Ingediend | 28 februari 2012 |
---|---|
Beantwoord | 20 maart 2012 (na 21 dagen) |
Indieners | Jasper van Dijk , Mariko Peters (GL) |
Beantwoord door | Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
Onderwerpen | cultuur cultuur en recreatie |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z03542.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-1906.html |
Mede omdat de besluitvorming over de cultuursubsidies voor de periode 2013–2016 bij zowel Rijk, gemeenten als provincies nog niet is afgerond, is het niet mogelijk aan te geven hoeveel er door Rijk, provincies en gemeenten gezamenlijk wordt bezuinigd op cultuur. Verder zijn de begrotingen (onderling) moeilijk vergelijkbaar; culturele instellingen zijn bijvoorbeeld soms onderdeel van de gemeentelijke dienst. Het is dan ook vrijwel onmogelijk de bezuinigingen in beeld te brengen naar sector.
Na ontvangst van het advies van de Raad voor Cultuur (uiterlijk 22 mei 2012) wordt met de convenantpartners (de drie grote steden en de regio’s Noord, Oost, Zuid, West en Midden) geïnventariseerd op welke terreinen de keuzes van de overheden samen komen. Met de andere overheden worden vervolgens bestuurlijke afspraken over de periode 2013–2016 gemaakt.
Het is niet mogelijk aan te geven hoeveel instellingen in totaal worden gesubsidieerd door Rijk, provincies of gemeenten. Er is geen centrale administratie van instellingen die gesubsidieerd worden door de verschillende overheden. Uit het onderzoek van februari 2011 naar de bezuinigingsplannen van gemeenten en provincies bleek dat gemeenten in 2011 het vaakst bibliotheken noemden als onderwerp van bezuinigingen, gevolgd door overige cultuurinstellingen (beeldende kunst, festivals, projecten etc.) en podiumkunsten1.
Op Prinsjesdag 2012 wordt bekend welke instellingen het Rijk zal gaan subsidiëren in de periode 2013–2016. Afronding van de besluitvorming bij de meeste gemeenten en provincies vindt tegen het einde van 2012 plaats.
Dergelijke onderzoeken zijn, gezien de moeilijke vergelijkbaarheid van de onderliggende gegevens, niet haalbaar. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Het is momenteel niet mogelijk om de ontwikkeling van deze kenmerken van de cultuursector betrouwbaar te voorspellen, laat staan wat de invloed van de bezuinigingen daarop is. Bewegingen in de zaken die in de vraag zijn genoemd zijn van veel factoren afhankelijk. Ten eerste ontbreken veel onderliggende gegevens (zie ook vraag 3). Verder is de ontwikkeling mede afhankelijk van de (nog onbekende) subsidiebesluiten van de overheden, de mate waarin instellingen met minder subsidie verder kunnen of nieuwe geldstromen weten te vinden en de keuzes van consumenten naar aanleiding van de crisis.
Als gevolg van de Geefwet worden giften aan culturele instellingen als subcategorie van de algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) extra gestimuleerd door de multiplier voor giften aan culturele instellingen. De multiplier is de factor waarmee de gift mag worden vermenigvuldigd voor de berekening van de aftrekpost. Voor de multiplier was aanvankelijk een budgettair beslag van € 12 miljoen ingeruimd in de Geefwet. Door een amendement bij de kamerbehandeling van de Geefwet is een deel van dit budget ingezet ten bate van de steunstichting SBBI, waardoor de multiplier is ingeperkt tot een budgettair beslag van € 5 miljoen. Dit bedrag belichaamt de geraamde gederfde belastingopbrengsten als gevolg van de multiplier. Het bedrag aan feitelijke giften is een veelvoud hiervan. De feitelijke toename in de giften aan culturele instellingen als gevolg van de multiplier is nog niet bekend, maar zal ook afhankelijk zijn van de inzet van de culturele instellingen om giften te verwerven.
Aan het afschaffen van de WWIK per 1 januari 2012 is een structurele besparing verbonden van € 10 miljoen. Vanwege de overgangsregeling tot 1 juli 2012 zal deze opbrengst later dan aanvankelijk was voorzien worden gerealiseerd.
Het beoogde effect van de btw-verhoging op podiumkunsten, kunst en verzamelvoorwerpen is een belastingopbrengst van € 90 miljoen. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de exacte effecten van deze maatregel. Bij een volgende evaluatie van het btw-tarief voor cultuur en media kan het effect worden vastgesteld.
Voor frictie- en transitiekosten is vanaf 2013 een bedrag van eenmalig maximaal € 138 miljoen beschikbaar. Wat de effecten hiervan zijn is nu nog niet bekend.
Bij een dergelijke herstructurering van een overwegend gesubsidieerde sector leveren bezuinigingen een rechtstreekse besparing op, met relatief geringe uitval van verdienvermogen. Het is evident dat daar frictie- en transitiekosten mee gemoeid zijn.
Het ministerie van OCW brengt jaarlijks de publicatie Cultuur in Beeld uit, waarin een breed overzicht wordt gegeven van de positie van de cultuursector.