Gepubliceerd: 21 oktober 2023
Indiener(s): Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66)
Onderwerpen: belasting financiƫn natuur en milieu organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36453-3.html
ID: 36453-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I

ALGEMEEN

2

1

Doel en aanleiding

2

2

Nederlandse wijze van uitvoering

4

3

Hoofdlijnen inhoudelijke nationale keuzes van het wetsvoorstel

6

3.1

Overzicht nationale keuzes

6

3.2

Productie-installaties onder de heffing

7

3.2.1

Bronnen waaruit elektriciteit wordt opgewekt

7

3.2.2

Inclusie van elektriciteitsproductie uit steenkool onder de inframarginale elektriciteitsheffing

8

3.2.3

Vermogensgrens productie-installaties

8

3.3

Definitie marktinkomsten volgens de verordening

10

3.4

Uitzondering inkomsten uit balancering (FCR, aFRR en mFRR en passief), redispatching en compensatiehandel

11

3.5

Aggregatie marktinkomsten per maand

12

3.6

Bepaling marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen

13

3.7

Bepaling marktinkomsten op basis van administratie producent (boekhoudmethode)

16

3.8

Vrijgestelde bedragen per MWh (plafonds)

19

3.8.1

Algemeen vrijgesteld bedrag per MWh

19

3.8.2

Vrijgesteld bedrag per MWh voor SDE met fase-, basis- of tenderbedrag boven € 130/MWh

20

3.8.3

Vrijgestelde bedragen per MWh voor biomassabrandstoffen

21

3.8.4

Vrijgesteld bedrag per megawattuur voor steenkool

22

3.8.5

Voorwaarden artikel 8, tweede lid

24

3.8.5.1

Evenredig en niet-discriminerend

24

3.8.5.2

Ondermijnen investeringssignalen niet en investerings- en exploitatiekosten gedekt

25

3.8.5.3

Geen verstorende werking op groothandelsmarkt

26

3.8.5.4

Verenigbaar met Unierecht

26

3.9

Hybride installaties

27

3.10

Tarief 90% surplus inkomsten

28

3.11

Moment vereffening

28

3.12

Heffing met terugwerkende kracht

28

4

Budgettaire aspecten

30

5

Verhouding tot hoger recht

30

6

Gevolgen van het wetsvoorstel

32

7

Uitvoering, toezicht en handhaving

33

7.1

Inleiding

33

7.2

Het marktinkomstenverslag en toezicht door de NEa

33

7.3

Voldoening op aangifte en rol Belastingdienst

36

7.4

Alternatieve uitvoeringsvarianten die zijn overwogen

37

7.5

Gegevensuitwisseling

38

7.6

Rechtsbescherming

38

8

Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven

40

8.1

Gevolgen van de voorgestelde keuzes

40

8.2

Kwantificering van de regeldruk

41

9

Consultatie, toetsen en adviezen

42

9.1

Consultatie

42

9.2

Uitvoeringstoets Belastingdienst

43

9.3

Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheidstoets NEa

44

9.4

Uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets ACM

44

9.5

Advies Raad voor de Rechtspraak

44

9.6

Toetsing door het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)

44

II

ARTIKELEN

45

III

TRANSPONERINGSTABEL

70

I ALGEMEEN

1 Doel en aanleiding

Dit voorstel van wet strekt tot implementatie van het plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten op basis van verordening (EU) 2022/1854 van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen (PbEU 2022, L 261 I) (hierna: de verordening). De Tweede Kamer is bij brief van 20 september 2022 geïnformeerd over het voorstel van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) van 14 september 2022 voor een verordening met daarin een pakket aan noodmaatregelen om de negatieve gevolgen van de hoge energieprijzen in de Europese Unie (EU) aan te pakken.1

De verordening is op 7 oktober 2022 gepubliceerd en de volgende dag in werking getreden. De maatregelen met betrekking tot de sectoren ruwe aardolie, aardgas, kolen en raffinage2 uit deze verordening zijn geïmplementeerd met de Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage.3 Elektriciteitsbesparing4 als bedoeld in de verordening vereist geen wetgeving.5

Gelet op de verplichting dat het in de verordening opgenomen plafond al per 1 december 2022 dient in te gaan en het niet mogelijk was om al op of voor die datum uitvoeringswetgeving van kracht te hebben, zijn de Tweede en Eerste Kamer door middel van brieven van 30 november 20226 geïnformeerd over de uitvoering in Nederland van het ingevolge de verordening tijdelijk verplicht plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten die in Nederland elektriciteit opwekken. Met de brief van 27 februari 20237 is een korte stand van zaken met de Tweede Kamer gedeeld over een aantal wijzigingen ten opzichte van de brief van 30 november, waaronder een hoger vrijgesteld bedrag voor biogas en een bijstelling van de geraamde opbrengst.

In de verordening is uiteen gezet dat op de belangrijke Europese day-ahead-markten voor elektriciteit de centrales die tegen de laagste kosten elektriciteit opwekken, als eerste worden ingezet, maar dat de prijs die alle marktdeelnemers ontvangen, wordt bepaald door de centrale die als laatste wordt ingeschakeld om aan de vraag te voldoen. De verordening beschrijft dat de stijging van de kolen- en gasprijzen heeft geleid tot een uitzonderlijke en aanhoudende stijging van de prijzen waartegen de kolen- en gascentrales op de day-ahead-markt bieden. Dat heeft op zijn beurt geleid tot uitzonderlijk hoge prijzen op de Europese day-ahead-markten voor elektriciteit, aangezien dit in de meeste Europese landen vaak de installaties zijn met de hoogste marginale kosten, maar die wel nodig zijn om aan de vraag naar elektriciteit te voldoen. Gezien de rol van de prijs op de day-ahead-markten als referentie voor de prijs op andere groothandelsmarkten voor elektriciteit en het feit dat alle marktdeelnemers dezelfde prijs ontvangen, hebben de technologieën met lagere marginale kosten sinds de aanloop naar de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne in februari 2022 voortdurend hoge inkomsten geboekt, die ruimschoots hoger liggen dan werd verwacht toen besloten werd daarin te investeren. Gelet hierop en de situatie waarin consumenten worden blootgesteld aan extreem hoge prijzen die ook schadelijk zijn voor de economie, stelt de verordening een verplichting in om de buitengewone marktinkomsten van producenten met lagere marginale kosten tijdelijk te beperken door de toepassing van een plafond op marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit.8

De verordening verplicht lidstaten van de EU om vanaf 1 december 2022 gedurende zeven maanden de marktopbrengsten van producenten die elektriciteit opwekken uit de in de verordening genoemde bronnen, te plafonneren. Voor Nederland betreft dit onder andere elektriciteit die in Nederland en in de Nederlandse exclusieve economische zone wordt opgewekt uit wind, zon, waterkracht, biomassa, biogas, afval en kernenergie. De verordening biedt daarnaast de mogelijkheid om verdergaande beperkingen op marktinkomsten in te voeren, waaronder het instellen van een lager of hoger plafond voor producenten, het bij de maatregel betrekken van producenten die elektriciteit opwekken uit andere bronnen, zoals steenkool, en het instellen van een specifiek plafond voor de marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit steenkool. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de opbrengsten van de heffing op marktinkomsten die boven het plafond uitstijgen worden aangewend voor de financiering van gerichte maatregelen om de gevolgen van de uitzonderlijk hoge elektriciteitsprijzen voor de eindafnemers van elektriciteit te beperken. Dit gebeurt in Nederland met regelingen in verband met hoge energieprijzen.9 Omdat de opbrengst door de verordening wordt gekoppeld aan een specifieke bestemming heeft de maatregel om de marktinkomsten van producenten van elektriciteit gedurende een bepaalde periode te plafonneren de naam inframarginale elektriciteitsheffing gekregen. In het onderhavige wetsvoorstel is de inframarginale elektriciteitsheffing evenwel vormgegeven als rijksbelasting. De terminologie die in het wetsvoorstel wordt gebruikt voor de nadere beschrijving van deze rijksbelasting sluit hier ook op aan.

2 Nederlandse wijze van uitvoering

Bij de totstandkoming van dit verplichte plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten heeft het kabinet de EU-coördinatie en het voorgestelde pakket op hoofdlijnen gesteund. Het kabinet was in algemene zin tevreden met het voorgestelde maatregelenpakket en onderschreef dan ook de doelen hiervan. De verordening richt zich op het versneld verminderen van de ernstige gevolgen van deze crisis voor de Europese bevolking, zonder daarbij te scherp in te grijpen in de werking van de energiemarkt.

Het kabinet zet in op een werkbare invulling van het tijdelijk verplicht plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten, onder meer door deze te beperken tot de installaties vanaf 1 megawatt (MW), door aan te sluiten bij de praktijk van een administratie op basis van maandrapportages en door een eenvoudige wijze van vaststellen van marktinkomsten op basis van uurprijzen op de day-ahead-markten voor elektriciteit mogelijk te maken. De hoogte van de voorgestelde plafonds komt grotendeels overeen met de implementatie in België10 en Duitsland.11 Daar waar in de verordening over een plafond wordt gesproken, is dit in het wetsvoorstel aangeduid als het bedrag van de belastbare marktinkomsten per megawattuur (MWh) dat is vrijgesteld van de inframarginale elektriciteitsheffing. In het vervolg van deze memorie van toelichting wordt het plafond uit de verordening veelal aangeduid als vrijgesteld bedrag per MWh of vrijgesteld bedrag.

Voor de uitvoering van dit wetsvoorstel wordt een samenwerkingsmodel tussen de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie, en de Belastingdienst voorgesteld. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ondersteunt de NEa met inhoudelijke kennis van de elektriciteitsmarkt waar het de bepaling van de marktinkomsten betreft, en adviseert over de opzet van het (risicogerichte) toezicht daarop. Vanwege het tijdelijke karakter van de inframarginale elektriciteitsheffing is het van belang dat iedere uitvoeringsorganisatie dan wel toezichthouder zoveel mogelijk verantwoordelijk is voor taken die aansluiten bij de eigen expertise en competenties, zodat die niet voor deze tijdelijke belasting hoeven te worden opgebouwd. Hier valt deels echter niet aan te ontkomen omdat de verordening niet aansluit bij een al bestaande belasting of een al bestaande grondslag voor de belasting. Verderop in deze memorie van toelichting wordt in meer detail ingegaan op de uitvoering, toezicht en handhaving en op de gevolgen voor burgers en bedrijfsleven van dit wetsvoorstel.12

In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om gebruik te maken van een marktinkomstenverslag waaruit de hoogte van de gerealiseerde marktinkomsten en de te betalen belasting moeten blijken. In het marktinkomstenverslag worden naast de producent, productie-installatie en aansluiting ook per kalendermaand de hoeveelheden geproduceerde elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen en de marktinkomsten die daarbij horen vastgelegd. Het marktinkomstenverslag moet worden ingediend bij de NEa en de NEa ziet erop toe dat de producenten die belastingplichtig zijn een marktinkomstenverslag indienen en dat het marktinkomstenverslag en de berekening van de belastbare marktinkomsten voldoen aan de daaraan gestelde eisen. De Belastingdienst is daarnaast verantwoordelijk voor de invordering en verzorgt het hele administratieve proces rond de aangifte en de voldoening.

De voorgestelde wijze van belastingheffing is voldoening op aangifte. Dit is een bestaande methode en wordt bijvoorbeeld toegepast bij de heffing van omzetbelasting. In essentie komt deze methode erop neer dat een producent van elektriciteit zelf moet beoordelen of hij belastingplichtig is, en zo ja, hoeveel belasting hij op grond van de wet verschuldigd is en de verschuldigde belasting moet voldoen. De Belastingdienst zal aan door de NEa aangedragen producenten een uitnodiging tot het doen van aangifte sturen. Elke belastingplichtige, die tot het doen van aangifte uitgenodigd is, moet aangifte doen, ook als dat neerkomt op een nul-aangifte. Indien een belastingplichtige geen uitnodiging ontvangt en wel belastingplichtig is, dan is hij verplicht om op eigen initiatief de Belastingdienst te verzoeken om een uitnodiging tot het doen van aangifte en vervolgens aangifte te doen conform het marktinkomstenverslag en het bedrag in de aangifte binnen de wettelijk voorgeschreven termijn aan de Belastingdienst te betalen. Het bedrag van de inframarginale elektriciteitsheffing in de aangifte behoort gelijk te zijn aan het bedrag van de inframarginale elektriciteitsheffing in het marktinkomstenverslag. Voor de Belastingdienst kent de keuze voor een aangiftebelasting het voordeel dat hiervoor de technische middelen en ondersteuning beschikbaar zijn die op kortere termijn geschikt kan worden gemaakt voor de uitvoering van de inframarginale elektriciteitsheffing. De methodiek van een belasting op aangifte verschilt met een zogenoemde aanslagbelasting, waarvan de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting voorbeelden zijn. Bij de methodiek van een aanslagbelasting doen belastingplichtigen aangifte waarna de Belastingdienst onder meer op basis van de aangifte berekent hoeveel belasting betaald moet worden.

Met deze beoogde uitvoering door voldoening op aangifte ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bepalen van de hoogte van de belasting bij de elektriciteitsproducent zelf. De basis hiervoor is het door hem opgestelde marktinkomstenverslag. Voorgesteld wordt de NEa namens de Minister voor Klimaat en Energie de bevoegdheid te geven om, indien onvolkomenheden worden geconstateerd, de elektriciteitsproducent te verplichten om een nieuw marktinkomstenverslag in te dienen en daarbij aanwijzingen te geven die de elektriciteitsproducent in acht moet nemen, of de belastbare marktinkomsten in het heffingstijdvak ambtshalve op basis van een schatting vast te stellen.

De Belastingdienst verzorgt de administratie en invordering op basis van de aangifte en voldoening door de elektriciteitsproducent. De Belastingdienst baseert zich hierbij op het bedrag van de inframarginale elektriciteitsheffing zoals dat volgt uit het marktinkomstenverslag en in de aangifte wordt vermeld. Een naheffingsaanslag kan worden opgelegd of een teruggaaf kan worden verleend op basis van een nieuw ingediend marktinkomstenverslag of op basis van een ambtshalve vaststelling van het bedrag van de inframarginale elektriciteitsheffing door de NEa. Een naheffing of teruggave kan ook volgen indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan niet (geheel) is betaald of er te veel is betaald. Wat er behoort te worden voldaan is in dit geval (in de aangiftefase) de heffingsgrondslag genoemd in artikel 5, eerste lid, van deze wet: de som van de belastbare marktinkomsten uit elektriciteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze wet van de producent, welke som blijkt uit het marktinkomstenverslag, en waarop vervolgens het tarief wordt toegepast.

Het heffingstijdvak volgt uit de verordening en loopt van 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023. Het indienen van het marktinkomstenverslag, het doen van aangifte en de voldoening van de verschuldigde heffing moet met dit wetsvoorstel voor 1 oktober 2024 gebeuren. De verordening voorzag in een evaluatie door de Commissie.13 De voorstellen van de Commissie van 14 maart 202314 bevatten geen voorstellen voor het structureel maken van de inframarginale elektriciteitsheffing. Op 5 juni 2023 publiceerde de Commissie de evaluatie.15 In de evaluatie geeft de Commissie aan dat de beoordeelde informatie uit het rapport en de omstandigheden van het elektriciteitsaanbod en de elektriciteitsprijzen in de EU op dit moment en zoals in de nabije toekomst onder normale omstandigheden verwacht geen bewijs geven dat het voortzetten van de inframarginale elektriciteitsheffing nodig of te adviseren is. Een verlenging van de inframarginale elektriciteitsheffing wordt gelet op het voorgaande niet voorzien.

3 Hoofdlijnen inhoudelijke nationale keuzes van het wetsvoorstel

In de brieven van 30 november 202216 en 27 februari 2023 is een eerste toelichting gegeven op de belangrijkste keuzes van het kabinet met betrekking tot de inframarginale elektriciteitsheffing heeft gemaakt. Hierna wordt nogmaals kort herhaald welke keuzes dit zijn met betrekking tot de uitvoering van de verordening en worden ook andere keuzes nader toegelicht.

3.1 Overzicht nationale keuzes

De verordening laat enige nationale beleidsruimte. In de transponeringstabel aan het eind van deze toelichting is aangegeven in welke artikelen van de voorgestelde Tijdelijke wet inframarginale elektriciteitsheffing de artikelen uit de verordening zijn geïmplementeerd en is de nationale beleidsruimte die uit de verordening volgt beschreven en de keuzes die het kabinet ter implementatie maakt. Deze keuzes worden in volgorde van de artikelen uit de verordening kort toegelicht onder verwijzing naar de paragrafen in de toelichting waar daar verder op wordt ingegaan.

Ter implementatie van artikel 6, vierde lid, van de verordening is in paragraaf 3.11 toegelicht dat het kabinet ervoor kiest om de inframarginale elektriciteitsheffing eenmalig achteraf op te leggen.

Naar aanleiding van artikel 7, derde lid, van de verordening is ten eerste in paragraaf 3.2.3 toegelicht dat het kabinet ervoor kiest om de inframarginale elektriciteitsheffing niet toe te passen op productie-installaties met een vermogen tot 1 MW. Ten tweede is naar aanleiding van hetzelfde artikel 7, derde lid, van de verordening in paragraaf 3.9 toegelicht dat het kabinet geen gebruik maakt van de mogelijkheid om hybride installaties uit te zonderen van de inframarginale elektriciteitsheffing.

Ter implementatie van artikel 7, vierde lid, van de verordening is in paragraaf 3.4 toegelicht dat het kabinet gebruik maakt van de mogelijkheid om de inframarginale elektriciteitsheffing niet toe te passen op inkomsten uit elektriciteit die is ingezet voor balancering, redispatching en compensatiehandel. Ter implementatie van artikel 7, vijfde lid, van de verordening is in paragraaf 3.10 toegelicht dat het kabinet ervoor kiest de heffing alleen toe te passen op 90% van de belastbare marktinkomsten per kalendermaand boven het vrijgesteld bedrag.

