Ingediend | 6 augustus 2013 |
---|---|
Beantwoord | 28 oktober 2013 (na 83 dagen) |
Indiener | Manon Fokke (PvdA) |
Beantwoord door | Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
Onderwerpen | bouwen en verbouwen huisvesting |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z15596.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-330.html |
Ja.
Ik ken het onderzoek van VEH. Daarin is gekeken naar procentuele tariefstijgingen, maar niet naar de opbrengsten of naar de grondslagen van de vergunningen.
Met de VNG en IPO heb ik afgesproken dat we bij de beoordeling van de lokale lasten uitgaan van de cijfers van het COELO bij de beoordeling van de cijfers op het gebied van de lokale lasten. Uit de Atlas Lokale heffingen 2013 van het COELO blijkt dat de gemeentelijke inkomsten uit bouwvergunningen dit jaar met € 27,9 miljoen teruglopen (– 6,4%). Het COELO geeft andere stijgingspercentages dan VEH. Het tarief voor een dakkapel stijgt in 2013 met 4,1% ten opzichte van 2012 en het tarief voor nieuwbouw met 3,9%. Wel is het waar dat er verschillen kunnen zijn tussen gemeenten onderling.
Als gevolg van het economische klimaat worden minder bouwvergunning-aanvragen ingediend. Ook wordt er meer onderhandeld over de bouwsom waardoor de grondslag voor de heffing lager wordt. Verder is met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in veel gevallen de vergunningaanvraag vervangen door een melding. Het ligt voor de hand dat als er minder bouwvergunningen worden verwacht dat de gemeenteraad dan ook de gemeentelijke organisatie daarop aanpast, waardoor de kosten van de vergunningverlening naar rato dalen. Als de (vaste) kosten over minder vergunningen worden omgeslagen kan dat leiden tot hogere tarieven. Gemeenten zijn bevoegd tot en verantwoordelijk voor de vaststelling van legestarieven. Zij voeren hun eigen tarievenbeleid en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Tegen de hoogte van het tarief staat bezwaar en beroep open, aangezien de hoogte van de leges wettelijk gemaximeerd zijn op honderd procent kostendekkendheid.
De verschillen ontstaan door verschillen in afwegingen op decentraal niveau.
Ik vind dat gemeenten nog meer moeten doen aan het transparant maken van de keuzes, die ten grondslag liggen aan het tarievenbeleid, om zo meer draagvlak te creëren bij de aanvragers. In 2012 heeft Deloitte in opdracht van BZK een onderzoek uitgevoerd naar de mate van uniformiteit tussen gemeenten en de mate van transparantie in de opbouw van de leges voor de omgevingsvergunning. Daaruit bleek dat gemeenten wel de intentie hebben om te werken aan transparantie, maar dat zij er nog onvoldoende in slagen om een goede kostenonderbouwing op te zetten, ondanks de inspanningen van het Rijk samen met de VNG. Destijds zijn gemeenten daarop gewezen. Ik zal een dringend beroep doen op de VNG, om gemeenten aan te sporen vrijwillig de transparantie verder te vergroten, bijvoorbeeld langs digitale weg of in de fiscale paragraaf van de gemeentebegroting. Ik zal daarnaast ook de handreiking kostentoerekening leges en tarieven die in 2010 in opdracht van BZK is opgesteld, en die op de website van het ministerie van BZK is gepubliceerd, actualiseren. Ook recente rechterlijke uitspraken op het gebied van leges nopen daartoe.
Het aantal gemeenten dat in 2013 het uniforme kostentoerekeningsmodel gebruikt is mij niet exact bekend, omdat dit niet regulier uitgevraagd wordt. Uit het onderzoek van Deloitte uit 2012 onder 223 gemeenten is gebleken dat ca 23% van de onderzochte gemeenten het model hanteert. Daarnaast hanteert 13% van die gemeenten het model «Activity based costing», dat ook onderdeel uitmaakt van de leidraad omgevingsvergunning. De overige gemeenten beschikken wel over een kostenonderbouwing (omdat dit nodig is vanwege de rechterlijke toets van de maximaal 100% kostendekkendheidnorm) maar maken deze niet openbaar. Om te achterhalen wat de progressie is met betrekking tot de transparantie ten opzichte van 2012 zal ik een nieuw onderzoek uitvoeren.
Nee. De rechten van de burger en het bedrijfsleven zijn gewaarborgd doordat er bezwaar en beroep open staat tegen de legesheffing. De rechter bewaakt de norm van 100% kostendekkendheid, een extra wettelijke regeling is daarom niet aan de orde.
Indien een stijgingspercentage door het Rijk zou worden gemaximeerd kan het voorkomen dat er gerechtvaardigde kosten zijn, die niet kunnen worden doorberekend waardoor deze kosten onbedoeld moeten worden gedekt uit de algemene middelen. Op basis van het kostenveroorzakingsbeginsel en het profijtbeginsel hecht ik eraan dat de rekening wordt neergelegd bij de aanvrager van de dienst. Ook vind ik het belangrijk dat de discussie over de hoogte van de tarieven (en daarmee het jaarlijkse stijgingspercentage) plaatsvindt op lokaal niveau en niet bij het Rijk. Voor transparantie zie ook antwoord op vraag 3.
Ik ga geen gebruik maken van de genoemde mogelijkheid. Het huidige instrumentarium voldoet. Ik zal wel de VNG dringend verzoeken om er bij hun leden op aan te dringen om meer transparantie te bewerkstelligen over welke beleidskeuzes en kostenonderbouwing aan de tariefstelling ten grondslag liggen (ofwel online ofwel via de fiscale paragraaf in de begroting). Zie ook antwoord op vraag 3.
Naar aanleiding van de kamervragen van het lid Fokke (PvdA) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de gestegen tarieven voor bouwleges (ingezonden 6 augustus 2013, met kenmerk 2013Z15596), deel ik u mede gelet op de noodzakelijke afstemming het helaas niet lukt om aan dit verzoek binnen de gestelde termijn te voldoen. De antwoorden ontvangt u zo spoedig mogelijk.