Ingediend | 2 september 2011 |
---|---|
Beantwoord | 27 september 2011 (na 25 dagen) |
Indiener | Pieter Omtzigt (CDA) |
Beantwoord door | Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
Onderwerpen | arbeidsvoorwaarden belasting financiën werk |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z16737.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-129.html |
Ja.
Het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2008, nr. 43 722, BNB 2009/199, is mij bekend. De Nederlandse hoogste rechter concludeert daar dat een «ABP»-pensioen genoten door een inwoner van Duitsland, opgebouwd in Nederlandse overheidsdienst, in Nederland mag worden belast. De Hoge Raad verwijst in zijn oordeel naar artikel 12, tweede lid, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting van het inkomen en van het vermogen, gesloten te ‘s-Gravenhage op 16 juni 1956 (hierna: het Verdrag). Op grond van een letterlijke interpretatie van het genoemde verdragsartikel zou echter kunnen worden verdedigd dat sinds de privatisering van het ABP het heffingsrecht over dergelijke pensioenen aan Duitsland toekomt. Het artikel spreekt immers over pensioenen die worden betaald rechtstreeks door de overheid of door een publiekrechtelijk lichaam en dat was na de privatisering niet meer het geval. De Nederlandse Hoge Raad heeft een dergelijke interpretatie mijns inziens terecht in voornoemd arrest niet gevolgd.
Het is mij voorts bekend dat enkele Duitse belastinginspecteurs wel het standpunt in hebben genomen dat dergelijke pensioenen volgens het belastingverdrag in Duitsland mogen worden belast. De Duitse belastingdienst is immers niet aan oordelen van de Nederlandse Hoge Raad gebonden. Ik heb begrepen dat dit standpunt slechts is doorgezet door inspecteurs uit een enkele deelstaat en dat in de desbetreffende individuele gevallen wel uitstel van betaling is verleend in afwachting van een oplossing voor de dubbele heffing die als gevolg van de Duitse heffing zou ontstaan.
Vanzelfsprekend heb ik richting Duitsland gewezen op de duidelijke strijd met doel en strekking van de bepaling in het Verdrag indien dergelijke overheidspensioenen in Duitsland zouden worden belast. De intentie van de Verdragsluitende partijen is destijds immers geweest dat overheidspensioenen in de bronstaat mogen worden belast. Op basis van artikel 25 van het Verdrag wordt momenteel tussen de bevoegde autoriteiten van beide landen overleg gevoerd met het doel deze kwestie structureel op te lossen. Ik verwacht dat dit overleg op zeer afzienbare termijn tot een bevredigende oplossing zal leiden.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Bij de beantwoording zal ik voor een duidelijk begrip van de problematiek eerst een beschrijving geven van de Duitse wetgeving en vervolgens ingaan op de uitvoeringsaspecten en de rol van de Nederlandse overheidsinstanties.
Bij wet van 5 juli 2004 («Alterseinkünftegesetz») is de Duitse inkomstenbelasting gewijzigd waardoor «Renten» uit de wettelijke «Rentenversicherung» (socialezekerheidspensioenen) met ingang van 1 januari 2005 in Duitsland feitelijk als belastbaar inkomen moeten worden aangemerkt. De Duitse wetgever was gehouden om de Duitse belastingwetgeving op dit punt aan te passen als gevolg van een uitspraak van de Duitse rechter (het «Bundesverfassungsgericht») van 6 maart 2002. De aanpassing ziet op zowel de belastingheffing van in Duitsland als in andere landen wonende Rente-genieters en heeft dus ook gevolgen voor in Nederland wonende Rente-genieters. Op grond van het Verdrag heeft Duitsland de bevoegdheid om belasting te heffen over de Duitse Rente die is uitbetaald aan inwoners van Nederland. Daartegenover heeft de belastingplichtige in Nederland recht op een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting. De Duitse wetgeving voorziet er in om de gerechtigden niet in een keer volledig over hun Duitse Rente te belasten, maar kent een oplopende mate van heffing. Van diegenen die in 2005 al een Rente ontvangen, wordt slechts over 50% van het ontvangen bedrag belasting geheven. Voor diegenen die in latere jaren voor het eerst een Duitse Rente ontvangen, neemt het percentage toe met 2% per jaar tot 2020 en daarna met 1% per jaar.
De Duitse wetgeving is ook van toepassing op degenen die een Rente ontvangen omdat zij in Duitsland in de oorlogsjaren als dwangarbeider werkzaam zijn geweest. Het Duitse ministerie van Financiën heeft mij geïnformeerd dat zij aanleiding heeft gezien om een voorstel te doen tot wijziging van de Duitse wetgeving waardoor Renten die worden betaald aan buitenlandse dwangarbeiders alsnog vrijgesteld zullen worden. Het was op grond van de informatie die ik uit Duitsland heb ontvangen nog niet volledig duidelijk of deze vrijstelling van toepassing is op alle dwangarbeiders of voor een bepaalde categorie dwangarbeiders. De beslissing of iemand onder de nieuwe wet valt, ligt in handen van de Duitse «Renteversicherungsanstalt» die beoordeelt of het inkomen valt onder paragraaf 1 van het «Bundesentschädigungsgesetz». Vooruitlopend op de aanpassing van de wijziging zal de Duitse belastingdienst de vrijstelling al toepassen.