Gebruik makend van de mogelijkheid van artikel 8, eerste lid 1, onderdeel a, van de verordening is in paragraaf 3.8.1 het lagere algemene vrijgesteld bedrag toegelicht en in paragraaf 3.8.2 het specifieke vrijgesteld bedrag voor elektriciteitsproductie met gebruikmaking van een productie-installatie met een hoger fase-, basis- of tenderbedrag als bedoeld in het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (de SDE). Gebruikmakend van de mogelijkheid van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de verordening is in paragraaf 3.8.3 het hogere vrijgesteld bedrag voor elektriciteitsproductie uit vaste biomassa en biogas toegelicht. Gebruikmakend van de mogelijkheid van artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de verordening is in paragraaf 3.2.2. toegelicht dat ook elektriciteitsproductie uit steenkool onder de belasting valt. Gebruikmakend van de mogelijkheid van artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de verordening is in paragraaf 3.8.4 het hogere vrijgesteld bedrag voor elektriciteitsproductie uit steenkool toegelicht. Omdat Nederland geen waterkrachtcentrales met reservoir heeft, is artikel 8, eerste lid, onderdeel e van de verordening niet relevant voor Nederland. In paragraaf 3.8.5 is toegelicht dat deze nationale maatregelen voldoen aan de in artikel 8, tweede lid, genoemde voorwaarden.

In hoofdstuk 4 is toegelicht dat het kabinet geen gebruik maakt van de mogelijkheid van artikel 9 van de verordening om een surplus aan congestie-inkomsten in te zetten voor maatregelen om eindafnemers van elektriciteit te ondersteunen.

3.2 Productie-installaties onder de heffing

De inframarginale elektriciteitsheffing is van toepassing op in Nederland of in de Nederlandse exclusieve economische zone uit bronnen waarvoor een vrijgesteld bedrag geldt en met een productie-installatie met een geïnstalleerd vermogen vanaf 1 MW, opgewekte elektriciteit die is ingevoed op het elektriciteitsnet of een directe lijn.

De verordening sluit demonstratieprojecten17 uit van de inframarginale elektriciteitsheffing en ook producenten waarvan de inkomsten per MWh geproduceerde elektriciteit reeds door andere vastgestelde overheidsmaatregelen worden geplafonneerd, worden uitgesloten.18 Nederland kent geen producenten waarvan de inkomsten per MWh geproduceerde elektriciteit reeds door andere vastgestelde overheidsmaatregelen worden geplafonneerd.

3.2.1 Bronnen waaruit elektriciteit wordt opgewekt

De verordening noemt de bronnen waaruit elektriciteit wordt opgewekt die onder het verplichte plafond op marktinkomsten vallen.19 In Nederland betreft het elektriciteit uit wind, zon, waterkracht, vaste biomassa, gasvormige biomassa (biogas), afval en kernenergie. Elektriciteitsopwekking uit geothermie, bruinkool, ruwe aardolieproducten en turf vindt in Nederland niet of nauwelijks plaats. Mocht in het heffingstijdvak wel elektriciteitsproductie plaats hebben gevonden uit de laatstgenoemde bronnen die ook voldoet aan de andere voorwaarden, dan valt deze wel onder de inframarginale elektriciteitsheffing.

Wat betreft de in de verordening genoemde bron biomassabrandstoffen (vaste of gasvormige), met uitzondering van biomethaan, heeft het kabinet geconstateerd dat de prijzen hiervan door de energiecrisis ook zijn gestegen. Daarmee zijn ook de kosten van elektriciteitsopwekking uit deze bron gestegen. Het wetsvoorstel stelt om die reden een hoger vrijgesteld bedrag per MWh voor biomassabrandstoffen voor, zoals hierna verder wordt toegelicht.20 Installaties voor warmtekrachtkoppeling of gascentrales die aardgas of groen gas uit het gasnet – dat laatste wordt in de verordening biomethaan genoemd – als bron hebben om elektriciteit op te wekken, vallen voor de elektriciteit die ze uit deze bronnen opwekken niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing.

3.2.2 Inclusie van elektriciteitsproductie uit steenkool onder de inframarginale elektriciteitsheffing

De verordening biedt de mogelijkheid een specifiek plafond vast te stellen voor marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit die is opgewekt uit steenkool. Bij hoge gasprijzen zijn de kolencentrales in Nederland elektriciteitsproducenten met lagere marginale kosten dan de gascentrales. De verordening richt zich op elektriciteitsproducenten met dergelijke lagere marginale kosten. Door de intrekking van de productiebeperking die de kolencentrales was opgelegd, konden de Nederlandse kolencentrales ook volledig profiteren van de hoge marktprijzen.21 Drie van de vier kolencentrales konden daarom sindsdien meer elektriciteit produceren. Deze extra elektriciteit kon, gezien de eerdere productiebeperking, voorts alleen op de korte termijn, en niet reeds lang vooruit, verkocht zijn, waardoor deze kolencentrales profiteerden van de hoge elektriciteitsprijzen en resulterende brutomarge, die niet redelijkerwijs kon worden voorzien door de eigenaren van de kolencentrales. Om deze redenen stelt het kabinet voor gebruik te maken van de mogelijkheid die de verordening geeft om ook de marktinkomsten van producenten die elektriciteit opwekken uit steenkool te beperken en daarbij een specifiek plafond vast te stellen voor marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit die is opgewekt uit steenkool. Dat specifieke plafond wordt hierna nader toegelicht.22

3.2.3 Vermogensgrens productie-installaties

De verordening biedt de mogelijkheid om vanwege aanzienlijke administratieve lasten het plafond op marktinkomsten niet toe te passen op productie-installaties met een geïnstalleerd vermogen tot 1 MW.23 Het kabinet stelt voor om hiervan gebruik te maken en de inframarginale elektriciteitsheffing toe te passen op alle elektriciteitsproductie met installaties die gebruik maken van de bronnen die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen en een geïnstalleerd vermogen van 1 MW of meer hebben. De grens van 1 MW komt overeen met circa 3.000 zonnepanelen. Een moderne grote windmolen heeft een geïnstalleerd vermogen dat groter is dan 1 MW en valt daarmee onder de inframarginale elektriciteitsheffing.

Met deze nationale invulling vallen ruim 25.000 kleinere productie-installaties, veelal zonnepanelen, met een grootverbruikersaansluiting en meer dan 2 miljoen productie-installaties, ook veelal zonnepanelen, met een kleinverbruikersaansluiting niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing. Omdat het vooral kleine systemen met zonnepanelen betreft en deze een relatief groot deel eigen verbruik kennen – en met dat deel geen markinkomsten worden verworven – zijn de gederfde inkomsten uit de toepassing van het plafond op marktinkomsten als gevolg van deze reductie beperkt. Daarnaast verbetert de verhouding tussen administratieve lasten en regeldrukkosten enerzijds en de hoogte van de inframarginale elektriciteitsheffing anderzijds zoals verderop wordt toegelicht.24 Met deze keuze brengt het plafond op marktinkomsten aanzienlijke lagere administratieve lasten met zich mee.

De verordening laat geen ruimte om marktinkomsten uit de eerste MW, ofwel een vrije voet, vrij te stellen. In principe moet alle productie onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen. De verordening geeft de bevoegdheid om een uitzondering hierop te maken in het kader van de uitvoerbaarheid, niet in het kader van een minimale omzetgarantie. De marktinkomsten uit elektriciteitsproductie van een installatie vallen daarom of in zijn geheel onder de inframarginale elektriciteitsheffing of niet. Een deel van de marktinkomsten uit elektriciteitsproductie vrijstellen zou de uitvoering ook extra complex maken vanwege de dan benodigde toerekening. Met de voorgestelde keuze om gebruik te maken van de mogelijkheid om productie-installaties met een geïnstalleerd vermogen tot 1 MW uit te zonderen, valt niet uit te sluiten dat een installatie van bijvoorbeeld 0,5 MW, die niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt, meer productie kan hebben dan een installatie van bijvoorbeeld 1,5 MW, die hier wel in zijn geheel onder valt. Dat komt omdat de omvang van de omvormers bij de installatie bepalend is voor het piekvermogen dat op het net of een directe lijn kan worden ingevoed. Dat is echter inherent aan de keuzemogelijkheid die de verordening biedt, die aansluit bij het criterium van geïnstalleerd vermogen. Dit criterium sluit voorts aan bij het aansluitregister van de netbeheerders dat daarmee leidend kan zijn om te bepalen of een productie-installatie wel of niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt. Indien het aansluitregister een aangesloten vermogen van 1 MW of meer bevat dan zal de productie-installatie onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen.

Het eigen verbruik voordat op het net wordt ingevoed is niet relevant om te bepalen of een installatie wel of niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt. Een installatie van 1,5 MW waarvan vanwege eigen verbruik gemiddeld 0,5 MW op het net of een directe lijn wordt ingevoed, valt dus wel onder de heffing. Bij het bepalen van de belastbare marktinkomsten wordt vervolgens wel alleen het deel meegenomen dat de producent op het net of een directe lijn heeft ingevoed omdat alleen met dat deel marktinkomsten worden behaald en daar ook altijd gemeten is.

Aan een producent kunnen voor één productie-installatie op grond van de SDE meerdere subsidies zijn verleend. Zo kunnen er producenten zijn waaraan per windmolen of groep van windmolens van één windpark een aparte SDE-beschikking is verleend. Bij zonneparken kan bijvoorbeeld ook een gefaseerde aanleg reden zijn voor meerdere subsidiebeschikkingen voor één zonnepark. Dit zal voor de inframarginale elektriciteitsheffing niettemin één installatie zijn. Het aantal SDE-beschikkingen of de omvang van de beschikking is niet relevant voor de bepaling of een installatie wel of niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt en of er wel of niet sprake is van één productie-installatie. Het geheel van zonnepanelen, het geheel aan windmolens of het geheel aan andere productie-installaties, waarvan de productie via één aansluiting op het net of een directe lijn kan worden ingevoed, bepaalt of de vermogensgrens van 1 MW al dan niet wordt overschreden en daarmee of het wel of niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt. Het aantal eigenaren van die installatie is niet relevant.

Alleen bij een gezamenlijke aansluiting als bedoeld in artikel 1, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998 is sprake van twee of meer productie-installaties of onroerende zaken achter één aansluiting, die voor deze inframarginale elektriciteitsheffing worden beschouwd als twee of meer afzonderlijke productie-installaties. Dit betreft het zogenaamde «cable pooling» in de zin van artikel 1, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en is het inzetten van dezelfde netaansluiting voor twee verschillende elektriciteitsproductie-installaties die ook twee onroerende zaken zijn. Er zijn dan meerdere producenten op één aansluiting. Indien geen sprake is van «cable pooling» en een windmolen van 0,85 MW vergezeld van 0,5 MW aan zonnepanelen op dezelfde aansluiting zit, dan is inframarginale elektriciteitsheffing wel van toepassing omdat op deze aansluiting sprake is van een geïnstalleerd vermogen voor productie van meer dan 1 MW.

Bij installaties die ook warmte opwekken, bepaalt het maximale elektrisch vermogen van de installatie of de installatie onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt. Het maximale thermische vermogen waarmee warmte geleverd kan worden is voor de grens van de inframarginale elektriciteitsheffing niet relevant. Bij hybride installaties gaat het om het totale elektrisch vermogen dat geleverd kan worden, ongeacht de samenstelling van de bronnen.

De verwachting is dat er in totaal ongeveer 1.500 productie-installaties onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen.

3.3 Definitie marktinkomsten volgens de verordening

De verordening definieert marktinkomsten als de inkomsten die een producent ontvangt in ruil voor de verkoop en levering van elektriciteit in de EU, ongeacht de contractuele vorm waarin die ruil plaatsvindt, met inbegrip van stroomafnameovereenkomsten en andere verrichtingen ter afdekking van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit, met uitzondering van alle door de lidstaten verleende steun.25

Omdat elektriciteit (nog) niet op grote schaal winstgevend opgeslagen kan worden, verschillen de elektriciteitsprijzen van moment tot moment. Op de belangrijke Europese day-ahead-markten voor elektriciteit komt er in elk land – of soms deel daarvan – voor elk uur een andere elektriciteitsprijs tot stand. Om zeker te zijn van voldoende inkomsten kan een producent een deel van de elektriciteit lang vooruit verkopen. Dit kan op elektriciteitsbeurzen bijvoorbeeld één of twee maanden vooruit of voor één of twee hele jaren vooruit. Dit worden dan futures genoemd; indien die buiten de beurs om worden verkocht heten het forwards. Ook kan elektriciteit van vaak een specifieke grote installatie buiten elektriciteitsbeurzen om met een specifiek contract direct aan een grote afnemer worden verkocht. Dit wordt vaak een power purchase agreement (ppa) genoemd. Voor het afdekken van de financiële risico’s met onder andere forwards, futures en ppa’s wordt de verzamelnaam hedges gebruikt. Veelal zijn de hedges gerelateerd aan de day-ahead-prijzen. Vaak werkt het zo dat als de uiteindelijk day-ahead-prijs voor een bepaald uur hoger is dan de prijs van de future, forward of ppa, betaalt de producent het verschil en bij een lagere prijs krijgt hij het verschil. Sommige ppa’s kennen meer vaste prijzen die, indien deze zijn overeengekomen binnen de groep van de producent, de marktinkomsten vertegenwoordigen als dit vergelijkbare prijzen zijn zoals de prijzen zoals die op dat moment voor vergelijkbare contracten op de groothandelsmarkt golden. Omdat deze positieve en negatieve inkomsten uit afdekking van risico’s (hedges) onderdeel zijn van de daadwerkelijke marktinkomsten moeten deze meegeteld worden bij de marktinkomsten. Dit geldt expliciet voor hedges die gerelateerd zijn aan de elektriciteitsprijs, waar de verordening zich op richt. Hedges afgesloten ter afdekking van risico’s met betrekking tot de kosten van de elektriciteitsproductie, zoals de kosten van brandstoffen, blijven buiten beschouwing voor het bepalen van de marktinkomsten. Uit de definitie van marktinkomsten in de verordening volgt uitdrukkelijk dat naar de inkomsten wordt gekeken en niet naar de kosten – vast en variabel – of de winst. Ook kosten die afhankelijk zijn van de elektriciteitsprijs kunnen gelet op de definitie van de verordening niet in mindering worden gebracht op marktinkomsten. Dit betreft bijvoorbeeld de grondkosten, die een producent van elektriciteit uit wind- of zonne-energie aan de eigenaar van de grond betaalt en waarvan is afgesproken dat dat niet (of niet alleen) een vast bedrag per jaar is, maar daarnaast ook een vergoeding die afhankelijk is gemaakt van de elektriciteitsprijs. Een hogere elektriciteitsprijs leidt dan voor de producent van elektriciteit niet alleen tot meer marktinkomsten maar ook tot hogere kosten. Hier mag bij het vaststellen van de marktinkomsten voor de inframarginale elektriciteitsheffing geen rekening mee worden gehouden. Hetzelfde geldt voor de brandstofkosten voor elektriciteitsopwekking uit steenkool en biomassa. Bij de hoogte van het vrijgesteld bedrag is wel rekening gehouden met de kosten van deze brandstoffen.26

Opbrengsten uit de verkoop van garanties van oorsprong behoren niet tot de marktinkomsten, omdat dit niet de verkoop en levering van elektriciteit betreft. Batterijen met een eigen aansluiting zijn geen productie-installatie en vallen om die reden niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing.

3.4 Uitzondering inkomsten uit balancering (FCR, aFRR en mFRR en passief), redispatching en compensatiehandel

Aangezien vraag en aanbod van elektriciteit altijd in evenwicht moeten zijn, koopt de beheerder van het landelijk hoogspanningsnetwerk (TenneT TSO B.V., hierna: TenneT) zogenoemde balanceringsreserves in.27Dit betreft de Frequency Containment Reserves (FCR), automatic Frequency Restoration Reserve (aFRR) en manual Frequency Restoration Reserves (mFRR). Balanceringsdienstverleners ontvangen de balanceringsenergieprijs voor de elektriciteit die hiervoor is ingezet. De balanceringsverantwoordelijke partijen betalen deze prijs voor het afwijken van hun portfolioprognoses. Als balanceringsverantwoordelijke partijen, door aanpassing van de elektriciteitsproductie of -vraag onder hun verantwoordelijkheid, helpen bij het oplossen van de systeembalans, ontvangen zij de onbalansprijs van TenneT. Dit wordt passieve balancering genoemd. De balanceringsdienstverleners en balanceringsverantwoordelijke partijen kunnen de baten van balancering doorgeven aan elektriciteitsproducenten waar zij een contract mee hebben. Voor veel producenten die hun flexibiliteit aan een BSP of BRP verkopen, is niet bekend op welke markt de BSP of BRP de geleverde flexibiliteit inzet. Daarnaast kunnen elektriciteitsproducenten zelf op basis van signalen van TenneT passief balancering waardoor hier geen expliciete biedingen aan ten grondslag liggen. Hierdoor is passieve balancering lastig te onderscheiden zijn van de geplande productie en natuurlijke afwijkingen door bijvoorbeeld meer of minder zon hierin.

Daarnaast zet TenneT redispatch in om transportproblemen in het net op te lossen en eventueel compensatiehandel om datzelfde landsgrensoverschrijdend te doen. Bij redispatch en compensatiehandel wordt het transportprobleem opgelost door aan de ene kant van het knelpunt meer elektriciteit te produceren of minder af te nemen en aan de andere kant van het knelpunt precies andersom. TenneT betaalt de kosten van redispatch en compensatiehandel.

