Ingediend | 16 februari 2012 |
---|---|
Beantwoord | 13 maart 2012 (na 26 dagen) |
Indieners | Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
Beantwoord door | Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie recht religie strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z02994.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-1814.html |
Ja.
In zijn algemeenheid houdt de strafrechter bij de strafoplegging rekening met het wettelijke strafmaximum, de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit (waaronder de gevolgen daarvan voor de samenleving in het algemeen en het slachtoffer in bijzonder), de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, en de persoon van de dader. De eis van de officier van justitie en eventuele gedragskundige rapportages spelen ook een belangrijke rol. Verder kan de rechter bij de strafoplegging rekening houden met bijzondere omstandigheden, zoals gezichtsverlies of media-aandacht. Het gaat hier om bijzondere omstandigheden waarvan moet worden aangetoond dat zij zich voordoen en relevant zijn in het specifieke geval dat aan de rechter is voorgelegd, en niet om iets dat in zijn algemeenheid wordt aangenomen voor bepaalde categorieën verdachten of voor verdachten die horen tot een bepaalde (religieuze) groep. Ik acht dit een juist en rechtvaardig beoordelingskader.
Zie antwoord vraag 2.
Wat betreft het mee laten wegen van de «islamitische schaamtecultuur» verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 3. Het weigeren om op te staan voor de rechter om redenen die verband houden met godsdienstige overtuigingen is voor zover mij bekend in één uniek geval (een advocaat) voorgekomen. De hoogleraar die de oproep heeft gedaan om rechters shariales te laten volgen maakt geen deel uit van de rechtspraak. Dit soort incidenten zijn mijns inziens uitsluitend illustratief voor de opvatting van de betrokkene maar vormen geen basis. Voor de veronderstelling dat sprake zou zijn van islamisering van de rechtspraak.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het leden Van Klaveren en Helder (beiden PVV) van uw Kamer aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat de islamitische schaamtecultuur medebepalend is voor de strafmaat (ingezonden 16 februari 2012) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.