Voor wat betreft de uitvoering van de Duitse wetgeving heeft volgens informatie van de Duitse belastingdienst vanaf 2005 eerst de toekenning van identificatienummers plaatsgevonden aan alle inwoners van Duitsland en daarna aan alle in het buitenland wonende Rente-genieters. Pas daarna kon men overgaan tot belastingheffing van de Duitse Rente. Het Duitse «Finanzamt Neubrandenburg» is vervolgens met ingang van 1 januari 2009 verantwoordelijk gemaakt voor de belastingheffing over de Duitse Rente van niet-ingezetenen. Hierdoor is men pas laat kunnen toekomen aan het heffen van belasting van niet-ingezetenen met een Duitse Rente. Dit heeft als ongelukkig gevolg dat inwoners van Nederland vanaf 2010 geconfronteerd zijn met de verplichting om over de jaren 2005 tot en met 2009 alsnog een Duitse aangifte in te vullen. Omdat het om de toepassing van het Duitse recht gaat, zullen de in Nederland wonende Rente-genieters eventuele klachten en bezwaren over deze wijze van belastingheffing aan de Duitse bevoegde instanties moeten richten. Het invullen van de Duitse aangiften is volgens de Duitse belastingdienst nodig om te kunnen vaststellen in welke mate er in Duitsland inkomstenbelasting is verschuldigd. De Duitse wetgeving voorziet er helaas niet in om de belasting als voorheffing in te houden op de Duitse Rente. Voor niet-ingezetenen, zoals inwoners van Nederland, bestaat de keuzemogelijkheid om voor de Duitse belastingheffing behandeld te worden als zogenoemde «unbeschränkte Steuerpflichtige». Dit kan er toe leiden dat in Duitsland door toepassing van de Duitse nationale vrijstellingen geen of maar beperkt inkomstenbelasting is verschuldigd over de Duitse Rente. Om dat te kunnen vaststellen dient de belastingplichtige in de Duitse aangifte alle inkomsten op te geven en moet de Nederlandse Belastingdienst de juistheid van de gegevens bevestigen aan de hand van het in Nederland aangegeven wereldinkomen (de zogenoemde «EU/EWR-bescheinigung»). Dit is overigens een praktijk die ook geldt voor de Duitse belastingheffing van Nederlandse grensarbeiders.
De rol van de Nederlandse uitvoeringsinstanties bestond er tot voor kort uit dat de uitbetaling van de Duitse Rente aan inwoners van Nederland werd gedaan door Bureau Duitse Zaken (BDZ) van de Sociale Verzekeringsbank. Tegelijkertijd met de uitbetaling verstrekte BDZ uit oogpunt van dienstverlening informatie over de gevolgen in Nederland van het ontvangen van de Duitse Rente. Deze informatie was in eerste instantie bedoeld om de belastingplichtige er op te wijzen hoe in Nederland de Duitse Rente in de Nederlandse belastingaangifte moet worden opgegeven en hoe om vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verzocht. Verder werd informatie verschaft over de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor vrijstelling van de verzekeringsplicht en de premiebetaling voor de volksverzekeringen. Vanaf 2005 is bij de informatieverstrekking ook aandacht besteed aan de inkomstenbelastingheffing over de Duitse Rente in Duitsland. Deze informatie werd altijd gelijktijdig met de eerste beslissing op de aanvraag van de Duitse Rente gestuurd. Daarnaast werd de informatie gestuurd aan iedere Rente-genieter die zich bij BDZ meldde met vragen over de belastingheffing (telefoon, loket, spreekuren etc.). Hiermee staat niet vast dat de informatie over de Duitse belastingheffing elke Rente-genieter die in Nederland woont heeft bereikt. Ik kan me daarom goed voorstellen dat sommige Rente-genieters verrast zullen zijn geweest door de aangiftebiljetten die van de Duitse fiscus recentelijk zijn ontvangen.
De informatieverstrekking over de Duitse Rente door BDZ is inmiddels beëindigd, omdat de betaling van de Duitse Rente en de beslissingen en mededelingen daarover tegenwoordig zonder tussenkomst van BDZ rechtstreeks door een Duitse instantie, namelijk de «Renteversicherung», aan de in Nederland wonende Rente-genieters plaatsvindt. Wel wordt van de zijde van de Nederlandse Belastingdienst in algemene zin informatie aan grensarbeiders verstrekt en worden vragen beantwoord over grensoverschrijdende aangelegenheden door het team Grensoverschrijdend werken en ondernemen (GWO) in Maastricht. Het GWO heeft de afgelopen tijd een belangrijke taak gehad in de voorlichting over de Duitse belastingheffing met betrekking tot de Duitse Rente. Bij het GWO zijn twee ambtenaren van de Duitse belastingdienst werkzaam. Zij zijn bij uitstek in staat om uitleg over de Duitse belastingwetgeving te verschaffen en spreken Nederlands waardoor er geen taalprobleem is.