Om op situaties te kunnen reageren waarin de toepassing van het plafond op marktinkomsten van invloed kon zijn op inzet van balanceringsenergie of redispatching en compensatiehandel kunnen lidstaten op grond van de verordening besluiten dat het plafond op marktinkomsten niet van toepassing is op de inkomsten uit de verkoop van elektriciteit op de balanceringsenergiemarkt en op inkomsten uit de compensatie voor redispatching en compensatiehandel.28

Ondanks dat de volumes van de geproduceerde elektriciteit op de balanceringsmarkt en de elektriciteit die wordt ingezet voor redispatch relatief gering zijn, droeg het uitzonderen van de inframarginale elektriciteitsheffing van de marktinkomsten en de meer of minder ingezette elektriciteit van balancering bij aan de leveringszekerheid. Omdat het vrijgesteld bedrag is uitgedrukt in €/MWh, moeten zowel de inkomsten in € als het volume aan geproduceerde elektriciteit in MWh, gecorrigeerd worden voor balanceringsenergie of redispatching en compensatiehandel.

In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om bij de eenvoudige bepaling van de marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen (zie paragraaf 3.6) alleen een generieke correctie voor onbalans te doen middels de prijs maar niet het volume aan te passen. Het volume kan alleen worden aangepast voor redispatch of compensatiehandel. Bij de bepaling marktinkomsten op basis van administratie producent (boekhoudmethode, zie paragraaf 3.7) kan wel rekening gehouden worden met door TenneT geactiveerde biedingen van balanceringsdienstverleners.

3.5 Aggregatie marktinkomsten per maand

Met het wetsvoorstel wordt de inframarginale elektriciteitsheffing vastgesteld op basis van per maand geaggregeerde marktinkomsten. Hiermee worden de administratieve lasten en regeldrukkosten beperkt, omdat wordt aangesloten bij de (maandelijkse) administratie van bedrijven. Daarnaast wordt de kans op effecten bij overgangen van de ene naar de andere periode verkleind doordat het aantal overgangen veel kleiner is dan bij een keuze voor aggregatie per uur, dag of week. Vanwege de inframarginale elektriciteitsheffing zou het bij frequente overgangen aantrekkelijk kunnen zijn geweest om aan het eind van de periode nog wat meer of minder te produceren, om de belasting te minimaliseren, met als gevolg een verstoring van de merit order op de elektriciteitsmarkt. Omdat de prijzen per uur en per maand op de beurs flink verschillden, wordt voorgesteld om te kiezen voor gemiddelden over een kortere periode dan de gehele looptijd van zeven maanden.

Aggregatie van de marktinkomsten per maand voor de inframarginale elektriciteitsheffing betekent dat naar alle marktinkomsten (uitgedrukt in €) wordt gekeken die voortvloeien uit de productie van elektriciteit in een bepaalde maand uit bronnen waarvoor hetzelfde vrijgestelde bedrag per MWh geldt.

3.6 Bepaling marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen

Voor veel van de inframarginale elektriciteitsproductie-installaties die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen, is in Nederland aan de producent subsidie verleend op basis van de SDE. Voor de SDE worden jaarlijks correctiebedragen vastgesteld aan de hand van de uurlijkse day-ahead-prijzen in Nederland. Het verschil tussen de correctiebedragen en het fase-, basis- of tenderbedrag dat in de subsidiebeschikking is opgenomen is het bedrag waarmee de geproduceerde hoeveelheid elektriciteit wordt vermenigvuldigd en leidt tot het uitbetalen van de voorschotten en uiteindelijk het vaststellen van de subsidie.

Voor producenten die investeren in bijvoorbeeld elektriciteitsproductie uit wind- of zonne-energie, zijn de kosten voor een groot deel relatief vast. Het zijn kapitaalintensieve investeringen. Er zijn bij wind- en zonne-energie bijvoorbeeld geen variabele brandstofkosten en kosten van ETS-rechten die afhankelijk zijn van de elektriciteitsproductie, zoals bij gascentrales. Daardoor is het voor de producenten van elektriciteit uit wind- en zonne-energie belangrijk om ook de inkomsten zoveel mogelijk vast en gelijkmatig te laten zijn, zodat jaarlijks de vaste kosten en aflossing betaald kunnen worden. Door de in de vorige alinea beschreven vormgeving van de SDE kunnen producenten hun inkomsten per MWh zekerstellen door hun elektriciteitsproductie ook tegen uurlijkse day-ahead-prijzen te verkopen. Op die wijze krijgen deze producenten daadwerkelijk als marktinkomsten ook (ongeveer) de marktinkomsten die voor de SDE voor bijvoorbeeld alle wind- of zonneparken gemiddeld per jaar worden bepaald op basis van diezelfde uurlijkse day-ahead-prijzen. De voor de SDE bepaalde gemiddelde inkomsten per jaar worden van het fase-, basis- of tenderbedrag uit de subsidiebeschikking afgetrokken om het voorschot of de subsidie te bepalen. Verkoop van de elektriciteitsproductie tegen de day-ahead-prijzen geeft dan samen met de SDE-subsidie de vaste inkomsten per MWh. Het is om deze reden voor producenten risicovol om de elektriciteit op een andere wijze te verkopen, bijvoorbeeld jaar- of maand-vooruit, omdat die prijzen afwijken van de prijzen op de day-ahead-markt en de producent daarmee minder zeker is van vaste inkomsten per MWh. Verkoop van de elektriciteit op de day-ahead-markt werkt samen met de SDE-subsidie als een «hedge» om de inkomsten per MWh zeker te stellen. Om deze reden is het aannemelijk dat veel producenten de elektriciteitsproductie uit installaties met een SDE-beschikking op de day-ahead-markten verkopen. Veel producenten gaven dat in gesprekken met het ministerie ook aan. Deze nationale omstandigheid maakt dat het voor de elektriciteitsproductie uit veel productie-installaties mogelijk is de marktinkomsten aan de hand van de day-ahead-prijzen per uur vast te stellen. Deze methode wordt in dit wetsvoorstel dan ook als uitgangspunt genomen.

Zoals in paragraaf 3.3 is toegelicht, baseert de verordening het plafond op marktinkomsten en niet op winst uit elektriciteitsproductie. Het is mogelijk dat marktpartijen in de exploitatie van de productie-installatie in het verleden termijncontracten hebben afgesloten om een brutomarge zeker te stellen. Bijvoorbeeld door zowel contracten aan te gaan voor inkomsten als voor de bijbehorende variabele kosten. Gelet hierop is het mogelijk dat er in het verleden, voorafgaand aan het heffingstijdvak, termijncontracten zijn aangegaan in tijden van hoge inkomsten en hoge variabele kosten, voor levering van elektriciteit gedurende het heffingstijdvak. Hiermee kan de situatie ontstaan dat, doordat volgens de verordening alleen naar inkomsten kan worden gekeken, de relatief hoge inkomsten worden afgeroomd maar de relatief hoge kosten blijven bestaan, met als gevolg een verlieslatende transactie. Door de marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen vast te stellen, wordt dit gevolg gedeeltelijk gemitigeerd.

Bij het vaststellen van de marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen wordt naar alle elektriciteitsproductie per uur in een bepaalde maand (uitgedrukt in MWh) gekeken per bron met hetzelfde vrijgesteld bedrag en die op het net of een directe lijn is ingevoed. Eventueel eigen verbruik achter de meter wordt niet ingevoed en valt dan ook niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing. Het volume dat is ingevoed kan worden gecorrigeerd voor de hoeveelheid elektriciteit die is ingezet voor redispatch of compensatiehandel. Vervolgens wordt voor elk uur in een bepaalde maand deze elektriciteitsproductie per uur vermenigvuldigd met de prijs die op de day-ahead-markt in Nederland gold voor dat uur (uitgedrukt in €/MWh). Hierdoor ontstaat een opbrengst voor dat uur (uitgedrukt in €) behorend bij die bron. Alle opbrengsten per uur per bron met hetzelfde vrijgesteld bedrag worden voor de uren in de betreffende maand bij elkaar opgeteld (uitgedrukt in €). Ook alle elektriciteitsproductie per uur die in een bepaalde maand op het net of een directe lijn is ingevoed (uitgedrukt in MWh) worden per bron met hetzelfde vrijgesteld bedrag bij elkaar opgeteld. Vervolgens worden de totale productie (in MWh) per maand en totale opbrengst (uitgedrukt in €) per maand op elkaar gedeeld. Dit geeft de gemiddelde opbrengst per maand (uitgedrukt in €/MWh) per bron met hetzelfde vrijgesteld bedrag. Voor elektriciteit uit de bronnen wind- en zonne-energie wordt deze gemiddelde opbrengst per maand (uitgedrukt in €/MWh) verminderd met een correctie voor onbalans (uitgedrukt in €/MWh) om op de gemiddelde marktinkomsten per maand te komen (uitgedrukt in €/MWh). Het product van enerzijds de gemiddelde marktinkomsten per MWh voor die maand minus het vrijgesteld bedrag (bijvoorbeeld € 130/MWh) en anderzijds de productie in die maand in MWh maal het tarief van 90%, levert de af te dragen belasting op.

Een maand heeft ruim 700 uur, maar in het volgende voorbeeld is vanwege de eenvoud en navolgbaarheid met 5 uur gerekend. Dit voorbeeld van elektriciteitsproductie zonne-energie illustreert hoe de hoogte van de inframarginale elektriciteitsheffing in een bepaalde maand wordt berekend:

productie: 5 uur productie van respectievelijk 2, 1, 2, 3 en 2 MWh. Totale productie = 10 MWh. Alle geproduceerde elektriciteit wordt op het net ingevoed.

Day-ahead-prijzen: in die 5 uren van respectievelijk 200, 100, 200, 300 en 200 €/MWh. Opbrengsten in deze maand: (2x200)+(1x100)+(2x200)+(3x300)+(2x200) = € 2.200 voor een productie van 10 MWh.

Marktinkomsten: marktinkomsten per MWh in deze maand € 2.200 / 10 MWh = € 220/MWh voor correctie voor onbalans.

Correctie voor onbalans: correctie in deze maand is € 26,70/MWh.

Vrijgesteld bedrag: vrijgesteld voor elektriciteitsproductie zonne-energie is € 130/MWh.

Heffing: de af te dragen belasting bedraagt voor deze maand (€ 220/MWh – € 26,70/MWh -€ 130/MWh) x 10 MWh x 90% = € 63,30/MWh x 10 MWh x 90%= € 569,30.

Doordat met deze methode al wordt gekeken naar de productie en prijs per uur, is er geen correctie voor het profieleffect nodig. Correctie voor een profieleffect zou nodig zijn als een gemiddelde ongewogen day-ahead-prijs werd genomen, om te corrigeren voor het feit dat bijvoorbeeld productie-installaties voor elektriciteitsproductie uit wind- of zonne-energie het grootste deel van hun elektriciteit produceren op momenten dat gemiddeld lagere prijzen tot stand komen. Wel is voor elektriciteitsproductie uit wind- en zonne-energie nog een correctie voor onbalans noodzakelijk bij deze methode. Het kan immers altijd harder of zachter waaien of de zon kan meer of minder schijnen dan verwacht, waardoor de daadwerkelijke productie afwijkt van de elektriciteitsproductie zoals op de day-ahead-markt verkocht. Hierdoor moet bijvoorbeeld bij tegenvallende productie elektriciteit worden bijgekocht op de intraday-markt tegen daar geldende prijzen om toch de verkochte hoeveelheid te kunnen leveren. Er worden dus nog wel onbalanskosten gemaakt. PBL publiceert jaarlijks de profiel en onbalanskosten voor elektriciteitsproductie uit wind- en zonne-energie. Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de SDE, is ervoor gekozen om dezelfde correcties voor onbalans van PBL29 te gebruiken voor de inframarginale elektriciteitsheffing. Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de opgestelde vermogens in het heffingstijdvak, is besloten de onbalansfactoren voor het betreffende kalenderjaar te nemen. Voor de maand december 2022 is dat € 4,90/MWh voor wind op land, € 7,30/MWh voor wind op zee en € 26,70/MWh voor elektriciteitsproductie uit zonne-energie. Voor elektriciteitsproductie uit andere bronnen dan wind- en zonne-energie die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen wordt geen rekening gehouden met onbalans. Zij kunnen hun productie immers regelen. Voor elektriciteitsproductie uit wind- en zonne-energie houdt PBL ook geen rekening met productie-uitval, waardoor dit geen ongelijkheid creëert met de andere bronnen dan wind- en zonne-energie onder de inframarginale elektriciteitsheffing.

Bij de bepaling van marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen wordt in het geval bijvoorbeeld een productie-installatie op basis van wind- of zonne-energie achter de meter wordt gecombineerd met een batterij, de gemiddelde marktprijs en geproduceerde hoeveelheid elektriciteit bepaald aan de hand van alleen de gemeten elektriciteitsproductie uit wind- of zonne-energie. Hiervoor is vrijwel altijd een aparte meter beschikbaar. Er is dan geen mogelijkheid om rekening te houden met eigen verbruik. Indien een producent daar wel rekening mee wil houden, kan hij kiezen voor de boekhoudmethode zoals beschreven in de volgende paragraaf. Ter controle zijn data vanuit de aansluiting beschikbaar.

In hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel is de berekenwijze van de belastbare marktinkomsten opgenomen. Samen met het tarief uit het voorgestelde artikel 6 bepaalt dit de hoogte van de inframarginale elektriciteitsheffing. Artikel 7 stelt de belastbare marktinkomsten per maand op het product van de hoeveelheid opgewekte en ingevoede elektriciteit en het verschil van de gemiddelde marktinkomsten per maand en het vrijgesteld bedrag. Artikel 8 beschrijft de wijze waarop de gemiddelde marktinkomsten op basis van de day-ahead-prijzen worden bepaald. Artikel 9 geeft het vrijgesteld bedrag of de berekenwijze daarvoor voor zoals hierna beschreven.30

3.7 Bepaling marktinkomsten op basis van administratie producent (boekhoudmethode)

Bepaling van de marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen, zoals beschreven in de vorige paragraaf, zal voor veel producenten een goede en eenvoudig te bepalen benadering geven van hun daadwerkelijke marktinkomsten. Omdat de verordening uit gaat van daadwerkelijke marktinkomsten, zullen producenten voor wie dit niet geldt, de mogelijkheid hebben om hun marktinkomsten vast te stellen op basis van de overeenkomsten die zijn gesloten met betrekking tot verkoop van de productie in het heffingstijdvak. Dit alternatief is, ook gelet op de verordening, noodzakelijk om te voorkomen dat producenten die niet daadwerkelijk profiteren van de huidige hoge elektriciteitsprijzen, worden benadeeld omdat zij hun inkomsten hebben afgedekt tegen schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit. Deze alternatieve methode om de marktinkomsten te bepalen, waarbij producenten gebruik maken van hun administratie, hierna aangeduid als de boekhoudmethode, wordt in deze paragraaf beschreven.

Met de boekhoudmethode mogen de marktinkomsten uit elektriciteitsproductie van een producent worden gebaseerd op de onderdelen van de administratie van de producent die betrekking hebben op marktinkomsten uit de productie. Op basis van dit deel van de administratie dienen op maandbasis de gemiddelde marktinkomsten per verkochte MWh te worden berekend. Daarbij wordt, gelet op de definitie van marktinkomsten uit de verordening, rekening gehouden met (positieve en negatieve) inkomsten uit zowel verkopen van de geproduceerde elektriciteit als stroomafnameovereenkomsten (aankopen) en andere verrichtingen ter afdekking van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit met betrekking tot de verkoop en levering van de geproduceerde elektriciteit. Indien een producent deel uitmaakt van een groep, en een groepsmaatschappij neemt de geproduceerde elektriciteit af en verkoopt deze op een elektriciteitsmarkt, dan zijn de marktinkomsten van die groepsmaatschappij uit die elektriciteit maatgevend voor de marktinkomsten van de producent uit de door hem geproduceerde elektriciteit. Dat geldt ook indien de elektriciteit via een of meer tussenschakels binnen de groep wordt verkocht aan een groepsmaatschappij die de geproduceerde elektriciteit verkoopt op een elektriciteitsmarkt. Ook dan zijn de marktinkomsten van de groepsmaatschappij die de geproduceerde elektriciteit op een elektriciteitsmarkt verkoopt maatgevend voor marktinkomsten van de producent uit deze elektriciteit.

Transacties die betrekking hebben op productie uit bronnen die niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen of die uitsluitend betrekking hebben op aankoop en verkoop van elektriciteit ten behoeve van levering op de retailmarkt, moeten buiten beschouwing worden gelaten. Dit geldt niet bij verkoop binnen de groep van de (eigen) elektriciteitsproductie, uit bronnen die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen, aan een groepsmaatschappij die deze productie zelf verbruikt of doorverkoopt op de retailmarkt. Indien de groepsmaatschappij de eindafnemer is of de geproduceerde elektriciteit verkoopt op de Nederlandse retailmarkt voor elektriciteit, dan geldt het volgende. De marktinkomsten uit de door de producent geproduceerde elektriciteit worden dan gesteld op de uitgaven voor aankoop van deze elektriciteit van de groepsmaatschappij die de eindafnemer is of die de geproduceerde elektriciteit verkoopt op de Nederlandse retailmarkt. Deze uitgaven voor aankoop moeten wel ten minste gelijk zijn aan de uitgaven voor aankoop van vergelijkbare overeenkomsten die op de groothandelsmarkt voor elektriciteit worden gesloten tussen onafhankelijke partijen. Hierbij kan gedacht worden aan de vergelijking met bijvoorbeeld futures die op hetzelfde moment en voor dezelfde periode van levering gesloten zijn.

De verordening schrijft voor dat lidstaten doeltreffende maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat het plafond op marktinkomsten daadwerkelijk wordt toegepast in gevallen waarin producenten worden gecontroleerd door, of gedeeltelijk eigendom zijn van, andere ondernemingen, met name wanneer zij deel uitmaken van een verticaal geïntegreerde onderneming.31 Door de hierboven aangegeven wijze van bepalen van marktinkomsten in dergelijke gevallen wordt hierin voorzien.

