Ingediend | 2 juli 2012 |
---|---|
Beantwoord | 14 augustus 2012 (na 43 dagen) |
Indieners | Frans Timmermans (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
Beantwoord door | Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
Onderwerpen | cultuur cultuur en recreatie economie overige economische sectoren |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z13411.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-3103.html |
Ja, het Werelderfgoedcomité van UNESCO heeft zondag 1 juli hierover een besluit genomen.
Ja, de opkomst, uitbouw en neergang van de mijnbouw in Limburg en in de omliggende streken in Frankrijk, België en Duitsland zijn onderdeel van een belangrijke periode in de sociale en economische geschiedenis van West-Europa.
In voorjaar 2010 stelden mijn ambtsvoorganger en toenmalig minister van LNV de onafhankelijke commissie Herziening voorlopige lijst Werelderfgoed Koninkrijk der Nederlanden in. Taak van deze commissie was te adviseren over de vraag welke erfgoederen Nederland de komende vijftien jaar kan nomineren voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Ten behoeve van dit advies heeft de commissie grondig onderzocht welke Nederlandse erfgoederen een zodanige uitzonderlijke waarde hebben dat ze van belang zijn voor de gehele wereldgemeenschap. De uitzonderlijke universele waarde van het erfgoed en de mate van authenticiteit en gaafheid zijn belangrijke criteria om in aanmerking te komen voor een nominatie voor de Werelderfgoedlijst. In haar advies «Uitzonderlijke en universeel» stelt de commissie voor elf erfgoederen te nomineren voor de Werelderfgoedlijst. Erfgoed uit de Limburgse mijnstreek maakt hier geen onderdeel van uit.
Het advies van de onafhankelijke commissie hebben staatssecretaris Bleker van EL&I en ik in april 2011 overgenomen. Ik zie daarom geen aanleiding nu in gesprek te gaan met overheden in Limburg over een werelderfgoednominatie van delen van de mijnstreek.
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Zie mijn antwoord op vraag 3.