Ingediend | 12 november 2013 |
---|---|
Beantwoord | 23 december 2013 (na 41 dagen) |
Indieners | Marianne Thieme (PvdD), Martine Baay-Timmerman (50PLUS), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Jan Vos (PvdA), Agnes Mulder (CDA), Bram van Ojik (GL) |
Beantwoord door | Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | arbeidsomstandigheden economie handel werk |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z21875.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-837.html |
Ja.
Met de uitkomsten van het onderzoek naar seizoensgebonden landbouwwerkzaamheden door Turkse kinderen in de leeftijd van 6–14 jaar zijn beleidsaanbevelingen geformuleerd. Er is inmiddels de nodige aandacht gegenereerd voor de kwestie. Er is een vervolgproject met drie regionale workshops in Malatya, Adana en Eskisehir, waarbij belangrijke actoren uit het Turkse bedrijfsleven, overheid, vakbonden en maatschappelijke organisaties aanwezig zijn. Voor de deelnemers zijn veldbezoeken georganiseerd met rondleidingen door tentenkampen waar de seizoenarbeiders en hun families verblijven. Daarnaast zijn persverklaringen verspreid onder ongeveer 180 journalisten. Dit heeft tot nu toe geleid tot 16 artikelen in lokale en nationale media. Ook zijn de rapporten naar 286 organisaties gestuurd, zoals universiteiten, lokale overheden, advocatenorganisaties en Kamers van Koophandel. In het Turkse parlement zijn op basis van de onderzoeken vragen gesteld aan de betrokken Ministers. Daarnaast is nu door de grootste oppositiepartij (CHP) een parlementair onderzoek gevraagd naar kinderarbeid en de samenhang tussen de smokkel en handel in kinderen en kinderarbeid.
Voorts steunt de ambassade een project gericht op het verbeteren van de toegang tot gezondheidszorgvoorzieningen in het Zuidoosten van Turkije. In dit gebied vindt een belangrijk deel van de katoenoogst plaats. In het kader van dit project, dat door het United Nations Population Fund (UNFPA) wordt uitgevoerd, zijn informatiepakketten samengesteld over de gezondheidsrisico’s van het oogstwerk en de toegang tot medische voorzieningen. Deze informatiepakketen zijn besproken met lokale gezondheidsorganisaties, migrantenarbeiders en lokale autoriteiten. Ook zijn 49 gezondheidsconsultants opgeleid die de seizoenarbeiders helpen bij gezondheidsproblemen en voorlichting geven, ook via lokale media zoals het uitzenden van radiospots. Het project heeft de aandacht getrokken van het bedrijfsleven, één van de grotere lokale landbouwbedrijven (Toros Tarim) is partner in dit project, zowel financieel als in de uitvoering.
De Turkse overheid is primair verantwoordelijk voor de uitbanning van kinderarbeid. Dit komt aan de orde in relevante contacten. De Turkse overheid is zich bewust van het probleem en onderneemt concrete stappen om kinderarbeid tegen te gaan. Een arbeidsmarktonderzoek uit 2012 van het officiële Turkse statistisch bureau (Turkstat) laat zien dat 5,9 procent van het aantal kinderen tussen de 6 en 17 jaar betaald werk verricht. In totaal gaat het volgens Turkstat om 893.000 kinderen, waarvan 45 procent werkzaam is in de landbouw. Van deze groep gaat bijna de helft (49,8 procent) naar school. Het aantal kinderen dat betaald werk verricht is sinds 2006 met ongeveer 3.000 gestegen. In het EU voortgangsrapport over Turkije worden deze cijfers ook aangehaald en vergezeld van de oproep aan de Turkse autoriteiten om werk te maken van het terugdringen van kinderarbeid. De Turkse overheid wil dit aantal ook terugbrengen en heeft in het negende (2007–2013) en het tiende Nationale Vijfjaren Ontwikkelingsplan (2014–2019) de bestrijding van kinderarbeid als actiepunt opgenomen.
Om de Turkse overheid te ondersteunen in het bestrijden van kinderarbeid heb ik in november 2012 bij het bezoek aan Turkije het startsein gegeven voor een project van de International Labour Organisation (ILO). Dit project is gericht op samenwerking met bedrijfsleven, arbeiders en de lokale en nationale Turkse overheden om kinderarbeid bij de hazelnotenoogst tegen te gaan. In het kader van dit project is een zogenaamde «rapid assessment» uitgevoerd met alle betrokkenen in de oogstregio aan de Zwarte Zeekust. Op basis van deze analyse is een actieplan opgesteld dat met de lokale overheden, vakbonden en maatschappelijke organisaties is besproken. Daarnaast zijn er in tentenkampen voor migrantenarbeiders voorzieningen gerealiseerd in samenspraak met de lokale autoriteiten voor opvang en onderwijs van de betrokken kinderen. Ook de hazelnoot verwerkende industrie, verenigd in de Europese brancheorganisatie CAOBISCO, steunt dit project sinds april dit jaar.
