Ingediend | 27 november 2012 |
---|---|
Beantwoord | 14 januari 2013 (na 48 dagen) |
Indiener | Manon Fokke (PvdA) |
Beantwoord door | Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
Onderwerpen | bestuur gemeenten provincies |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z20357.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-971.html |
Ja.
Decentralisatie-uitkeringen vormen (net als de integratie-uitkeringen) onderdeel van het Gemeentefonds, waarbij geldt dat gemeenten bestedingsvrijheid hebben en verantwoording horizontaal plaatsvindt. Deze uitkeringsvorm is vooral geschikt voor medebewindstaken die op termijn naar de algemene uitkering overgeheveld worden en voor het bieden van maatwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval bij middelen die niet passend verdeeld kunnen worden via de bestaande verdeelmaatstaven. Controle op doelmatige en rechtmatige besteding vindt op lokaal niveau plaats. Op rijksniveau kan wel beleids- en toezichtsinformatie opgevraagd worden, voor zover die nodig is vanuit de systeemverantwoordelijkheid van de minister, maar geen informatie over de rechtmatigheid van bestedingen. Het betreft immers geen geoormerkt geld. Vanuit het oogpunt van heldere scheiding van verantwoordelijkheden tussen rijk en medeoverheden is het ook onwenselijk als ministeries langs andere wegen, zoals prestatieconvenanten en regelgeving, sturen op de wijze waarop decentralisatie-uitkeringen lokaal besteed worden.
Zie antwoord vraag 2.
De taakverdeling tussen centrale en gemeentelijke overheid is helder geregeld waar het gaat om de controle op rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op lokaal niveau. In het jaarverslag en de jaarrekening legt het college verantwoording af over het gevoerde beleid.2 De jaarrekening en de jaarlijkse accountantscontrole stellen de gemeenteraad in staat het gevoerde financieel beheer te beoordelen. Daarnaast beschikt de raad over andere controle-instrumenten, zoals de lokale rekenkamer. Als sluitstuk is er het financieel toezicht door de provincie.
Evaluaties van de lokale rekenkamers hebben plaatsgevonden in 2007 (voorlopig) en in 2011.3 Aangenomen wordt dat in de vraagstelling wordt gedoeld op het aangekondigde schrappen van de verplichte periodieke beleidsevaluatie. Op grond van artikel 213a van de Gemeentewet dient het college periodiek onderzoek te verrichten naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. De raad stelt hier bij verordening regels over en het college brengt schriftelijk verslag uit over de resultaten van het onderzoek. Bij de evaluatie van de dualisering bleek dat de toegevoegde waarde van de voorgeschreven beleidsevaluaties twijfelachtig is. Het is geen «levend» instrument. Gelet op de decentralisatie en de daarmee gepaarde gaande overgang van budgetten acht ik het toegezegde schrappen van de evaluatieverplichting voorbarig. Een heroverweging is aangewezen. Bestaande instrumenten stellen gemeenteraden in staat invulling te geven aan hun controlerende taak; ook waar het de decentralisiatiemiddelen betreft. Zeker nu de gemeentelijke budgetten gaan toenemen dienen controlemogelijkheden te worden benut.
De verplichting tot het hebben van een lokale rekenkamer of rekenkamercommissie is onderwerp van discussie. De VNG heeft aangegeven dat de verplichting tot het instellen van een rekenkamer voor gemeenten wel afgeschaft zou kunnen worden. Daarbij verwijst men naar het oorspronkelijke advies van de Staatscommissie dualisering gemeentebestuur waarbij raden op autonome wijze kunnen besluiten tot de instelling van een rekenkamer. Het gaat wat de VNG betreft om het afschaffen van de verplichting, niet van het instrument. De VNG betuigt zich voorstander van het rekenkamerinstrument. Gemeenten zouden echter zelf moeten kunnen kiezen of zij het inzetten.
Naar mijn oordeel vormen de rekenkamer en de rekenkamerfunctie echter een wezenlijk onderdeel van het gemeentelijke – en provinciale – bestel. Deze opvatting wordt versterkt door het proces van de decentralisatie en het daarvoor benodigde vertrouwen in de gemeentelijke financiële verantwoording. Een lokale rekenkamer of rekenkamercommissie kan een belangrijke rol spelen bij de invulling van de controlerende taak van de gemeenteraad. Door de decentralisatie neemt het belang van goed toegeruste rekenkamers toe. Uit de evaluaties van de provinciale en gemeentelijke rekenkamers blijkt overigens dat men in het algemeen positief is over hun functioneren. Daar waar gemeenten niet de omvang hebben om een goede rekenkamer te hebben, zal men dienen te besluiten tot een gemeenschappelijke rekenkamer.
Zie antwoord vraag 6.
Door de Nederlandse Vereniging voor Rekenkamers en Rekenkamercommissies (NVRR) is onderzoek verricht naar de zogenoemde «slapende rekenkamers». Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek zodra de bevindingen bekend zijn. Daarop vooruitlopend kan ik wel zeggen dat ik het wettelijk opleggen van een begrotingspost voor de rekenkamerfunctie – zoals wel wordt gesuggereerd – een te grote inbreuk acht op het gemeentelijk begrotingsrecht. Ik houd echter wel vast aan het bestaan van een (actieve) rekenkamer.
Met de VNG en het IPO wil ik in overleg treden over de uitkomsten van het onderzoek. Voorop staat dat er op lokaal niveau sprake moet zijn van deugdelijke financiële verantwoording en controle. Het overleg zou er wat met betreft gericht moeten zijn op de invulling van deze randvoorwaarde en de rol die de lokale rekenkamer(commissie) hierbij kan vervullen.