Ook negatieve en positieve inkomsten uit overeenkomsten met betrekking tot elektriciteit ter afdekking van risico’s van prijsschommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit, behoren ingevolge de definitie van marktinkomsten uit de verordening tot de marktinkomsten.32 Als dit overeenkomsten betreft met betrekking tot elektriciteitsprijzen in een meer liquide elektriciteitsmarkt zoals Duitsland, zijn de inkomsten hieruit ook onderdeel van de marktinkomsten. De elektriciteitsprijzen in Duitsland zijn immers veelal vanwege de landsgrensoverschrijdende verbindingen nauw gecorreleerd met de prijzen in Nederland, maar vanwege de betere verhandelbaarheid, kiezen producenten mogelijk voor deze overeenkomsten ter afdekking van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit. De negatieve en positieve inkomsten uit overeenkomsten met betrekking tot elektriciteit ter afdekking van risico’s van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit, die betrekking hebben op elektriciteitsproductie uit bronnen die niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen of die (uitsluitend) betrekking hebben op aankoop en verkoop van elektriciteit ten behoeve van levering op de retailmarkt, moeten buiten beschouwing worden gelaten. Betreft het echter verkoop binnen de groep van de (eigen) elektriciteitsproductie uit bronnen die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen aan een groepsmaatschappij die deze productie zelf verbruikt of doorverkoopt op de retailmarkt, dan mag dit niet buiten beschouwing worden gelaten.

Omdat, zoals hierboven is vermeld, bij het vaststellen van de marktinkomsten geen rekening wordt gehouden met de kosten, horen (negatieve en positieve) inkomsten uit overeenkomsten met betrekking tot bijvoorbeeld brandstofkosten, zoals kolen of biomassa, ter afdekking van risico’s van prijsschommelingen op de markt niet tot de marktinkomsten.

Ook bij de bepaling van de marktinkomsten op basis van de boekhoudmethode wordt, in het geval bijvoorbeeld een productie-installatie op basis van wind- of zonne-energie op dezelfde aansluiting wordt gecombineerd met een batterij, de gemiddelde marktprijs en geproduceerde hoeveelheid elektriciteit bepaald aan de hand van alleen de gemeten elektriciteitsproductie uit wind- of zonne-energie. Hiervoor is vrijwel altijd een aparte meter achter de aansluiting beschikbaar en zullen veelal in de administratie prijzen zijn opgenomen. Ook hiervoor zijn ter controle dan data vanuit de meting op de aansluiting beschikbaar.

Bij de bepaling van marktinkomsten op basis van de boekhoudmethode kan het zijn dat de contracten voor elektriciteitsverkoop zodanig zijn opgesteld dat de daadwerkelijke marktinkomsten in een maand pas later kunnen worden vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld aan de orde indien de marktinkomsten gekoppeld zijn aan een specifiek «correctiebedrag hernieuwbare elektriciteit» zoals de Minister voor Klimaat en Energie die jaarlijks rond april vaststelt voor de SDE-subsidie voor het voorafgaande kalenderjaar. Voor het kalenderjaar 2022 betrof dat de Regeling vaststelling definitieve correcties duurzame energieproductie en klimaattransitie 2022. Omdat het vrijgesteld bedrag per MWh volgens de verordening geldt voor gerealiseerde marktinkomsten moet met dergelijke aanpassingen rekening worden gehouden om de maandelijkse inkomsten te bepalen. Om deze reden zal in elk geval een deel van de belastingplichtige producenten niet direct na afloop van het heffingstijdvak de grondslag voor de inframarginale elektriciteitsheffing kunnen vaststellen. De eis om voor 1 oktober 2024 aangifte voor de inframarginale elektriciteitsheffing te doen, laat hiervoor voldoende ruimte.

Ook voor de boekhoudmethode is in hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel de berekenwijze van de belastbare marktinkomsten opgenomen. Voor de boekhoudmethode beschrijft artikel 10 de wijze waarop de totale marktinkomsten berekend moeten worden.

Indien een producent deel uitmaakt van een groep en gebruik maakt van de boekhoudmethode om de marktinkomsten uit zijn elektriciteitsproductie te baseren op de overeenkomsten en administratie die betrekking hebben op de verkoop van de productie en de inkomsten daaruit, moeten ook de hedges worden toegerekend aan de productie. De hedges worden vaak op een heel portfolio gedaan die niet alleen betrekking heeft op verkoop van de elektriciteitsproductie van de producent. De toerekening van de portfolioresultaten aan de elektriciteitsproductie van de producent kan plaatsvinden op basis van de toerekening welke werd gebruikt vóór de zomer van 2022. Indien binnen de groep van van de elektriciteitsproducent geen toerekening werd toegepast maar wel een administratie beschikbaar is waaruit zo’n toerekening blijkt, dan kan daar op deze wijze, conform die administratie, bij worden aangesloten. De marktinkomsten worden dan bepaald voor de betreffende inframarginale bron of groep van bronnen waarvoor eenzelfde vrijgesteld bedrag geldt en voor zover het de elektriciteitsproductie in Nederland betreft. De toerekening dient, indien van deze methode gebruik wordt gemaakt, wel gelijk te zijn aan de toerekening in het administratiesysteem van voor de zomer van 2022. Daarmee kan worden uitgesloten dat de toerekening of het administratiesysteem zodanig werd vormgegeven, dat die diende om de inframarginale elektriciteitsheffing te ontlopen. Voor de zomer van 2022 was de inframarginale elektriciteitsheffing nog niet voorzien.

Om tot slot ook een methode te hebben die altijd werkt, ook als de administratie van de producent portfolioresultaten niet toerekent of het administratiesysteem na de zomer van 2022 is aangepast, kan het aandeel in de gerealiseerde marktinkomsten bepaald worden aan de hand van het aandeel in het volume aan elektriciteit waarmee de marktinkomsten zijn gerealiseerd. Het aandeel van de geproduceerde hoeveelheid elektriciteit (of, indien van toepassing, de p50-verwachtingswaarde van die productie) in de hoeveelheid van het portfolio, bepaalt dan het aandeel uit de portfolioresultaten dat wordt toegerekend aan de inframarginale elektriciteitsproductie.

De verdeling van hedgeresultaten op jaar- of kwartaalproducten naar rato van tijd (bijvoorbeeld 1/12 voor elke maand in het jaar) of naar rato van verwachte of gerealiseerde verdeling van de jaarproductie in een jaar (bijvoorbeeld voor zon in de zomer een groter aandeel dan in de winter) zal veelal onderdeel van de toerekening zijn.

Op dezelfde wijze als dat hedges worden toegerekend aan de productie, moet dat ook gedaan worden voor inkomsten uit balancering (FCR, aFRR en mFRR), redispatching en compensatiehandel zoals beschreven in paragraaf 3.4. Indien een producent gebruik maakt van de boekhoudmethode zal het marktinkomstenverslag vergezeld moeten gaan van een verificatie door een accountant. Daarbij wordt voorzien dat ook specifiek de toerekening van portfolioresultaten moet worden gecontroleerd. Hiervoor zal een accountantsprotocol worden opgesteld, waarin de controle van de toerekening en stappen nader zullen worden uitgewerkt.

3.8 Vrijgestelde bedragen per MWh (plafonds)

In het wetsvoorstel wordt het plafond waarvan in de verordening sprake is, omschreven als het bedrag van de belastbare marktinkomsten per MWh dat is vrijgesteld van de inframarginale elektriciteitsheffing. Met het wetsvoorstel worden de verschillende vrijgestelde bedragen per MWh vastgesteld. In de volgende paragrafen wordt de hoogte en wijze waarop deze bepaald zijn, toegelicht.

Productie en marktinkomsten uit alle bronnen die onder hetzelfde vrijgestelde bedrag vallen en op dezelfde wijze worden vastgesteld, worden per maand bij elkaar opgeteld en opgenomen in het marktinkomstenverslag. Indien een producent onderdeel is van een groep worden de marktinkomsten per producent van de groep samengebracht in het marktinkomstenverslag.

Het doel van het vrijgestelde bedrag is, blijkens de verordening, niet om een bepaalde minimale omzet (of resulterende winst) te garanderen voor productie-installaties. Omdat verschillende productietechnieken – en zelfs specifieke productie-installaties binnen dezelfde techniek – verschillende investerings- en exploitatiekosten kennen, zou een doelstelling om minimale omzet (of resulterende winst) te garanderen ook niet mogelijk zijn via een generieke plafonnering van deze inkomsten. Het doel van het vrijgestelde bedrag is om de buitengewone omzet af te romen, dat wil zeggen omzet die hoger is dan op basis van redelijke verwachtingen van marktdeelnemers ten aanzien van het gemiddelde niveau van de elektriciteitsprijzen, vóór de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne. Het niveau waarop het vrijgesteld bedrag wordt vastgesteld mag geen afbreuk doen aan het vermogen van de producenten op wie het wordt toegepast om hun investerings- en exploitatiekosten terug te verdienen en moet toekomstige investeringen in de capaciteit die nodig is voor een koolstofvrij en betrouwbaar elektriciteitssysteem in stand houden en stimuleren.

3.8.1 Algemeen vrijgesteld bedrag per MWh

Het plafond, in het wetsvoorstel het vrijgestelde bedrag van de marktinkomsten per megawattuur dat is vrijgesteld van de inframarginale elektriciteitsheffing genoemd, bepaalt waarboven de marktinkomsten van elektriciteitsproducenten tot een belasting leiden. Het wetsvoorstel bevat met een algemeen vrijgesteld bedrag van € 130/MWh een lager vrijgesteld bedrag per MWh dan het maximum van € 180/MWh dat wordt vermeld in de verordening.33 Dit algemene vrijgestelde bedrag geldt in Nederland voor de bronnen windenergie, zonne-energie, waterkracht, afvalstoffen en kernenergie, tenzij vanwege de SDE voor een specifieke installatie voor elektriciteitsopwekking uit windenergie, zonne-energie, of waterkracht een ander vrijgesteld bedrag van toepassing is.34

De keuze voor een lager algemeen vrijgesteld bedrag per MWh dan het plafond uit de verordening heeft een aantal redenen. Ten eerste ligt het vrijgestelde bedrag van € 130/MWh ruim boven de gemiddelde weekprijzen van € 40/MWh tot € 70/MWh die in Nederland op de day-ahead-markt gangbaar waren voordat de EU geconfronteerd werd met minder levering van gas uit Rusland, met hogere gasprijzen en daardoor ook hoge elektriciteitsprijzen tot gevolg. Een vrijgesteld bedrag van € 130/MWh leidt daarmee nog steeds tot inkomsten die ruimschoots hoger liggen dan hetgeen elektriciteitsproducenten verwachtten of redelijkerwijs konden verwachten toen zij besloten te investeren.

Een tweede reden voor de keuze van een lager plafond is dat in de verordening sprake is van prijzen tijdens piekuren.35 Hierboven is toegelicht waarom is gekozen om de marktinkomsten per maand te aggregeren. Omdat elektriciteit niet opgeslagen kan worden, verschillen de elektriciteitsprijzen van moment tot moment. Ook voor Nederland komt op de belangrijke Europese day-ahead-markt voor elk uur een andere elektriciteitsprijs tot stand. Door de keuze om voor de inframarginale elektriciteitsheffing niet uit te gaan van de (piek)prijzen per uur, maar van de gemiddelde elektriciteitsprijzen in een maand tellen ook de prijzen in uren die onder het vrijgestelde bedrag per MWh liggen mee voor het maandgemiddelde. Hierdoor liggen de per maand geaggregeerde marktinkomsten en daarmee de te betalen belasting lager, dan wanneer de marktinkomsten uitgedrukt in €/MWh per uur de basis zouden vormen voor de inframarginale elektriciteitsheffing. Hoeveel lager is lastig algemeen te bepalen, omdat dit afhankelijk is van de mate waarin in het heffingstijdvak de prijzen per uur boven en onder het vrijgestelde bedrag kwamen op momenten dat de productie-installatie elektriciteit produceerde en de mate waarin elektriciteitsproducenten hun marktinkomsten hadden afgedekt tegen schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit.

Een derde reden voor de keuze voor een lager vrijgesteld bedrag van € 130/MWh is dat dit in lijn is met de keuzes in de landen om ons heen. In België vermeldt de aangenomen wet ook een vrijgesteld bedrag van € 130/MWh. De invulling van het plafond op marktinkomsten in Duitsland komt globaal overeen met een vrijgesteld bedrag van eveneens € 130/MWh. De Duitse systematiek wijkt wel af van de Nederlandse en Belgische, omdat in Duitsland elke productie-installatie een ander vrijgesteld bedrag per MWh heeft, afhankelijk van de individuele subsidiebeschikking.

3.8.2 Vrijgesteld bedrag per MWh voor SDE met fase-, basis- of tenderbedrag boven € 130/MWh

Het wetsvoorstel voorziet in een afwijkend vrijgesteld bedrag voor productie-installaties die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen en waarvoor een SDE-beschikking is afgegeven met een fase-, basis- of tenderbedrag36 dat hoger is dan € 130/MWh. Deze productie-installaties, circa 100, produceren per jaar circa 3,8 TWh aan hernieuwbare elektriciteit en leveren een belangrijke bijdrage aan de productie van hernieuwbare energie in Nederland. Om deze productie te continueren en geen inkomsten af te romen tot het niveau dat anders door de subsidie zou zijn aangevuld, wordt tijdens de looptijd van deze beschikking voor deze installaties een afwijkend vrijgesteld bedrag gehanteerd. Deze producenten konden immers tijdens de subsidieperiode rekenen op aanvulling van de marktinkomsten met subsidie tot het fase-, basis- of tenderbedrag om hun investering terug te verdienen. Bovendien zondert de verordening door lidstaten verleende steun uitdrukkelijk uit van het begrip marktinkomsten.37 Voorgesteld wordt om voor deze installaties tijdens de looptijd van de beschikking een vrijgesteld bedrag per MWh te laten gelden dat gelijk is aan het fase-, basis- of tenderbedrag voor deze productie-installatie. Pas als de marktinkomsten uit deze installatie per maand hoger zijn dan het fase-, basis- of tenderbedrag, moet belasting worden betaald. Hiermee worden alleen inkomsten afgeroomd boven het niveau tot waar anders de subsidie zou hebben aangevuld en blijft het investeringsklimaat voor hernieuwbare elektriciteitsproductie gewaarborgd.

Voor windenergie op zee en op land is bij subsidieverlening in het verleden een windfactor opgenomen van 1,25. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008 en in de Regeling windenergie op zee 2009. Door de windfactor werd het fase-, basis- of tenderbedrag bij windprojecten met deze factor verhoogd en de hoeveelheid elektriciteit per jaar waarover de subsidie werd uitgekeerd met deze factor verlaagd. Per saldo bleef de subsidie per jaar gelijk, maar er was nauwelijks risico meer dat door een jaar met weinig wind, niet de volledige subsidie zou worden uitgekeerd. In de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 is een overgangsbepaling voor de windfactor opgenomen. Sindsdien wordt voor nieuwe projecten het risico op slechte windjaren opgevangen door middel van banking38 en niet meer met de windfactor. Voor de hoogte van het vrijgestelde bedrag per MWh voor windenergie geldt het fase-, basis- of tenderbedrag zonder toepassing van de correctiefactor van 1,25. Indien bijvoorbeeld voor een productie-installatie een tenderbedrag van € 180/MWh voor 3.000 vollasturen is ingediend en na toepassing van de windfactor een bedrag wordt uitgekeerd van € 225/MWh39 voor 2.400 vollasturen40, geldt dus als vrijgesteld bedrag € 180/MWh.

3.8.3 Vrijgestelde bedragen per MWh voor biomassabrandstoffen

Op grond van de verordening kunnen lidstaten een hoger vrijgesteld bedrag per MWh op marktinkomsten vaststellen voor producenten die elektriciteit opwekken uit bepaalde bronnen, mits hun investeringen en exploitatiekosten het maximum van € 180/MWh overschrijden.41 Met het wetsvoorstel wordt het vrijgestelde bedrag voor vaste biomassabrandstoffen vastgesteld op € 240/MWh en voor gasvormige biomassabrandstoffen met uitzondering van groen gas uit het gasnet dat op grond van de verordening niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt,42 vastgesteld op € 285/MWh.43 De belangrijkste reden is dat deze vorm van elektriciteitsopwekking geconfronteerd werd met flink gestegen biomassaprijzen en energiekosten om de biomassa geschikt te maken voor elektriciteitsproductie.

Daarnaast moet het hogere vrijgestelde bedrag per MWh voor elektriciteitsproductie uit deze bronnen voorkomen dat de kolencentrales significant minder biomassa zouden gaan bijstoken in plaats van kolen, waardoor de CO2-uitstoot in Nederland zou zijn toegenomen. Ook was het ongewenst dat vanuit biovergisting minder elektriciteit werd geproduceerd, wat door gascentrales had moet worden opgevangen. Een flexibel vrijgesteld bedrag voor biomassa was niet mogelijk, omdat de vormen van biomassa zeer divers zijn en er geen geschikte openbare referentieprijzen beschikbaar zijn. De € 240/MWh voor vaste biomassabrandstoffen is gebaseerd op de geschatte prijs voor houtige biomassa eind november 2022. Met de € 285/MWh voor gasvormige biomassabrandstoffen wordt beter aangesloten bij het vrijgesteld bedrag dat in Duitsland en België voor gasvormige biomassa gold en bij Duits onderzoek naar deze sector. Met dit bedrag werd geborgd dat biogas-warmtekrachtkoppelinginstallaties niet minder elektriciteit zouden produceren als direct gevolg van de inframarginale elektriciteitsheffing, wat een onwenselijke situatie zou zijn geweest, zoals ook aangegeven in antwoorden op kamervragen van het lid Bontenbal (CDA).44

3.8.4 Vrijgesteld bedrag per megawattuur voor steenkool

In de paragraaf over de bronnen waarmee elektriciteit wordt opgewekt is voorgesteld een specifiek vrijgesteld bedrag per MWh vast te stellen voor marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit uit steenkool.45 In deze paragraaf wordt de hoogte van het specifieke vrijgestelde bedrag per MWh toegelicht.