Nederland neemt binnen de ILO actief deel aan de stuurgroep voor het ILO-programma tegen kinderarbeid, waarin onder meer de voortgang in het hierboven genoemde project besproken wordt. Nederland roept binnen de ILO op tot een actieve inzet tegen kinderarbeid en roept in het geval van concrete misstanden overheden op om gepaste maatregelen te nemen. Gezien deze inspanningen en het ILO-programma zie ik geen toegevoegde waarde in een EU actieplan. Ik zal mijn EU collega’s oproepen het ILO programma actief te ondersteunen en oog te hebben voor de katoensector, onder andere via coördinatie van gezamenlijke verklaringen in de stuurgroep voor het ILO-programma tegen kinderarbeid.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is nader overleg gevoerd met de brancheorganisaties. Het uitbannen van kinderarbeid is onderdeel van het «Plan van Aanpak verduurzaming Nederlandse textiel- en kledingsector» dat de drie brancheorganisaties Vereniging Grootwinkelbedrijf (VGT), Modint en Inretail hebben opgesteld in dialoog met stakeholders. Hierin geeft de sector aan in te zetten op strikte controles van fabrieken via sociale auditing systemen en samenwerking met andere stakeholders, zoals de ILO, overheden en lokale organisaties. De focuslanden voor specifieke acties op het uitbannen van kinderarbeid zijn in eerste instantie Turkije, India en China. De sector schat in dat het probleem van kinderarbeid in deze landen met prioriteit om aandacht vraagt. In overleg met stakeholders heeft de sector bepaald dat in deze landen de kwestie kinderarbeid met voorrang moet worden aangepakt.
Om het «Plan van Aanpak» te implementeren starten de brancheorganisaties verschillende thematische werkgroepen, waaronder een werkgroep kinderarbeid. De werkgroep zal samen met de stakeholders acties formuleren voor het uitbannen van kinderarbeid. De specifieke acties, plannen en voortgang zullen openbaar worden gemaakt via internet.
De brancheorganisaties geven aan dat Turkije – na China, India en Bangladesh – één van de belangrijkste productielanden is van textiel en kleding. Er bestaat geen lijst van bedrijven die katoenen stoffen afnemen uit Turkije.
Het is niet eenduidig vast te stellen waar de katoen vandaan komt die de Turkse textielfabrieken gebruiken. Dit komt doordat de katoen voor productie doorgaans gemengd wordt met katoen afkomstig uit andere regio´s met andere vezellengte. Het mengen van verschillende vezellengten geeft namelijk een sterkere kwaliteit stof. In een gesprek met de Turkse NGO «Development Workshop» over kinderarbeid in Turkije bevestigde deze NGO dat de katoenketen in de praktijk niet te traceren is naar de velden waar katoen geplukt wordt. De NGO gaf aan dat er vanaf het punt dat de katoen wordt gemengd, geen systeem bestaat in Turkije om de herkomst van katoen te herleiden tot op het veld waar geplukt wordt.
Deze overwegingen maken het des te belangrijker om een gezamenlijke aanpak te formuleren. De brancheorganisaties hebben aangegeven dat het formuleren van een gezamenlijke aanpak de kerntaak zal zijn van de werkgroep kinderarbeid onder het Plan van Aanpak.
Op 23 oktober is met KPMG Sustainability de overeenkomst getekend om de MVO Sector Risico Analyse uit te voeren. Het wereldwijd identificeren van MVO-risico’s en het maken van een voorselectie van de sectoren met hoge risicoprofielen maakt onderdeel uit van de opdracht. Daarbij zullen bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, wetenschap en verschillende Ministeries nauw betrokken worden. Er zijn nu dus nog geen sectoren geïdentificeerd. Wel ben ik, vooruitlopend op de selectie van sectoren, in gesprek met de textielsector en met de energiesector over mogelijkheden voor een MVO-convenant. Met de textielsector wil ik begin 2014 een convenant sluiten.
De selectie van sectoren zal ik, samen met de Minister van Economische Zaken, in de zomer van 2014 aan de Kamer presenteren.
De ILO is een gerenommeerde organisatie die veel, ook kwantitatief, onderzoek doet naar arbeidsomstandigheden wereldwijd. Waar het gaat om onderzoek naar kinderarbeid werkt de ILO hierbij ook nauw samen met organisaties als de Wereld Bank en UNICEF. Kinderarbeid komt daarom veel voor in de informele sector en binnen gezinnen. Officiële cijfers ontbreken vaak. Schattingen worden onder meer opgesteld aan de hand van «household surveys».
