Ingediend | 14 april 2011 |
---|---|
Beantwoord | 1 juni 2011 (na 48 dagen) |
Indiener | Hans Spekman (PvdA) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | immigratie migratie en integratie |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z07949.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-2704.html |
Ja.
Zoals u bekend acht ik het in beginsel onwenselijk informatie te verstrekken over individuele gevallen. Daarbij geldt in dit geval dat de vreemdeling aan wie gerefereerd wordt in beroep is gegaan tegen de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag, wat mij noodzaakt tot terughoudendheid bij het verstrekken van informatie. Gelet op het feit dat over deze zaak in de media is bericht en niet is gebleken dat de betrokken vreemdeling zich tegen deze publiciteit heeft verzet, acht ik het voor een juist beeld van het functioneren van de IND passend u te melden dat het geheel aan verklaringen van de betrokken vreemdeling door de IND niet geloofwaardig is bevonden.
Zoals aangegeven, acht ik het onwenselijk informatie te verstrekken over individuele gevallen. Zeker wanneer een zaak onder de rechter is.
Eerder heb ik u in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen over de positie van homoseksuele asielzoekers2, waaraan u refereert, gemeld dat:»(...) Als de vreemdeling niet in staat is en ook van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij zijn verklaringen met bewijsmateriaal ondersteunt, kunnen onder omstandigheden de verklaringen toch geloofwaardig worden geacht en kan derhalve het voordeel van de twijfel worden gegeven». Dit ziet op gevallen waarin de vreemdeling zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt. De geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker is doorslaggevend voor de vraag of hij of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
In zijn algemeenheid geldt dat het in hoofdstuk C24 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) neergelegde beleid ten aanzien van homoseksuele asielzoekers uit Iran slechts relevant is, indien de betrokken asielzoeker aannemelijk maakt dat hij homoseksueel is.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
Het beleid betreffende de beoordeling van een asielaanvraag is laatstelijk gewijzigd per 1 juli 2010. De aanleiding voor deze wijziging was een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 februari 2010 waarin een oordeel werd gegeven over het tot dan toe gehanteerde toetsingskader voor de beoordeling van de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van een asielrelaas.
Genoemd beleid is neergelegd in hoofdstuk 14 van de Vc. In paragraaf C14/2 en 3 Vc worden achtereenvolgens de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen en de zwaarwegendheid van hetgeen aannemelijk is bevonden, beschreven.
Zoals blijkt uit paragraaf C14/2.3 Vc spelen onder meer de volgende elementen een rol bij de beoordeling van de geloofwaardigheid:
Daarnaast is een werkinstructie (nr. 2010/14 (AUB) opgesteld getiteld Beslissystematiek: Beoordeling geloofwaardigheid en zwaarwegendheid 3. In deze werkinstructie, die op 20 december 2010 is verschenen, wordt gedetailleerd uiteengezet binnen welke kaders de geloofwaardigheid van een asielrelaas van een asielzoeker dient te worden beoordeeld. Het doel van deze werkinstructie is het beleid rondom de beslissystematiek nader toe te lichten en een duidelijke werkwijze te geven.
Het uitgangspunt is en blijft steeds dat elke asielaanvraag op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. Om deze reden zijn er geen instructies voor de beslismedewerkers van de IND, waarin precies staat aangegeven wanneer tot ongeloofwaardigheid moet worden geconcludeerd.
Het is niet mogelijk om cijfers (en percentages) te leveren met betrekking tot het aantal keren dat een asielrelaas door de IND als ongeloofwaardig is beoordeeld. Deze gegevens worden niet apart geregistreerd. Hierdoor is het evenmin mogelijk om na te gaan of er sprake is van een toe- of afname van het aantal asielrelazen dat door de IND als ongeloofwaardig is bestempeld of om na te gaan of op deze wijze meer aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel worden afgewezen.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.
Zie antwoord vraag 7.
Ja, dat klopt. De jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State houdt in dat de vaststelling door de IND van de feiten door de rechtbank marginaal dient te worden getoetst. De kwalificatie van die feiten in het licht van het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt daarentegen door de rechtbank vol getoetst. De rechter toetst derhalve de geloofwaardigheid van het asielrelaas weliswaar terughoudend, maar speelt wel een belangrijke rol bij de beoordeling van de zorgvuldigheid van de geloofwaardigheidsbeoordeling en van de rechtmatigheid van het besluit. Of er een grond voor toelating is, wordt door de rechter – uitgaande van de geloofwaardig geachte feiten – namelijk zonder beperking getoetst. Deze toetsing heeft betrekking op de kernvraag, namelijk of het beginsel van non-refoulement wordt nageleefd. De toetsing aan dat beginsel is op deze wijze gewaarborgd. Ik benadruk hierbij dat anders dan voorheen – zoals bij vraag 7 is geantwoord naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 20104 – de rechter nu ook de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst staat te wachten vol kan toetsen. Gelet op het voorgaande is er geen noodzaak voor een uitgebreidere rechterlijke toetsing.
Nee, die mening deel ik niet. De rechter beoordeelt immers of de conclusie met betrekking tot de geloofwaardigheid van het asielrelaas gedragen wordt door de door de IND aangedragen overwegingen.
Wat betreft het laatste deel van de vraag, benadruk ik dat ik het onwenselijk acht informatie te verstrekken over individuele gevallen, waarbij in dit geval nog relevant is dat de zaak onder de rechter is.
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van het lid Spekman (PvdA) over de afwijzing van een homoseksuele Iraanse asielzoeker op grond van de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen, die werden ingezonden op 14 april 2011, deel ik u mee dat het niet mogelijk is deze vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. De oorzaak hiervan is dat nog niet alle gegevens zijn verkregen die voor de beantwoording nodig zijn. Beantwoording zal plaatsvinden zodra alle informatie is verkregen.