Kolencentrales vallen onder het Europese systeem voor emissiehandel: het Emissions Trading System (ETS). Emissiehandel is de handel in emissierechten: het recht om broeikasgassen uit te stoten. Met één emissierecht mag een bedrijf één ton koolstofdioxide (CO2) uitstoten. Het aantal beschikbare rechten is beperkt en het aantal uitgegeven emissierechten gaat elk jaar omlaag. De prijs voor een emissierecht, de ETS-prijs, wordt bepaald door vraag en aanbod.

Het specifieke vrijgestelde bedrag per MWh voor de marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit uit steenkool zal meebewegen met de marginale kosten van elektriciteitsproductie uit steenkool, die bestaan uit de prijs van kolen en die van CO2. Daarnaast is uitgegaan van een vast bedrag van € 40/MWh boven op de kosten voor kolen en CO2. Zolang de kolen- en CO2-prijzen laag zijn, is het vrijgestelde bedrag voor de kolencentrales gelijk aan het vrijgestelde bedrag van € 130/MWh van de andere elektriciteitsproducenten. Bij hoge kolen- en/of CO2-prijzen is het vrijgestelde bedrag per MWh specifiek voor de elektriciteit opgewekt uit kolen hoger, om te voorkomen dat de kolencentrales als gevolg van de inframarginale elektriciteitsheffing niet zouden produceren, en gascentrales de elektriciteitsproductie over hadden moeten nemen. Gesteld dat de specifieke berekening tot een uitkomst van € 120/MWh leidt, dan is het vrijgestelde bedrag waarboven de marktinkomsten worden afgeroomd dus € 130/MWh. In het geval dat de berekening echter tot een uitkomst van € 190/MWh leidt, is het vrijgestelde bedrag waarboven de marktinkomsten worden afgeroomd € 190/MWh.

Het vaste bedrag van € 40/MWh verandert niet en zorgt ervoor dat de producenten een redelijke brutomarge overhouden waardoor de merit order niet wordt verstoord. Het doel van de vaste component is niet om een specifieke minimale marge te garanderen, de inframarginale elektriciteitsheffing ziet immers op het afromen van excessieve omzet. Het is bedoeld om te voorkomen dat kolencentrales als gevolg van de inframarginale elektriciteitsheffing in het geheel afschakelden. Op deze wijze wordt ervoor zorggedragen dat alleen dat deel van de marktinkomsten wordt afgeroomd waarmee de producenten vooraf redelijkerwijs geen rekening konden houden. De hoogte van de vaste component is gebaseerd op de historische brutomarge, de elektriciteitsprijs gecorrigeerd voor de kolen- en CO2-prijs (de zogenoemde clean dark spread). Deze heeft tussen 2018 en medio 2021 gefluctueerd tussen circa € 5/MWh en € 20/MWh, gebaseerd op dezelfde parameters die worden gehanteerd bij het vaststellen van het maandelijkse vrijgestelde bedrag per MWh. De vaste component ligt hier significant boven, op een niveau dat de eigenaren van de kolencentrales niet redelijkerwijs hadden kunnen verwachten voorafgaand aan het moment vanaf de zomer van 2021 waarop Rusland minder gas aan Europa ging leveren.

Het vrijgestelde bedrag per MWh voor elektriciteit opgewekt met steenkool wordt met dezelfde periodiciteit vastgesteld als de marktinkomsten van de elektriciteitsproducent, dus per maand. De referentieprijzen voor kolen en CO2 worden per dag waarin er prijzen beschikbaar zijn gedurende een maand gevolgd, om aan het einde van die maand een maandelijks prijsgemiddelde hiervan te berekenen. Het vrijgestelde bedrag per MWh per maand is daarmee beschikbaar aan het einde van die maand.

Het vrijgestelde bedrag per MWh voor marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit opgewekt met steenkool is gelijk aan de som van de kolenprijs (€/ton kolen) en het product van de ETS-prijs (€/ton CO2) en de emissiefactor (ton CO2 per ton kolen), vermenigvuldigd met de efficiëntie (ton kolen per MWh elektriciteit), waarbij het vaste bedrag van € 40/MWh wordt opgeteld. De efficiëntie (ton kolen per MWh elektriciteit) wordt berekend door 1 te delen door de energiedichtheid (MJ/ton kolen) omgerekend naar MWh/ton kolen en de uitkomst te vermenigvuldigen met de efficiëntie van de centrale.46

De kolenprijs betreft de dagelijkse settlement prijs van de kolenprijs van de API2 Rotterdam Coal Future van de eerstvolgende kalendermaand. De markt die hiervoor wordt gebruikt is de markt met de meeste handel in deze contracten. Voor het heffingstijdvak van de inframarginale elektriciteitsheffing was dat ICE Futures Europe. De relevante prijzen zijn te vinden op https://www.theice.com/products/243/API2-Rotterdam-Coal-Futures. Voor de kolenprijs in de maand december 2022 wordt hierbij gekeken naar de prijs van kolen in de maand januari. De conversie van USD naar EUR vindt plaats op basis van de dagelijkse settlement prijs van hetzelfde maandcontract van de USD/EUR koers. Dit sluit aan bij hoe de meeste eigenaren van kolencentrales hun kolen inkopen. De eigenaar van de kolencentrale betaalt veelal deze prijs om zijn voorraden aan te vullen als hij besluit extra elektriciteit te produceren.

De CO2-prijs is de dagelijkse settlement prijs van de ETS-prijs van de eerstvolgende december EUA Future. De markt die hiervoor wordt gebruikt is de markt met de meeste handel in deze contracten. Voor het heffingstijdvak van de inframarginale elektriciteitsheffing was dat ICE Endex. De relevante prijzen zijn te vinden op https://www.theice.com/products/197/EUA-Futures. Hiervoor wordt gekeken naar de prijzen in de laatste maand van het lopende jaar waarin de ETS-rechten nodig zijn voor de uitstoot die gepaard is gegaan met de elektriciteitsproductie, omdat dan de handel het meest liquide is. De ETS-prijzen voor de maand december 2022 worden dus bepaald door de ETS-prijzen in dezelfde maand. De ETS-prijzen in de maand januari 2023 worden bepaald door de ETS-future prijs voor december 2023 zoals die was in de maand januari 2023.

De emissiefactor (ton CO2 per ton kolen) en de energiedichtheid (MJ/ton kolen) volgen beiden uit de standaard CO2 emissiefactoren in de Nederlandse lijst van energiedragers (NIR 2022 standaardwaarden) zoals gepubliceerd door de rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) en te vinden via https://www.emissieautoriteit.nl/onderwerpen/monitoring-emissies/documenten/hulpdocument/2022/07/18/standaardwaarden-nir-2022. De efficiëntie van de centrale is die zoals in de omgevingsvergunning opgenomen.47 In de praktijk hebben de kolencentrales onder andere door op- en afregelen een lager rendement, maar deze verschilt per centrale en is onder andere afhankelijk van de deellast. Door aan te sluiten bij de omgevingsvergunning is de efficiëntie eenduidig vast te stellen. Het is bekend dat de daadwerkelijk gerealiseerde efficiëntie van centrales lager zal liggen dan die is opgenomen in de omgevingsvergunning. Omdat de formule het vrijgestelde bedrag bepaald, dat voldoet aan de voorwaarden die de verordening daaraan stelt, en niet een benadering is van de daadwerkelijke kostenbasis die per individuele centrale geldt, kan het vaststellen van de efficiëntie van de centrale op basis van de omgevingsvergunning worden gedaan. De vaste component van € 40/MWh biedt voldoende ruimte zodat de kolencentrales met een lager gerealiseerde efficiëntie nog steeds in bedrijf zijn geweest en niet in zijn geheel afschakelden.

3.8.5 Voorwaarden artikel 8, tweede lid

Zoals hiervoor is toegelicht, passen de in paragraaf 3.2.2 genoemde keuze om producenten van elektriciteit uit steenkool in de inframarginale elektriciteitsheffing te betrekken en de hierboven genoemde voorgestelde differentiatie in plafonds op marktinkomsten, binnen de keuzemogelijkheden die artikel 8, eerste lid, van de verordening aan lidstaten biedt. Deze nationale keuzes voldoen tevens aan de daarvoor in artikel 8, tweede lid, van de verordening gestelde voorwaarden. Dat wordt hieronder nader toegelicht.

3.8.5.1 Evenredig en niet-discriminerend

Het voorgestelde algemeen vrijgesteld bedrag van € 130/MWh en de voorgestelde specifieke vrijgestelde bedragen voor marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit opgewekt uit de diverse bronnen, zijn evenredig en niet-discriminerend.

De inclusie van producenten van elektriciteit uit steenkool is eveneens evenredig en niet-discriminerend. In Nederland zijn kolencentrales, bij hoge gasprijzen, inframarginale productie-installaties. Gelet op de aard en doelstelling van de verordening, namelijk het afromen van excessieve omzet uit inframarginale elektriciteitsproductie als gevolg van de buitengewone omstandigheden op de energiemarkt waarmee producenten vooraf geen rekening hebben kunnen houden, bevinden de kolencentrales zich in een vergelijkbare positie als producenten van elektriciteit uit de in artikel 7, eerste lid, van de verordening genoemde bronnen.

Zoals hierboven in de aanhef van paragraaf 3.8 is toegelicht, heeft het niveau van het plafond volgens de verordening niet tot doel aan producenten een bepaalde minimale omzet (of winst) te garanderen. De plafonnering beperkt de buitengewone marktinkomsten van producenten met lagere marginale kosten vanaf een niveau dat nog steeds ruim boven het niveau ligt dat buiten de buitengewone omstandigheden verwacht kon worden. Dat geldt voor alle productie-installaties. Ook als deze variabele kosten hebben bij de elektriciteitsproductie, zoals bijvoorbeeld afvalverbrandingsinstallaties, die ingevolge de verordening verplicht onder de maatregel vallen. Wel wordt, uit het oogpunt van evenredigheid en gelijkheid, voor enkele bronnen voor elektriciteitsopwekking een specifiek vrijgesteld bedrag voorgesteld. Dit geldt voor groepen van producenten die zich, in het licht van de aard en doelstellingen van de verordening, in een feitelijk afwijkende situatie bevinden. Dit geldt voor producenten die wel geconfronteerd werden met flink gestegen prijzen voor de (inframarginale) bronnen waaruit zij elektriciteit opwekken en energiekosten om die bronnen geschikt te maken voor elektriciteitsproductie (vaste en gasvormige biomassabrandstoffen) en voor producenten met variabele marginale kosten van elektriciteitsproductie uit een bron die op momenten in het heffingstijdvak zodanig hoog kunnen zijn geweest dat zij op die momenten vanwege de (aangekondigde) maatregel niet geproduceerd zouden hebben (steenkool).

3.8.5.2 Ondermijnen investeringssignalen niet en investerings- en exploitatiekosten gedekt

De keuze om producenten van elektriciteit uit steenkool in de inframarginale elektriciteitsheffing te betrekken en de hierboven genoemde voorgestelde differentiatie in plafonds op marktinkomsten, ondermijnen investeringssignalen niet.

Een van de redenen om voor elektriciteitsproductie met een productie-installatie met een fase-, basis- of tenderbedrag boven € 130/MWh juist een specifiek vrijgesteld bedrag voorgesteld om investeringssignalen niet te ondermijnen en te waarborgen dat investerings- en exploitatiekosten worden gedekt. Dit is uiteengezet in paragraaf 3.8.2 hierboven. Hetzelfde geldt voor de specifieke vrijgestelde bedragen voor elektriciteitsopwekking uit biomassabrandstoffen, zoals volgt uit paragraaf 3.8.3. Het accent ligt hierbij op de hogere investerings- en exploitatiekosten die gedekt moeten kunnen worden, maar daarmee is tevens gewaarborgd dat investeringssignalen voor elektriciteitsproductie uit biomassabrandstoffen niet worden ondermijnd.

Voor wat betreft investeringssignalen voor elektriciteitsproductie uit steenkool geldt dat als gevolg van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie, het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie in Nederland wordt uitgefaseerd. Gelet hierop is het onwaarschijnlijk dat een investeerder in Nederland zal inzetten op nieuwe capaciteit voor elektriciteitsproductie uit steenkool of uitbreiding van de bestaande capaciteit. Het in de inframarginale elektriciteitsheffing betrekken van producenten van elektriciteit uit steenkool en het specifieke vrijgestelde bedrag voor elektriciteitsproductie uit steenkool, veranderen derhalve deze investeringssignalen niet.

Wel vermeldt de verordening dat van belang is dat het niveau van het plafond geen afbreuk doet aan het vermogen van de producenten om hun investerings- en exploitatiekosten terug te verdienen en niet lager is dan de redelijke verwachtingen van de marktdeelnemers ten aanzien van het gemiddelde niveau van elektriciteitsprijzen in de uren waarin de vraag naar elektriciteit het hoogste was, vóór de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne. Gelet hierop is met de vaststelling van het specifieke plafond voor kolencentrales rekening gehouden met historische realisaties van de brutomarge van voor de Russische invasie in Oekraïne. Het specifieke plafond houdt daarmee rekening met de verwachtingen die exploitanten redelijkerwijs konden hebben over de mogelijkheden om hun investerings- en exploitatiekosten te dekken, los van de vraag of die verwachtingen op zichzelf de volledige investerings- en exploitatiekosten zouden dekken. De vraag of die verwachtingen voldoende zijn om de volledige kosten te dekken is ook niet relevant, omdat exploitanten niet redelijkerwijs uit kunnen gaan van buitengewone prijsontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld excessief hoge elektriciteitsprijzen. Door aan te sluiten bij redelijke verwachtingen over de brutomarge, wordt ervoor gezorgd dat wordt voldaan aan de eis dat investerings- en exploitatiekosten moeten kunnen worden gedekt.

3.8.5.3 Geen verstorende werking op groothandelsmarkt

Ook het aspect van de invloed op de werking van de groothandelsmarkt is bij de nationale keuzes in aanmerking genomen. Zoals blijkt uit de toelichting bij de keuzes hierboven moeten de specifieke vrijgestelde bedragen onder meer voorkomen dat de productie uit een bepaalde bron of installaties zou worden stilgelegd door de inframarginale elektriciteitsheffing. Dat zou ook de rangorde van ingezette capaciteit («merit order») en de prijsvorming op de groothandelsmarkt hebben kunnen verstoren.

Voor wat betreft de kolencentrales geldt dat met het intrekken van de productiebeperking door het besluit van het kabinet van 20 juni 202248 deze in de gelegenheid zijn gesteld maximaal te produceren en daarmee te zorgen voor minder gasverbruik voor elektriciteitsopwekking. Het was niet de bedoeling van het kabinet om het effect van de intrekking van de productiebeperking teniet te doen met de tijdelijke inframarginale elektriciteitsheffing. Het vrijgestelde bedrag per MWh op marktinkomsten is om die reden zodanig hoog vastgesteld dat de kolencentrales elektriciteit produceerden zolang zij dat goedkoper konden doen dan de gascentrales. Hiermee heeft het voorgestelde plafond geen verstorende werking gehad op de groothandelsmarkt voor elektriciteit. In ieder geval niet additioneel aan een eventuele verstorende werking die de maatregel in zichzelf heeft, en in het bijzonder heeft het geen additionele gevolgen voor de merit order en de prijsvorming op de groothandelsmarkt. Het is mogelijk dat internationaal wel verstoringen zijn ontstaan in de merit order, vanwege verschillende plafonds per techniek of de verschillende keuzes die lidstaten hebben kunnen maken over het al dan niet betrekken van met steenkool geproduceerde elektriciteit in het plafond op marktinkomsten. Dit wordt in de verordening ook geaccepteerd vanwege de keuzevrijheid die de verordening geeft aan lidstaten voor de eigen nationale implementatie. Dit geldt evengoed voor elektriciteitsproductie uit biobrandstoffen (paragraaf 3.8.3) waarvoor ook een specifiek vrijgesteld bedrag geldt.

3.8.5.4 Verenigbaar met Unierecht

Het feit dat de verordening, onder voorwaarden, de mogelijkheid biedt om een specifiek plafond op marktinkomsten in te stellen voor steenkool maakt dat het plafond, als aan deze voorwaarden wordt voldaan, verenigbaar is met het Unierecht.

De inframarginale elektriciteitsheffing, waarin ook producenten van elektriciteit uit steenkool zijn meegenomen, betreft een generieke maatregel voor een beperkte periode. Weliswaar verplicht de verordening niet om te differentiëren tussen gebruikte energiebronnen of technologieën en ook niet om producenten die elektriciteit opwekken uit steenkool in het plafond op marktinkomsten te betrekken, maar de verordening biedt daartoe wel expliciet de mogelijkheid in artikel 8, eerste lid.

De mogelijkheid voor het betrekken van producenten die elektriciteit opwekken uit andere dan de in artikel 7, eerste lid, van de verordening genoemde bronnen, heeft het kabinet zodanig vormgegeven dat het door de verordening verplichte plafond op marktinkomsten uit de geproduceerde elektriciteit ook geldt voor producenten die elektriciteit opwekken uit steenkool. Daarbij is geen sprake van een afwijking van het generieke plafond op marktinkomsten dat de verordening voorschrijft. Het kabinet heeft niet gekozen voor een afwijkende nationale maatregel. De toepassing van de door de verordening voorgeschreven maatregel wordt enkel uitgebreid tot een specifieke groep van producenten die de verordening expliciet benoemd en binnen de kaders die de verordening daarvoor stelt.

In het wetsvoorstel is voorts rekening gehouden met de feitelijke situatie van de diverse groepen van producenten op wie het verplichte plafond op marktinkomsten van toepassing is en, in het licht van de aard en doelstellingen van de verordening, relevante verschillen daarin. Voor enkele groepen van producenten bevat het wetsvoorstel daarom een specifiek vrijgesteld bedrag, waaronder voor producenten van elektriciteit uit steenkool. Dit is toegelicht in de voorgaande onderdelen van deze paragraaf 3.8. Ook deze differentiatie in de hoogte van het plafond op marktinkomsten volgt niet verplicht uit de verordening, maar wordt wel uitdrukkelijk als mogelijkheid aan lidstaten gelaten in artikel 8, eerste lid. Het kabinet heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid om recht te doen aan, in het licht van de aard en doelstellingen van de verordening, relevante verschillen. Ook hier wordt bij de invulling van de nationale keuzeruimte die de verordening biedt, enkel een nadere specificering toegepast op het door de verordening verplicht gestelde plafond op marktinkomsten en geen afwijkende of andersoortige additionele nationale maatregel geïntroduceerd.