Het recente rapport «Marking progress against child labour: Global estimates and trends 2000–2012», van het ILO programma IPEC (Programme on the Elimination of Child Labour), laat zien dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt in de strijd tegen kinderarbeid in de wereld in de periode 2000–2012 en dat de algemene strategie zoals vastgelegd in de ILO-actieplannen, waaronder de Roadmap for Achieving the Elimination of the Worst Forms of Child Labour by 20163, effectief lijkt te zijn. Overigens sluit de afname van kinderarbeid op wereldschaal een mogelijke toename in Turkije niet uit. Volgens de ILO-onderzoekers is de afname van het absolute aantal kindarbeiders wereldwijd ten dele ook een gevolg van de crisis. Hierdoor is de vraag naar kinderarbeid in veel gebieden en met name ontwikkelingslanden afgenomen.
Het rapport vermeldt ook dat de doelstelling van 2016 voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid bij het huidige tempo niet zal worden gehaald. Het rapport beveelt aan de strategie meer toe te spitsen op specifieke leeftijdscategorieën en geslacht en om meer focus te leggen op regionale herkomst, op de landbouwsector en op de informele economie.
Het onderwerp mensenrechten is integraal onderdeel van de reisagenda van de leden van het Kabinet. De invulling hiervan verschilt per bezoek en land. Zo was een belangrijk agendapunt bij mijn bezoek aan Oeganda op 26 en 27 mei het Child Labour Free Zone project in Entebbe, een project van de Campagne Stop Kinderarbeid met financiering uit het mensenrechtenfonds. Ik sprak met voormalige kinderarbeiders, jongerenactivisten, de lokale Savings & Loans Association Group en leraren van de lokale basisschool waar de kinderen nu naar school gaan.
Tijdens de economische missie aan Panama op 24 juni jl. werd gesproken met de overkoepelende Panamese werkgeversorganisatie CoNEP over het ontwikkelen van bedrijfsstrategieën voor uitbanning van kinderarbeid. Tijdens de presentatie van het project tegen kinderarbeid werd een duidelijk beeld geschetst van de problematiek van de ruim 50.000 kinderarbeiders in Panama en de ervaringen van ondernemers om kinderarbeid uit te bannen in hun bedrijfsketen.
Tijdens het bezoek aan India van 2-5 september jl. heb ik bij politici en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties aandacht gevraagd voor het gezamenlijk aanpakken van MVO gerelateerde kwesties zoals kinderarbeid.
Tijdens de economische missie naar Brazilië, van 6-10 oktober jl., heb ik deelgenomen aan de 3e wereldwijde kinderarbeidconferentie in Brasília. Ik sprak de conferentie toe en droeg daarmee het Nederlandse voorzitterschap (Den Haag, 2010) over aan de Braziliaanse regering. De toespraak bevatte een oproep aan overheden en sociale partners om de in Nederland in 2010 tot stand gekomen «Roadmap», gericht op het nemen van onmiddellijke en doeltreffende maatregelen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen, te implementeren.
De conferentie in Brazilië was zowel inhoudelijk als organisatorisch succesvol en heeft een nieuwe impuls gegeven aan de strijd tegen kinderarbeid. Van alle uitgenodigde VN-lidstaten waren 153 landen vertegenwoordigd met een delegatie van overheid, werkgevers, werknemers en maatschappelijke organisaties.
De slotverklaring, de Brasilia Declaration on Child Labour, onderstreept als uitgangspunt de «Roadmap» over de strijd tegen de ergste vormen van kinderarbeid, zoals opgesteld in Den Haag en is vooral belangrijk in verband met het hierna te voeren proces. De verklaring roept op om bij de aanpak van kinderarbeid meer rekening te houden met verschillen tussen leeftijdscategorieën en geslacht en gaat in op de formalisering van de informele economie, vooral in sectoren als fabricage en dienstverlening, om kinderarbeid terug te dringen. In de verklaring wordt ook het recente ILO-rapport verwelkomd inclusief de daarin opgenomen aanbevelingen.
Evenals in 2010 na de 2e wereldwijde kinderarbeidconferentie in Den Haag zal het succes van de conferentie uiteindelijk afgemeten moeten worden aan de follow-up van de Brasília Declaration door de ILO Beheersraad en door ILO lidstaten. Een volgende wereldwijde kinderarbeidconferentie, waar het «2016-doel» wordt geëvalueerd, wordt in 2017 door Argentinië georganiseerd.