Ingediend | 8 oktober 2010 |
---|---|
Beantwoord | 16 december 2010 (na 69 dagen) |
Indiener | Hans Spekman (PvdA) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | immigratie migratie en integratie recht staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z14447.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-813.html |
Ja.
Vooropgesteld wordt dat het Angolese gezin geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
De desbetreffende vreemdelingen hebben een vertrekplicht en dienen dan ook aan hun vertrek uit Nederland te werken. Het gezin kan eveneens worden uitgezet uit Nederland. Het tussenvonnis van het gerechtshof in Den Haag van 27 juli jl., dat ziet op passende huisvesting en voldoende financiële middelen voor de kinderen in afwachting van vertrek, maakt dit niet anders.
Er zijn diverse handelingen ondernomen ten behoeve van het vertrek van betrokkenen uit Nederland. In het kader van het terugkeerproces is het Angolese gezin op 13 augustus jl. opnieuw gepresenteerd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Angola ter verkrijging van vervangende reisdocumenten. Voorts heeft de moeder (in aanwezigheid van haar minderjarige kinderen) op 27 augustus jl. een vertrekgesprek met de DT&V gevoerd. Er is bij de gesprekken met betrokkenen geen druk uitgeoefend.
Het tussenvonnis ziet op passende huisvesting en voldoende financiële middelen voor de kinderen in afwachting van vertrek. In afwachting van het eindvonnis van het hof heb ik besloten het aan dit gezin geboden onderdak vooralsnog niet te beëindigen.
Het tussenvonnis ziet echter niet op uitzetting van het gezin uit Nederland. Het gerechtshof stelt dat van de moeder mocht worden verwacht dat zij zou meewerken aan het verkrijgen van reisdocumenten. Het tussenvonnis ontslaat het gezin derhalve niet van de plicht om onder toezicht van de DT&V actief te blijven werken aan hun vertrek uit Nederland. Eveneens zou het gezin kunnen worden uitgezet indien voor het gezin eerdergenoemde reisdocumenten beschikbaar zouden zijn.
Voor de volledigheid meld ik u dat ik op 30 november 2010 bericht ontving dat de definitieve uitspraak is verdaagd tot (in beginsel) 11 januari 2011.
Tijdens gesprekken met betrokkenen zijn geen dreigementen geuit. Aan de moeder van het gezin is uitgelegd hoe de omstandigheden er mogelijk uitzien nadat het bieden van onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) zal zijn geëindigd. In dit verband is in het licht van de bij het hof in Den Haag aanhangige procedure de mogelijkheid van plaatsing van de minderjarige kinderen in een pleeggezin of het inschakelen van jeugdzorg met de moeder besproken. Ik meen juist dat sprake zou zijn geweest van onzorgvuldig handelen wanneer deze aspecten bewust niet met de moeder zouden zijn besproken en zij hierover in het ongewisse zou zijn gelaten.
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van het lid Spekman (PvdA) over de pogingen van de Nederlandse staat om een Angolees gezin uit te zetten, die werden ingezonden op 8 oktober 2010 met kenmerk 2010Z14447, deel ik u mee dat het niet mogelijk is deze vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. De oorzaak is dat nog niet alle gegevens zijn verkregen die voor de beantwoording nodig zijn. Beantwoording zal plaatsvinden zodra alle informatie is verkregen.