Omdat zowel het bij de inframarginale elektriciteitsheffing betrekken van producenten van elektriciteit uit steenkool als de differentiatie van de hoogte van het plafond op marktinkomsten voor diverse groepen van producenten past binnen de kaders van de verordening en daarbij niet buiten de kaders van de verordening wordt getreden, is geen sprake van een afwijking van de verordening. Evenmin is sprake van een differentiatie tussen producenten die zich in het licht van de aard en doelstellingen van de verordening juridisch en feitelijk in dezelfde situatie bevinden. Daarmee is geen sprake van staatssteun voor een of meer groepen van producenten die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen en zijn deze nationale keuzes ook overigens verenigbaar met het Unierecht.

3.9 Hybride installaties

Omdat elektriciteitsopwekking uit kolen ook onder het plafond wordt gebracht, is het niet noodzakelijk om gebruik te maken van de in de verordening geboden mogelijkheid om elektriciteit die wordt geproduceerd in hybride installaties uit te zonderen van de inframarginale elektriciteitsheffing. Voor hybride installaties die elektriciteit opwekken uit twee bronnen zoals bijvoorbeeld biomassa en afval of biomassa en steenkool, kan door middel van garanties of certificaten van oorsprong49 worden aangetoond welk deel van de elektriciteitsproductie in een bepaalde maand met welke bron is opgewerkt. Bij de methode op basis van day-ahead-prijzen, wordt verondersteld dat de verhouding tussen beide bronnen in elk uur van de maand gelijk is geweest. Ter controle kan voor de installaties die onder ETS vallen ook het emissiehandelsverslag worden gebruikt. Indien niet voor de volledige elektriciteitsproductie uit een hybride installatie garanties of certificaten van oorsprong zijn verstrekt, moet deze op dezelfde wijze en met toepassing van dezelfde regels worden vastgesteld als is vereist indien hiervoor garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit worden aangevraagd.50

3.10 Tarief 90% surplus inkomsten

De verordening geeft om redenen van voorzieningszekerheid lidstaten de mogelijkheid om het plafond op marktinkomsten zodanig vast te stellen dat de elektriciteitsproducenten 10% van het surplus boven het plafond op marktinkomsten kunnen houden.51 Met het wetsvoorstel wordt gebruik gemaakt van deze mogelijkheid om de prikkels die uitgingen van de prijssignalen op de diverse elektriciteitsmarkten in beperkte mate te behouden. Deze prijssignalen stimuleerden elektriciteitsproducenten hun elektriciteitsproductie daar in te zetten, waar deze elektriciteit de hoogste toegevoegde waarde had. Indien immers het tarief 100% zou zijn en daarmee alle inkomsten boven een bepaald vrijgesteld bedrag worden belast, dan had de producent geen reden meer om zijn elektriciteit daar in te zetten waar hij de hoogste marktinkomsten genereerde.

3.11 Moment vereffening

De verordening laat aan lidstaten de keuze om het plafond toe te passen bij de vereffening van de uitwisseling van energie tussen koper en verkoper of juist daarna.52 Vanwege de uitvoerbaarheid, administratieve lasten en regeldrukkosten stelt wordt de inframarginale elektriciteitsheffing over de marktinkomsten boven het vrijgestelde bedrag toegepast na de vereffening. Dit houdt in dat de belasting eenmalig en achteraf over alle maanden waarin de inframarginale elektriciteitsheffing van kracht is, voldaan dient te worden. Omdat niet alle elektriciteit via een beurs verhandeld wordt, maar op velerlei manieren, zoals via bilaterale contracten, is belasting bij vereffening zeer complex en in Nederland niet uitvoerbaar.

3.12 Heffing met terugwerkende kracht

Het wetsvoorstel voert de tijdelijke belasting op de marktinkomsten uit elektriciteitsproductie met behulp van inframarginale generatoren in over de periode van 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023, zoals in de verordening bepaald is.53 Dit houdt in dat de Nederlandse nationale implementatie van het verplichte plafond op marktinkomsten in zoverre met terugwerkende kracht wordt ingevoerd dat het heffingstijdvak bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel is verstreken. De belasting was dus materieel verschuldigd op 30 juni 2023, terwijl hiervoor op dat moment nog geen (nationale) wettelijke basis bestond. Omdat het in dit geval om een voor de betrokken bedrijven belastende belasting gaat is beoordeeld of de belasting verenigbaar is met het legaliteitsbeginsel zoals dat is opgenomen in artikel 104, eerste volzin, van de Grondwet. Uit deze bepaling volgt dat belastingen uit kracht van een wet worden geheven. Aan dat vereiste wordt met aanvaarding van dit wetsvoorstel voldaan. Daarnaast geldt als belangrijk uitgangspunt dat aan belastende fiscale maatregelen, behoudens in uitzonderlijke gevallen, geen terugwerkende kracht wordt gegeven.54

Bij de inframarginale elektriciteitsheffing is sprake van een uitzonderlijk geval waarbij terugwerkende kracht is gerechtvaardigd. De verordening beschrijft in de considerans de uitzonderlijke en onvoorzienbare omstandigheden die aanleiding geven voor de onderhavige maatregel. Acuut ingrijpen was nodig vanwege de ongekende prijsstijgingen op de elektriciteitsmarkten, als gevolg van onverwachte geopolitieke omstandigheden en uitzonderlijke weersomstandigheden, en de daarmee gepaard gaande sterke stijgingen van de detailhandelsprijzen voor elektriciteit. De sterke stijging van de energieprijzen droeg aanzienlijk bij aan de algemene inflatie in de eurozone, vertraagde de economische groei en noopte lidstaten tot het nemen van maatregelen om ondraaglijke gevolgen voor burgers en bedrijven te beperken. Verder geldt daarbij dat Nederland zich als lidstaat niet kan onttrekken aan de verplichting om de inframarginale elektriciteitsheffing conform de verordening uit te voeren.

De verordening heeft rechtstreekse werking in EU-lidstaten en trad op 8 oktober 2022, dus voorafgaand aan het heffingstijdvak, in werking. Met de eerder genoemde brieven van 30 november 2022 en bijbehorend persbericht55 gaf het kabinet voorafgaand aan de totstandkoming van het onderhavige wetsvoorstel zoveel mogelijk duidelijkheid aan elektriciteitsproducenten die te maken krijgen met deze heffing. Met een webinar op 9 december 2022 en een brief op 1 december 2022 aan producenten die toen bekend waren vanuit de SDE is daarnaast extra kenbaarheid gegeven aan de invoering van de heffing. De inspanningen zijn er dan ook op gericht geweest om de verordening correct te operationaliseren en tevens de rechtsonzekerheid die als gevolg van dit wetsvoorstel kon ontstaan zoveel als mogelijk te beperken.

Het kabinet heeft bezien wat de consequenties zouden zijn als de belasting in Nederland eerder in zou gaan dan op de in de verordening voorgeschreven datum van 1 december 2022. In België is bijvoorbeeld besloten de belasting per 1 augustus 2022 in te laten gaan.56 Het Nederlandse kabinet is terughoudend met een verdere terugwerkende kracht dan waar de verordening toe verplicht en een juridische basis voor biedt. Het hanteert het uitgangspunt dat aan belastende fiscale maatregelen, behoudens uitzonderlijke gevallen, geen terugwerkende kracht wordt gegeven en dat het beleid erop gericht is dergelijke uitzonderlijke gevallen te voorkomen. De aantasting van de rechtszekerheid die van deze keuze het gevolg zou zijn is met betrekking tot de inframarginale elektriciteitsheffing ook onwenselijk.

Met de inwerkingtreding van de verordening per 8 oktober 2022 hebben alle elektriciteitsproducenten er rekening mee kunnen houden dat ook Nederland verplicht is per 1 december 2022 een plafond op de marktinkomsten te hanteren. Door aan te sluiten bij de in de verordening voorgeschreven datum van 1 december 2022 wordt de investeringsbereidheid voor hernieuwbare elektriciteit niet verder onder druk gezet. Investeringen in bijvoorbeeld zonnepanelen en windmolens maken Nederland immers minder afhankelijk van aardgas. De belasting verder laten terugwerken zou ook afbreuk doen aan de inzet om in Europees verband op de energiecrisis te reageren.

4 Budgettaire aspecten

Nederland maakt geen gebruik van de mogelijkheid uit de verordening om een surplus aan congestie-inkomsten in te zetten om eindafnemers van elektriciteit te ondersteunen.57 TenneT zet deze op andere wijze in om de kosten van de elektriciteitsvoorziening te verlagen.

De budgettaire aspecten bestaan uit zowel de uitvoeringskosten als uit de geraamde opbrengsten. Er is € 44 miljoen gereserveerd op de EZK-begroting voor de uitvoering van de inframarginale heffing.

In de eerder aangehaalde brieven van 30 november 2022 is de opbrengst van de inframarginale elektriciteitsheffing geschat op € 1,8 mld. In de brief van 27 februari 2023 is dit als gevolg van gedaalde elektriciteitsprijzen naar beneden toe bijgesteld tot € 0,1–0,2 mld. Deze veel lagere elektriciteitsprijzen waren goed nieuws voor de burgers en bedrijven, die de kosten voor elektriciteit zagen dalen. Het verschil tussen de schatting en raming komt vooral doordat eind november 2022 de elektriciteitsprijzen voor levering in de maanden december 2022 tot en met juni 2023 gemiddeld nog rond de € 330/MWh waren en deze in december 2022 sterk zijn gedaald. In de maand december 2022 was de gemiddelde elektriciteitsprijs op de day-ahead-markt € 258,89/MWh, in januari 2023 € 126,01/MWh, in februari 2023 € 134,85/MWh, in maart 2023 € 104,56/MWh, in april 2023 € 98,62/MWh, in mei 2023 € 77,95/MWh en in juni 2023 € 91,98/MWh. De inframarginale elektriciteitsheffing vindt pas plaats boven het vrijgesteld bedrag van minimaal € 130/MWh, waarbij voor wind- en zonne-energie geldt dat zij veelal een lagere gemiddelde opbrengst hebben, omdat zij een groot deel van hun elektriciteit produceren als er veel aanbod is en de prijs dan lager is dan gemiddeld. Met de genoemde gemiddelde prijzen, zullen naar verwachting vooral marktinkomsten voor elektriciteit geleverd in de maand december 2022 tot een belastingopbrengst leiden.

Een andere belangrijke onzekerheid is verder in hoeverre de marktinkomsten uit elektriciteitsproductie in de betreffende maanden – bijvoorbeeld vanwege langjarige contracten of andere financiële afdekkingen van de marktinkomsten, zoals hedges – lager liggen dan bijvoorbeeld de day-ahead-prijzen op de beurs en in hoeverre de marktinkomsten daarmee onder het vrijgestelde bedrag liggen en daarmee bedrijven voor de boekhoudmethode zullen kiezen om dat aan te tonen.

Het Centraal Planbureau heeft een raming op basis van het wetsvoorstel gecertificeerd. Het Centraal Planbureau beoordeelt de raming van € 179 mln opbrengst als redelijk en neutraal, maar gezien de opeenstapeling van aannames en de onzekere inschatting van het gedragseffect ook als hoog onzeker. Het certificeringsdocument wordt apart verzonden naar de Tweede Kamer en op de website van het CPB gepubliceerd.

5 Verhouding tot hoger recht

Hoofdstuk II, afdeling 2, van de verordening verplicht lidstaten om een plafond op marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit inframarginale energiebronnen in te stellen. De verordening is op 8 oktober 2022 in werking getreden en heeft rechtstreekse werking. De verordening bepaalt dat het ingevolge de artikelen 6, 7 en 8 van de verordening verplichte plafond op marktinkomsten van toepassing is in de periode van 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023.

Ondanks dat sprake is van een rechtstreeks werkende verplichting laat de verordening een aantal keuzes aan de lidstaten waaraan invulling moet worden gegeven. Niet alle artikelen van afdeling 2 van de verordening behoeven echter implementatie. Deze zijn dan ook niet allemaal in dit wetsvoorstel overgenomen. Enkele rechtsreeks werkende bepalingen, zoals de bronnen waarvoor het verplichte plafond op marktinkomsten geldt en de periode waarin het verplichte plafond van toepassing is, zijn wel overgenomen om het wetsvoorstel tot een samenhangend geheel te maken.

De verordening verwijst voor begrippen die niet in de verordening zijn gedefinieerd, naar de definities in verordening (EU) 2019/943 en richtlijn (EU) 2019/944. Voor zover relevant zijn deze in het wetsvoorstel overgenomen.

Omdat het verplichte plafond op marktinkomsten een belasting is, dient artikel 104 van de Grondwet in acht te worden genomen. In het wetsvoorstel zijn om die reden de essentialia van de belasting in het wetsvoorstel inframarginale elektriciteitsheffing genoemd – op wetsniveau vastgelegd. Dit betreft met name het belastbare feit, de kring van belastingplichtigen, de heffingsgrondslag en het tarief.

Met de rechtstreeks werkende verordening en implementatie hiervan op wetsniveau in het wetsvoorstel, wordt tevens voldaan aan het vereiste van artikel 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU Handvest), dat beperkingen op de uitoefening van in het EU Handvest erkende rechten en vrijheden, zoals het in artikel 17 opgenomen recht op eigendom, bij wet moeten worden gesteld. Aan de overige voorwaarden die artikel 52 EU Handvest stelt wordt eveneens voldaan. De doelstellingen van algemeen belang die worden gediend met het verplichte plafond op marktinkomsten en de evenredigheid hiervan, zijn toegelicht in de verordening. De evenredigheid van de met het wetsvoorstel in te stellen nationale plafonds, zijn toegelicht in paragraaf 3.8 van deze toelichting. In overeenstemming met de verordening is het heffingstijdvak 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023. Hiermee wordt op grond van het wetsvoorstel, nadat het tot wet is verheven en in werking is getreden, een belasting verschuldigd over marktinkomsten uit elektriciteit die is geproduceerd in een periode die dan reeds is verstreken. Voorgesteld wordt om aan de wet terugwerkende kracht te verlenen om te borgen dat de belasting, conform artikel 104 van de Grondwet, uit kracht van een wet wordt geheven.

Het EU Handvest en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) staan er niet aan in de weg dat in een uitzonderlijke situatie, indien daarvoor een specifieke en dringende reden is, aan een fiscale maatregel terugwerkende kracht wordt gegeven. Naar de mening van het kabinet is de situatie die aanleiding is geweest voor de verordening en de daaruit voortvloeiende verplichting tot invoering van de belasting over marktinkomsten uit elektriciteit die is geproduceerd in de periode van 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023, een uitzonderlijk geval en vormt dit een specifieke en dwingende reden die deze terugwerkende kracht rechtvaardigt.

De verordening is tot stand gekomen in een situatie van een energiecrisis in de EU, die noopte tot de vaststelling van een reeks dringende, tijdelijke en uitzonderlijke economische maatregelen om de ondraaglijke gevolgen voor burgers en bedrijven aan te pakken. Deze maatregelen moesten ook snel worden ingevoerd. De krappe twee maanden tussen bekendmaking en inwerkingtreding van de verordening en de ingang van de periode waarover het verplichte plafond op marktinkomsten door lidstaten moest worden ingevoerd, bleek voor Nederland echter te kort. Nederland kan zich als lidstaat echter niet aan die verplichting onttrekken. Bij brief van 30 november 2022 met bijbehorend persbericht heeft het kabinet de invoering van de belastingmaatregel over de periode vanaf 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023 aangekondigd. Daarbij is aangegeven welke producenten hiermee te maken krijgen en zijn de essentialia van deze tijdelijke belastingmaatregel uiteengezet. Een specifieke en dringende reden die in dit uitzonderlijke geval een terugwerkende kracht rechtvaardigt, vormen ook de uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden die hebben geleid tot het aannemen van de verordening. De ongekende aanzienlijke prijsstijgingen op de elektriciteitsmarkten, als gevolg van onverwachte geopolitieke omstandigheden en uitzonderlijke weersomstandigheden, en de daarmee gepaard gaande sterke stijgingen van de prijzen voor elektriciteit, die hebben geleid tot een energiecrisis waar alle lidstaten van de EU negatieve gevolgen van ondervinden. De sterke stijging van de energieprijzen draagt aanzienlijk bij aan de algemene inflatie in de eurozone, vertraagt de economische groei en noopte lidstaten tot het nemen van maatregelen om ondraaglijke gevolgen voor burgers en bedrijven te beperken. Dat gold ook voor Nederland.

Dat terugwerkende kracht van (fiscale) maatregelen, indien hiervoor een specifieke en dringende reden bestaat, gerechtvaardigd kan zijn is voorts aanvaard door het Europese Hof van Justitie (zie o.a. EUHvJ 30 april 2019, zaak C-611/17, EU:C:2019:332, rov. 106) en door de Hoge Raad onder meer in verband met de financiële crisis in 2012/2013 (zie HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121, rov. 2.4.9–2.4.12 en HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124, rov. 2.6.6–2.6.10). Overigens was, anders dan de situaties die in genoemde uitspraken aan de orde waren, in dit geval de maatregel vooraf kenbaar en voorzienbaar door bekendmaking en inwerkingtreding van de verordening in oktober 2022 en heeft het kabinet de wijze waarop deze in Nederland zou worden geïmplementeerd vooraf aangekondigd. Bovendien roomt de maatregel alleen dat deel van de marktinkomsten af dat is ontstaan door de uitzonderlijk hoge elektriciteitsprijzen als gevolg van de energiecrisis en die de producenten vooraf redelijkerwijs niet hebben kunnen verwachten of rekening mee hebben kunnen houden. Daarmee zijn hun legitieme verwachtingen ten aanzien van de marktinkomsten uit elektriciteit die in de heffingsperiode is geproduceerd, gerespecteerd.

