgen, is het op betekenisvolle wijze invulling geven aan de vertrekplicht de beste manier om aan te werken aan een toekomstperspectief.
Omdat het antwoord op vraag 2 van deze schriftelijke vragen een sterke relatie kent met de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Maij (PvdA) van 20 augustus 2014, heb ik het van belang gevonden beide vragensets gelijktijdig te beantwoorden. Met name de vragen van het lid Maij waren zodanig dat beantwoording vóór 2 september niet mogelijk bleek, mede door de vereiste afstemming met andere departementen.