De verantwoordelijke instantie voor de wijze waarop in Duitsland belasting wordt geheven over de Duitse Rente en om toelichting te geven over de wijze waarop Duitse aangifteformulieren moeten worden ingevuld, is het eerder genoemde Finanzamt Neubrandenburg. Op de website van het Finanzamt is uitgebreide informatie beschikbaar over de belastingheffing over de Duitse Rente. Deze informatie is tevens beschikbaar in andere talen, maar helaas niet in de Nederlandse taal. Voor het invullen van de Duitse belastingaangifte heeft het GWO de afgelopen tijd om die reden duizenden vragen beantwoord ter toelichting.
De capaciteit en de kennis van de Nederlandse Belastingdienst om gericht te helpen bij het invullen van een Duitse aangifte heeft zijn grenzen. Bovendien moet niet uit het oog worden verloren dat de primaire verantwoordelijkheid van de Belastingdienst ligt bij het verstrekken van informatie over het Nederlandse belastingstelsel. In enkele bijzondere gevallen heeft het GWO belastingplichtigen expliciet geholpen bij het invullen van de Duitse aangifte. Het ging dan om belastingplichtigen die al op hoge leeftijd waren. Verder is verwezen naar spreekuren van «EUREGIO» (zie bijvoorbeeld www.rheinwaddenzee.info), waar medewerkers van de Duitse belastingdienst aanwezig zijn om hulp te bieden.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Gedurende de afgelopen jaren heb ik de Tweede Kamer regelmatig op de hoogte gehouden van de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag met Duitsland. Ik wijs in het bijzonder op de beantwoording van Kamervragen van de leden Omtzigt en Aasted Madsen-van Stiphout van 3 juli 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 3 653, Aanhangsel) en op de brief aan uw Kamer van 11 november 2010 in het kader van de behandeling van het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (Kamerstukken I 2010–11, 32 145, A). In die brieven heb ik enerzijds benadrukt dat een nieuw verdrag met Duitsland mijn bijzondere aandacht heeft en heb ik de wens uitgesproken dat met voortvarendheid een dergelijk verdrag tot stand zou kunnen worden gebracht. Anderzijds is benadrukt dat gewaakt moet worden voor te hoog gespannen verwachtingen en is uitgelegd dat onderhandelingen over een belastingverdrag – zeker tussen buurlanden – complex zijn.
In de brief uit 2010 heb ik wel de hoop en verwachting uitgesproken dat voortgang zou kunnen worden geboekt. Ik kan u bevestigen dat van dat laatste sprake is. De onderhandelingen bevinden zich in de afrondende fase. Met Duitsland is in vergaande mate overeenstemming bereikt over de kern van een nieuw verdrag. In dit stadium kan ik op de inhoud van het (hopelijk binnen afzienbare tijd te ondertekenen) nieuwe verdrag vanzelfsprekend niet ingaan. Daarmee zou het onderhandelingsproces worden verstoord. Het is eigen aan een onderhandelingsproces dat niet op ieder punt de Nederlandse wensen volledig zullen kunnen worden gehonoreerd in een toekomstig verdrag.
Ik bevestig graag nogmaals dat de heffingsverdeling over pensioenen in den brede en de wens voor een compensatieregeling voor grensarbeiders voor mij een wezenlijk punt in het tot stand brengen van een evenwichtig verdrag vormen. Zoals ik ook in mijn hiervoor genoemde reacties heb bevestigd, is onderdeel van de inzet van Nederland te komen tot een compensatieregeling voor grensarbeiders die vergelijkbaar is met de regeling in Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Luxemburg op 5 juni 2001.
Voor wat betreft de vraag over een zogenoemd hooglerarenartikel bereik(t)en mij signalen dat die bepaling ook juist in de relatie met België enige onbedoelde effecten zou kunnen hebben. In het rapport van de Commissie grensarbeiders van 29 april 2008 (Kamerstukken II, 2007–08, 26 834, nr. 20) is er op gewezen dat de beloningen voor onderwijzend personeel dat grensoverschrijdend werkzaam is tijdens de eerste twee jaren in de woonstaat belast zijn en vanaf het derde jaar in de werkstaat. Hierdoor ontstaat in veel gevallen gedurende de eerste twee jaar discoördinatie tussen de belasting- en premieheffing. In dat kader is gesteld dat het niet mogelijk is om in onderling overleg tot een oplossing te komen die afwijkt van datgene wat in het verdrag is overeengekomen. Wel is de toezegging gedaan om deze problematiek bij de eerstvolgende onderhandelingen tot wijziging van het Nederlands-Belgische belastingverdrag aan de orde te stellen. Diezelfde problematiek doet zich voor zover mij bekend in de relatie met Duitsland niet voor.
Zie antwoord vraag 10.
Zie antwoord vraag 10.
Zie antwoord vraag 10.