6 Gevolgen van het wetsvoorstel

Het verplichtende karakter van de verordening maakt het noodzakelijk om de belasting in te voeren. Met de voorgestelde keuzes is zoveel als mogelijk bijgedragen aan de doelmatigheid en uitvoerbaarheid.

Het gewenste effect is het afromen van de hoge inkomsten die elektriciteitsproducenten die gebruikmaken van technologieën met aanzienlijk lagere marginale kosten sinds de aanloop van de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne in februari 2022 tussen 1 december 2022 en 1 juli 2023 hebben geboekt en die ruimschoots hoger liggen dan hetgeen zij konden verwachtten toen zij besloten te investeren. Met de opbrengst van de belasting worden – via andere regelingen – de gevolgen van de uitzonderlijk hoge elektriciteitsprijzen voor de eindafnemers van elektriciteit beperkt.

Door de ondergrens van 1 MW te hanteren, vallen kleine installaties van veelal burgers en kleine bedrijven niet onder de belasting en resteren de meer professionele elektriciteitsproducenten. Door te kiezen voor een vrijgesteld bedrag dat ruim hoger ligt dan dat elektriciteitsproducenten konden verwachten toen zij besloten te investeren, is de verwachting dat een groot deel van de belastingplichtigen de redelijkheid van de belasting inziet en meewerkt.

Door voor een deel vergelijkbare keuzes te maken als de landen om ons heen, bijvoorbeeld wat betreft de hoogte van het vrijgestelde bedrag, werden beperkt grenseffecten verwacht. Grenseffecten zouden voornamelijk bestaan uit meer of minder elektriciteitsproductie in Nederland die wordt gecompenseerd met elektriciteitsproductie in andere landen. Ook had een deel van de brandstoffen zoals afval of biomassa geïmporteerd of geëxporteerd kunnen worden. Elektriciteitsproductie-installaties zouden naar verwachting niet verplaatst of aangepast worden, mede vanwege het beperkte tijdvak waarvoor de belasting geldt.

7 Uitvoering, toezicht en handhaving

7.1 Inleiding

Het kabinet stelt voor de uitvoering van de inframarginale elektriciteitsheffing te beleggen bij de NEa, in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie, en de Belastingdienst. De regels hierover worden vastgelegd in twee aparte hoofdstuk van dit wetsvoorstel: hoofdstukken 3 en 4. Deze uitvoering betreft ten eerste de taken, bevoegdheden en werkzaamheden die ertoe moeten leiden dat de belastbare marktinkomsten correct worden vastgesteld door de bedrijven die elektriciteit opwekken. De elektriciteitsproducenten verantwoorden de berekening van de belastbare markinkomsten in een marktinkomstenverslag. Het toezicht op en de handhaving van de regels met betrekking tot het marktinkomstenverslag worden toebedeeld aan de NEa, in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie.58 De ACM ondersteunt de NEa met inhoudelijke kennis van de elektriciteitsmarkt waar het de bepaling van de marktinkomsten betreft, en adviseert over de opzet van het (risicogerichte) toezicht daarop. Ten tweede betreft de uitvoering de taken, bevoegdheden en werkzaamheden met betrekking tot de heffing en invordering van de inframarginale elektriciteitsheffing door de Belastingdienst. Hierop is de bestaande wet- en regelgeving die geldt voor rijksbelastingen gedeeltelijk van toepassing. In het bijzonder betreft het de bepalingen die betrekking hebben op heffing bij wege van voldoening op aangifte, aangezien de inframarginale elektriciteitsheffing als een aangiftebelasting is vormgegeven.59 De keuze om de uitvoering bij de Belastingdienst en de NEa te beleggen en daarbij ook te voorzien in een adviesrol voor de ACM60 maakt een specifieke bepaling voor de uitwisseling van de benodigde gegevens noodzakelijk.61

7.2 Het marktinkomstenverslag en toezicht door de NEa

De elektriciteitsproducent is verplicht om de belastbare marktinkomsten te berekenen en op te nemen in een marktinkomstenverslag. Het marktinkomstenverslag moet voldoen aan inhoudelijke eisen en vormvereisten die bij of krachtens dit wetsvoorstel worden gesteld. Daarbij kan bijvoorbeeld het gebruik van een modelformulier worden voorgeschreven. In het wetsvoorstel wordt bepaald dat als wordt gekozen voor de boekhoudmethode volgens artikel 10, het marktinkomstenverslag moet worden geverifieerd door een accountant. Op deze wijze kan worden gewaarborgd dat de belastbare marktinkomsten door de elektriciteitsproducent op juiste wijze worden berekend. Hiermee worden ook de lasten van het toezicht en de handhaving door de NEa beperkt. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze en waar het marktinkomstenverslag, dat aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt gezonden, moet worden ingediend. Tevens zullen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop verificatie door een accountant moet plaatsvinden en aan welke eisen dit moet voldoen. De Belastingdienst zal voor dit administratieve proces zo nodig capaciteit aan de NEa ter beschikking stellen waarbij eventuele werkzaamheden dan geschieden onder verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Bij bepaling van de marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen volgens de artikelen 7, derde lid, en 8 hoeft het marktinkomstenverslag niet te worden geverifieerd door een accountant.

De NEa voert namens de Minister voor Klimaat en Energie het toezicht uit op en de handhaving van de regels met betrekking tot de inhoud van het marktinkomstenverslag. Als toezichthouder heeft de NEa daarbij de beschikking over de reguliere bevoegdheden die in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschreven zijn. In dat kader kan de NEa alle relevante informatie opvragen die nodig is om de juistheid en de volledigheid van de belastbare marktinkomsten te controleren. De NEa kan zich daarbij ook beroepen op de verordening62 die de bevoegdheid geeft om alle benodigde gegevens voor de toepassing van het plafond op marktinkomsten63 op te vragen bij producenten, intermediairs en relevante marktdeelnemers, als ook systeembeheerders. Dit betreft voor een deel van de productie-installaties bijvoorbeeld ook het emissiehandelsverslag waar de NEa zelf al over beschikt.

Voorkomen moet worden dat de inframarginale elektriciteitsheffing resulteert in een ongelijk speelveld. Dat ongelijke speelveld zou kunnen ontstaan wanneer een producent zich oneigenlijk aan de inframarginale elektriciteitsheffing zou kunnen onttrekken. De verordening64 verplicht lidstaten om doeltreffende maatregelen te nemen om te voorkomen dat de inframarginale elektriciteitsheffing wordt omzeild. Met het wetsvoorstel wordt invulling gegeven aan deze opdracht door bij de methode met day-ahead-prijzen van deze prijzen uit te gaan en bij de boekhoudmethode bij een producent die onderdeel is van een groep, de inkomsten uit verkoop van door de producent opgewekte elektriciteit van een verbonden groepsmaatschappij te betrekken bij de bepaling van de marktinkomsten van de producent.

Indien het marktinkomstenverslag niet voldoet aan de op grond van dit wetsvoorstel geldende voorschriften, kan de NEa namens de Minister voor Klimaat en Energie de elektriciteitsproducent verplichten om een nieuw marktinkomstenverslag in te dienen met inachtneming van specifieke aanwijzingen van de NEa. De aanwijzingen kunnen betrekking hebben op de inhoud, bijvoorbeeld als de hoeveelheid elektriciteit die op het net is ingevoed niet goed is vastgesteld. De aanwijzingen kunnen ook betrekking hebben op de vorm, bijvoorbeeld als de toelichting of onderbouwing volgens de NEa ontoereikend is. Zoals gezegd kunnen ambtenaren van de NEa daarnaast in het kader van het toezicht op de naleving ook inlichtingen en inzage vorderen in zakelijke gegevens en bescheiden.

Het wetsvoorstel voorziet in de bevoegdheid een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom op te leggen wanneer een producent nalaat om (opnieuw) een marktinkomstenverslag in te dienen of daarbij de gegeven aanwijzingen in acht te nemen. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd. Per 1 januari 2022 staat een boete van de zesde categorie gelijk aan maximaal € 900.000,-. Gegeven de grote financiële belangen die gepaard gaan met de inframarginale elektriciteitsheffing en de cruciale rol die daarbij is weggelegd voor het marktinkomstenverslag wordt dit noodzakelijk en proportioneel geacht. Tegen besluiten die namens de Minister voor Klimaat en Energie worden genomen staat separaat bezwaar en beroep open. Hierop is de Awb van toepassing.

Ten slotte is de NEa is ook bevoegd om zelf – namens de Minister voor Klimaat en Energie ambtshalve – de belastbare marktinkomsten voor een elektriciteitsproducent vast te stellen. Bijvoorbeeld als de elektriciteitsproducent in gebreke blijft om een (correct) marktinkomstenverslag in te dienen. Daarbij kan de NEa ook een beroep doen op een bepaling waarmee misbruik van recht kan worden voorkomen (fraus legis). Op basis van dit artikel kunnen handelingen worden genegeerd indien moet worden aangenomen dat zij dienden om de inframarginale elektriciteitsheffing te omzeilen. De NEa kan de uitgaan van een schatting om de belastbare marktinkomsten te berekenen. Vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan vervalt de bevoegdheid tot naheffing. Bij de inzet van de bevoegdheden die zijn gericht op het verzekeren van een correct marktinkomstenverslag zal hiermee rekening worden gehouden.

Het kabinet heeft ervoor gekozen om de hierboven beschreven taken toe te bedelen aan de NEa namens de Minister voor Klimaat en Energie, omdat de NEa bekend is met de systematiek waarmee verslagen van elektriciteitsproducenten worden beoordeeld. De NEa beoordeelt bijvoorbeeld ook de emissieverslagen van elektriciteitsproducenten in het kader van het EU Emissiehandelssysteem. De NEa zal voor specifieke deskundigheid met betrekking tot de marktinkomsten worden ondersteund door de ACM. De uitvoering van het stelsel vereist die deskundigheid, bijvoorbeeld inhoudelijke kennis van de elektriciteitsmarkt waar het de bepaling van de marktinkomsten betreft en de opzet van het (risicogerichte) toezicht daarop.

De groep bedrijven die in het kader van de inframarginale elektriciteitsheffing moeten rapporteren over hun belastbare marktinkomsten betreft ongeveer 1.500 installaties. De verwachting is dat de nalevingsbereidheid hoog zal zijn. Naar verwachting zal het zwaartepunt van de handhaving en toezicht komen te liggen op de berekening van de marktinkomsten, omdat de hoogte van de inframarginale elektriciteitsheffing hieruit volgt. Die berekening geschiedt door de betrokken bedrijven zelf, met indien wordt gekozen voor de boekhoudmethode een verificatie door een accountant. Ook bij de CO2-heffing industrie is in een aantal gevallen verificatie van het industrieel emissieverslag voorgeschreven.

7.3 Voldoening op aangifte en rol Belastingdienst

De uitnodiging tot doen van aangifte, de ontvangst van aangiften en betalingen, alsmede de invordering van inframarginale elektriciteitsheffing geschiedt door de Belastingdienst. De uitvoering van de belasting en invordering, alsook de daaraan verbonden rechtsbescherming, valt onder het regime van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). De verschuldigde belasting dient door de belastingplichtige op aangifte te worden voldaan. Kenmerk van deze techniek is dat de belastingplichtige zelf de verschuldigd geworden belasting bepaalt en deze op aangifte betaalt. Als de belastingplichtige in gebreke is ten aanzien van de betaling van de heffing, kan een naheffingsaanslag worden opgelegd door de Belastingdienst. De keuze voor voldoening op aangifte sluit aan bij de handhavingsfilosofie dat waar mogelijk de verantwoordelijkheid bij elektriciteitsproducenten zelf wordt neergelegd. Het is bovendien een heffingstechniek die de Belastingdienst in staat stelt de inframarginale elektriciteitsheffing op kortere termijn met de benodigde ondersteuning voor de informatievoorziening te kunnen uitvoeren.

De opzet van het wetsvoorstel is zodanig dat er vanuit de Belastingdienst geen inhoudelijk toezicht of handhaving nodig is voor wat betreft de grondslag van de heffing: de belastbare marktinkomsten en de kring van belastingplichtigen. De Belastingdienst heeft hierbij derhalve geen rol. Er is wettelijk bepaald dat de belastbare marktinkomsten blijken uit het marktinkomstenverslag waarop separaat toezicht en handhaving plaatsvindt door de NEa. Om die reden is de verwachting dat de uitvoeringstaken voor de Belastingdienst hoofdzakelijk procedurele en formele uitvoeringslasten met zich mee zullen brengen, zoals afwikkeling van eventueel bezwaar en beroep ten aanzien van de belasting zelf. Eventuele inhoudelijke geschilpunten over de belastbare marktinkomsten zullen immers door de NEa afgewikkeld worden in het kader van het toezicht op het marktinkomstenverslag en procedures over die belastbare marktinkomsten. Deze kunnen uitsluitend in dat kader ter discussie worden gesteld. Bij de Belastingdienst of de fiscale rechter is daarvoor geen ruimte, omdat de belastbare marktinkomsten één op één volgen uit het marktinkomstenverslag.

Voorgesteld wordt om te bepalen dat de aangifte moet worden gedaan en moet worden voldaan binnen negen maanden na afloop van het kalenderjaar waarin het heffingstijdvak is geëindigd. Dit betekent dat de termijn voor aangifte en betaling en de indiening van het marktinkomstenverslag niet eerder dan op 1 oktober 2024 verstrijkt. Deze termijn geeft een producent voldoende gelegenheid om aan zijn verplichtingen te voldoen voor de inframarginale elektriciteitsheffing. De aangifte- en betalingstermijn lopen parallel met de verplichting voor het indienen van het marktinkomstenverslag. Dit ligt ook voor de hand, omdat de belastbare marktinkomsten volgen uit het marktinkomstenverslag. Het marktinkomstenverslag moet dus beschikbaar zijn voordat een producent in staat is om aangifte te doen. Als een marktinkomstenverslag is ingediend en de Belastingdienst is door NEa over de heffingsgrondslag geïnformeerd, maar de Belastingdienst heeft geen aangifte ontvangen, dan legt de Belastingdienst op grond van artikel 20 van de Awr een naheffingsaanslag op.

De inspecteur kan naheffen en teruggeven tot vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend (artikel 20, derde lid, van de Awr). Het wetsvoorstel regelt dat indien een nieuw marktinkomstenverslag is ingediend of de som van de belastbare marktinkomsten onherroepelijk ambtshalve is vastgesteld een teruggave of naheffing binnen twaalf weken volgt. De Belastingdienst zal door de NEa geïnformeerd worden, mocht er onenigheid zijn over de belastbare marktinkomsten.

Voorgesteld wordt om te voorzien in een specifieke bestuurdersaansprakelijkheid zoals die ook wordt toegepast voor een groot aantal andere belastingen, onder meer de belastingen die zijn genoemd in de Wet belastingen op milieugrondslag.

7.4 Alternatieve uitvoeringsvarianten die zijn overwogen

De inframarginale elektriciteitsheffing is een tijdelijke nieuwe heffing. Het kabinet heeft verschillende varianten overwogen om uitvoering te geven aan deze tijdelijke heffing. Uiteindelijk is gekozen voor een samenwerkingsmodel tussen de Belastingdienst en de NEa, waarbij de NEa inhoudelijk zal worden ondersteund door de ACM. In deze paragraaf wordt toegelicht welke alternatieve uitvoeringsvarianten zijn overwogen.

Het kabinet kiest er allereerst voor om de uitvoering van de inframarginale elektriciteitsheffing op te dragen aan bestaande uitvoeringsorganisaties. Vanwege het tijdelijke en eenmalige karakter van de belasting die op korte termijn moet worden uitgevoerd, is het oprichten van een geheel nieuwe uitvoeringsorganisatie niet opportuun. Dit zou te veel tijd vergen en leiden tot hoge uitvoeringskosten.

Een uitvoeringsvariant die het kabinet heeft overwogen is om de uitvoering geheel neer te leggen bij de Belastingdienst. Het aanwijzen van één uitvoeringsorganisatie heeft vanwege de eenvoud en begrijpelijkheid voor de belastingplichtige en van het stelsel in het algemeen in beginsel de voorkeur van het kabinet. Een nadeel van deze variant is echter dat de Belastingdienst geen ervaring en expertise heeft met betrekking tot de inhoudelijke vraagstukken over de belastbare marktinkomsten. Een mogelijkheid zou dan kunnen zijn om hiervoor ambtelijke ondersteuning van de NEa en de ACM ter beschikking te stellen. Een dergelijke oplossing doet er echter niet aan af dat de formele eindverantwoordelijkheid dan blijft liggen bij de Belastingdienst. Binnen de Belastingdienst kan bovendien een verdringing ontstaan bij de uitoefening van de taken met betrekking tot de andere belastingen die door de Belastingdienst worden uitgevoerd. De Belastingdienst heeft om die redenen bij de totstandkoming van het wetsontwerp te kennen gegeven dat het voorstel voor de Belastingdienst niet uitvoerbaar zou zijn als deze dienst ook verantwoordelijk zou worden voor de inhoudelijke beoordeling van de belastbare marktinkomsten. De Belastingdienst acht zich wél in staat om – vooral procesmatig – de formele kant van de belasting en de inning te verzorgen.

Een andere variant die het kabinet heeft overwogen is om de uitvoering geheel neer te leggen bij de NEa, zoals bij de minimumprijs CO2-prijs voor elektriciteitsopwekking en de CO2-heffing industrie. In dat geval zou er één organisatie met de uitvoering van de belasting worden belast. Een verschil met de CO2-heffingen is echter dat de groep belastingplichtigen bij de inframarginale elektriciteitsheffing beduidend groter is en grotendeels een nieuwe doelgroep voor de NEa vertegenwoordigt. De NEa heeft – bij de voorbereiding van het wetsontwerp – om die redenen aangegeven dat als zij verantwoordelijk wordt voor de formele kant van de heffing en de inning, dit voor de NEa niet uitvoerbaar zou zijn. De NEa acht zich wél in staat om toezicht te houden op de juistheid van het marktinkomstenverslag van de belastingplichtigen, onder twee voorwaarden. Ten eerste moet het toezicht niet onmiddellijk vereist zijn voor alle belastingplichtigen. Dit betekent dat belastingplichtigen al aangifte en de betaling moeten kunnen doen, voordat de controle op de marktinkomstenverslagen plaatsvindt. Dat geeft de NEa voldoende tijd om het toezicht risicogestuurd te kunnen inrichten. Ten tweede is het van belang dat de NEa door de ACM wordt ondersteund met betrekking tot kennis over de elektriciteitsmarkt. Aan deze voorwaarden wordt met dit wetsvoorstel tegemoet gekomen.

7.5 Gegevensuitwisseling

Bij de uitvoering van de inframarginale elektriciteitsheffing is geheimhouding van informatie van belang.65 Voor de hoofdstukken 3 en 4 is artikel 2.5 van de Awb van toepassing. Voor de overige hoofdstukken borgt artikel 67 van de Awr geheimhouding. Voor de uitvoering van de inframarginale elektriciteitsheffing is het echter wel noodzakelijk dat tussen de verantwoordelijke uitvoeringsorganisaties (NEa, Belastingdienst en ACM) gegevens kunnen worden opgevraagd en uitgewisseld. Het wetsvoorstel voorziet in deze mogelijkheid, zowel voor zover dat noodzakelijk is in het kader van de bepalingen die ten behoeve van het marktinkomstenverslag zijn opgesteld als ten behoeve van de heffing en invordering van de inframarginale elektriciteitsheffing.

7.6 Rechtsbescherming

De inframarginale elektriciteitsheffing betreft een rijksbelasting in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Awr. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze belasting is verdeeld tussen de NEa, in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie, en de Belastingdienst. Dit heeft ook gevolgen voor de wettelijke kaders die van toepassing zijn op de besluiten die uit hoofde van dit wetsvoorstel kunnen worden genomen en de rechtsbescherming die daartegen open staat.

De inframarginale elektriciteitsheffing wordt geheven en moet worden voldaan met toepassing van de relevante artikelen van de Awr en ingevorderd krachtens de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen. De Awr is echter niet van toepassing op de hoofdstukken 3 en 4 van het wetsvoorstel, die gaan over de inhoudelijke vaststelling van de grondslag voor de heffing. Op deze hoofdstukken is enkel de Awb van toepassing. De inframarginale elektriciteitsheffing wordt voor het overige uitgevoerd en ingevorderd door de Belastingdienst. De uitvoering van de belasting valt onder het fiscale procesrecht, hetgeen betekent dat beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, hoger beroep bij het gerechtshof en beroep in cassatie bij de Hoge Raad.

De grondslag voor de inframarginale elektriciteitsheffing is de som van de belastbare marktinkomsten uit door de producent in de kalendermaanden in het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit (zie artikel 5 van dit wetsvoorstel). Deze grondslag blijkt uit het marktinkomstenverslag, bedoeld in artikel 11 van dit wetsvoorstel. De opzet van het wetsvoorstel is zodanig dat er vanuit de Belastingdienst geen inhoudelijk toezicht of handhaving nodig is voor wat betreft de grondslag van de belasting. Er is wettelijk bepaald dat de belastbare marktinkomsten blijken uit het marktinkomstenverslag waarop separaat toezicht en handhaving plaatsvindt door de NEa in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie.

De hoofdstukken 3 en 4 van het wetsvoorstel hebben betrekking op de wijze waarop de belastbare marktinkomsten uit door een producent in het heffingstijdvak opgewekte elektriciteit worden berekend, het marktinkomstenverslag, de administratieplicht alsmede op de controle en handhaving van de daarvoor geldende regelgeving. De uitvoering hiervan valt onder de verantwoordelijkheid van de NEa, in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie. Op het toezicht dat binnen dit kader plaatsvindt en de besluiten die in dat kader worden genomen, is de Awb van toepassing. De Awb borgt de rechtsbescherming tegen besluiten die door de Minister voor Klimaat en Energie worden genomen uit hoofde van paragraaf 4.2 ten behoeve van de controle en handhaving van de in paragraaf 4.1 gestelde regels. Dit is ook het kader waarbinnen de Minister voor Klimaat en Energie en de NEa voornamelijk opereren. Zonder besluit van de Minister voor Klimaat en Energie kunnen materiële vraagstukken rondom het marktinkomstenverslag en de daarin vervatte belastbare marktinkomsten niet door de bestuursrechter worden getoetst. Zolang de Minister van Klimaat en Energie geen besluit heeft genomen is de informatie die de belastingplichtige zelf heeft aangevoerd in het marktinkomstenverslag leidend voor de vaststelling van de inframarginale elektriciteitsheffing.

Tegen besluiten die namens de Minister van Klimaat en Energie worden genomen staat separaat bezwaar en beroep open. Beroepen tegen handhavingsbesluiten van de NEa namens de Minister voor Klimaat en Energie op grond van paragraaf 4.2 van dit wetsvoorstel worden geconcentreerd bij de rechtbank Den Haag. Deze bevoegdheidsverdeling sluit aan bij de bevoegdheidsverdeling die geldt voor beroepen tegen handhavingsbesluiten van de NEa in het kader van haar andere taken op grond van de Wet milieubeheer. Concentratie van beroepszaken bij één rechtbank is wenselijk omdat het gaat om een categorie van zaken waarvoor een bepaalde mate van bijzondere expertise is vereist en het, mede gelet op het tijdelijke karakter van het onderhavige wetsvoorstel, zal gaan om een beperkt aantal zaken van deze categorie. Deze inschatting wordt door de Raad voor de Rechtspraak gedeeld.

Bij de Belastingdienst kan bezwaar worden aangetekend tegen de belasting. Bij deze procedures kunnen enkel procedurele en formele aspecten aan de orde komen. De Belastingdienst zal enkel eigenstandig optreden indien wordt geconstateerd dat (1) de betaling op aangifte afwijkt van hetgeen behoort te worden voldaan of (2) er een nieuwe heffingsgrondslag is (nieuw marktinkomstenverslag of ambtshalve vaststelling). In de eerste situatie gaat het om de belasting die op basis van de aangifte is voldaan en die afwijkt van de heffingsgrondslag zoals die volgt uit het marktinkomstenverslag (zie ook artikel 21, eerste lid). Inhoudelijke geschilpunten over de belastbare marktinkomsten worden door de NEa afgewikkeld in het kader van het toezicht op het marktinkomstenverslag en procedures over die belastbare marktinkomsten. Deze kunnen uitsluitend in dat kader ter discussie worden gesteld en niet bij de Belastingdienst of de fiscale rechter. In de tweede situatie gaat het om het volgende. Indien een nieuw marktinkomstenverslag is ingediend overeenkomstig artikel 14 of de som van de belastbare marktinkomsten ambtshalve door de Minister voor Klimaat en Energie is vastgesteld overeenkomstig artikel 15 en onherroepelijk is geworden, zal een naheffing dan wel een teruggave volgen als er te weinig dan wel te veel is geheven. Tegen deze naheffing of teruggaaf staat vervolgens rechtsbescherming open in het fiscale domein met dien verstande dat de belastbare marktinkomsten in dat stadium als een vaststaand feit moeten worden beschouwd. De rechtsbescherming door de fiscale rechter blijft hierdoor ook beperkt tot formele en procedurele gronden. Hierbij kan gedacht worden aan de vraag of de belasting verenigbaar is met het hoger recht.

8 Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven

De belasting betreft ongeveer 1.500 elektriciteitsproductie-installaties die onderling sterk van elkaar kunnen verschillen. Ook de elektriciteitsproducenten die zeggenschap hebben over de installaties die onder de belasting vallen, lopen sterk uiteen. Van individuele productie-installaties en zonnepanelen op het dak tot volledige geïntegreerde energiebedrijven met meerdere centrales en typen opwekking. Alleen de elektriciteitsproducenten die elektriciteit opwekken met de in de verordening genoemde inframarginale bronnen en met steenkool vallen onder dit wetsvoorstel. Die inframarginale productie is te vinden bij grote bedrijven, maar ook het MKB en microbedrijven kunnen te maken krijgen met deze heffing. Daarbij is het in het geval van microbedrijven waarschijnlijk dat de elektriciteitsproductie en het beheer daarvan een kernactiviteit is. Tot slot levert de inframarginale elektriciteitsheffing een aftrekpost op binnen het kader van de vennootschapsbelasting.

8.1 Gevolgen van de voorgestelde keuzes

Bij de implementatie van de verordening is terughoudendheid ten aanzien van de regeldruk beoogd. Op een aantal punten laat de verordening keuzes aan de lidstaten. Bij die keuzes is op de onderstaande wijze rekening gehouden met de regeldruk.

De hoogte van het vrijgestelde bedrag heeft geen impact op het aantal installaties dat onder de belasting valt. Wel is het mogelijk dat bij een hoger vrijgesteld bedrag het aantal aangiftes waarbij de verschuldigde belasting nihil zal zijn, toeneemt. Met het oogmerk de belasting nog verder te vereenvoudigen en de regeldruk nader te beperken heeft het kabinet ervoor gekozen om de optie te geven de belasting op basis van de day-ahead-prijzen vast te stellen. Voor veel marktpartijen biedt dit een goede invulling van de marktinkomstenberekening. Er is daarnaast voorgesteld te kiezen voor aggregatie van de marktinkomsten per maand. Hiermee sluit het wetsvoorstel aan bij de praktijk van de administratie van een groot deel van de belastingplichtigen. Dit vereenvoudigt de administratieve handelingen die nodig zijn voor het komen tot een opgave van de marktinkomsten. Tenslotte zal er een modelformulier worden opgesteld ten einde de verslaglegging van de marktinkomsten te vereenvoudigen.

De verordening geeft lidstaten de keuze om een vermogensgrens in te stellen voor productie-installaties. Deze vermogensgrens bepaalt of een productie-installatie wel of niet onder de belasting valt. Productie-installaties die onder deze drempelwaarde blijven vallen niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing. Zij hoeven dus ook geen administratieve handelingen te verrichten of anderszins aan verplichtingen te voldoen. Het aantal productie-installaties neemt exponentieel toe met een lagere drempelwaarde. Met een groter aantal productie-installaties zal ook een groter aantal bedrijven worden aangemerkt als belastingplichtige. Om dit zoveel mogelijk te beperken stelt het kabinet voor om de vermogensgrens op de maximale hoogte van 1 MW te leggen.

De totale opbrengst van de belasting wordt beïnvloed door de keuze om elektriciteit uit productie-installaties die steenkool als brandstof gebruiken onder de inframarginale elektriciteitsheffing te laten vallen. Met deze keuze wordt een administratieve last en regeldruk voor de kolencentrales geïntroduceerd. De extra administratieve last raakt drie bedrijven. Het betreft bedrijven die beschikken over eigen capaciteit om administratieve handelingen te verrichten. Daarnaast staat de regeldruk hier in een redelijke verhouding tot de verwachte opbrengsten van de belasting uit deze categorie productie-installaties.

De verordening biedt ten slotte de keuze om te bepalen wanneer de voldoening van de inframarginale elektriciteitsheffing zal moeten plaatsvinden. Er is gekozen om pas na afloop van het heffingstijdvak aangiftes en betaling te verlangen. Deze keuze biedt tijd voor het inrichten van de benodigde systemen en administratie voor het afhandelen van de heffing.

Voor het beoordelen van de werkbaarheid van de inframarginale elektriciteitsheffing voor het MKB zijn brancheorganisaties geconsulteerd. Ook heeft er een webinar plaatsgevonden waarin de verordening en de implicaties daarvan zijn toegelicht aan de producenten. In het kader van dit webinar en ten einde de producenten te informeren heeft EZK 1.500 installaties een brief gestuurd op basis van openbaar beschikbare adresgegevens.

Bezwaar en beroep staat open tegen besluiten die de NEa namens de Minister voor Klimaat en Energie neemt. Bij de Belastingdienst kan bezwaar worden aangetekend tegen de inframarginale elektriciteitsheffing zelf. Tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst kan beroep worden aangetekend bij de belastingrechter. Deze separate loketten voor bezwaar en beroep zijn noodzakelijk voor het concentreren van de juiste competentie ten aanzien van de inhoud en een behoorlijke afhandeling van het bezwaar en beroep.

8.2 Kwantificering van de regeldruk

Voor het in kaart brengen van de regeldruk is aangesloten bij het door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) voorgeschreven Handboek meting regeldrukkosten66. Voor het kwantificeren van de regeldruk is het Standaard Kostenmodel (SKM) gebruikt en is uitgegaan van een intern uurtarief van € 54 zoals in het handboek voorgesteld.

Voor het berekenen van de regeldruk is uitgegaan van 100% naleving van de regeling. Er is gerekend met 50 grote en voor het overige MKB-ondernemingen conform onderstaande aannames. Voor de grote ondernemingen betreft het in totaal naar verwachting 50 * € 5.523 = € 276.150,- aan regeldruk en voor de MKB-bedrijven in totaal naar verwachting 1450 * € 533,50 = € 773.575,-. De regeldruk voor midden- en kleinbedrijven is beperkt tot naar schatting € 533,50 per belastingplichtige. Ook het totaal aantal belastingplichtigen is klein. De totale regeldrukkosten over alle MKB-bedrijven hebben met een totale kosten van € 773.575,- ook een beperkte impact.

Grote ondernemingen

Tijdsbesteding:

 

Kennisneming van wetgeving

120 minuten a € 54,–/uur

Gegevens verzamelen contracten/productie

 

en rapporteren in marktinkomstenverslag

2.400 minuten a € 54,–/uur

Intern vergaderen 3 x

1.440 minuten a € 54,–/uur

Extern vergaderen 1 x

360 minuten a € 54,–/uur + 120minuten a € 250,–/uur

Betaling doen

30 minuten a € 54,–/uur

Vergaren van aanvullende informatie

120 minuten a € 54,–/uur

Inhuur externe boekhouder

240 minuten a € 250,–/uur

   

Totaal intern

€ 4.023,-

Totaal externe inhuur

€ 1.500,-

Totaal overall per bedrijf

€ 5.523,-

Aantal in de doelgroep: 50

Frequentie: eenmalig

Totaal = 50 * € 5.523 = € 276.150,-

MKB ondernemingen

Tijdsbesteding:

 

Kennisnemen van wetgeving

120 minuten a € 54,–/uur

Gegevens verzamelen over de productie en indien hiervoor gekozen wordt inzage geven in de transacties die zijn uitgevoerd rondom de verkoop van elektriciteit uit de productie-installatie

 
 

Verzamelen

90 minuten a € 54,–/uur

 

Verwerken

60 minuten a € 54,–/uur

 

Versturen

15 minuten a € 54,–/uur

Betaling doen

30 minuten a € 54,–/uur

Inhuur externe boekhouder

60 minuten a € 250,–/uur

     

Totaal intern

€ 283,50

Totaal externe inhuur

€ 250,–

Totaal overall

€ 533,50

Aantal in de doelgroep: 1450

Frequentie: eenmalig

Totaal = 1450 * € 533,50 = € 773.575,-

Tot slot is rekening gehouden met de verhouding tussen administratieve lasten en regeldrukkosten enerzijds en de hoogte van de belasting anderzijds. Een voorbeeld van een minimale belasting is een geval met een productie-installatie van zonnepanelen van 2 MW. Die produceerde in de maand december het minste van alle maanden, circa 40 MWh elektriciteit. Daarnaast zijn voor de overige maanden de marktinkomsten naar verwachting beneden het vrijgesteld bedrag. Productie-installaties met andere bronnen dan zon produceren over het algemeen meer elektriciteit. Als de marktopbrengsten voor producenten die elektriciteit uit zonne-energie opwekken die maand € 130/MWh boven het vrijgestelde bedrag lag en 90% wordt afgeroomd, dan bedraagt de belasting voor deze maand 40 MWh * € 130/MWh * 90% geeft € 4.680,- voor deze productie-installatie. Voor een enkele windmolen van 3 MW is de verwachting dat die in december circa 650 MWh produceerde, waarbij de belasting bij dezelfde andere aannames ruim € 75.000 is voor de maand december 2022. Voor dergelijke MKB-ondernemers zijn de administratieve lasten vastgesteld op € 533,50. De berekening houdt geen rekening met verificatie door een accountant, omdat de meeste producenten naar verwachting voor de bepaling van de marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen kiezen.

9 Consultatie, toetsen en adviezen67

Vanaf het begin van de implementatie van de verordening is de samenwerking gezocht tussen de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën, samen met de Belastingdienst, NEa en ACM. Door twee keer per week afstemming op projectgroepniveau en regelmatig bestuurlijk overleg is getracht om vanaf het begin ook veel aandacht te hebben voor de uitvoering en handhaafbaarheid van deze tijdelijke belasting op marktinkomsten uit inframarginale elektriciteitsproductie.

9.1 Consultatie

Tot de internetconsultatie is er bijna wekelijks afstemming geweest met de organisaties Energie Nederland, Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE), Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA), Holland Solar en Energie Samen. Later sloot ook de Vereniging Afvalbedrijven aan. Ook heeft bijvoorbeeld het Platform Groen Gas via brieven hun mening kenbaar gemaakt.

De brieven aan de Tweede en Eerste Kamer van 30 november 2022 zijn op 9 december 2022 in een webinar met ruim 250 deelnemers toegelicht. Dit leverde circa 190 vragen en opmerkingen op over onder andere biogas, de grens van 1 MW, garanties van oorsprong, marktinkomsten, balancering, eigen gebruik en de SDE. Veel vragen konden op dat moment nog niet beantwoord worden, maar zijn wel zijn meegenomen bij het opstellen van de internetconsultatieversie van dit wetsvoorstel. Er zijn veelal nieuwe, meer uitgebreide of duidelijker passages aan gewijd in deze toelichting.

Er is van 27 januari tot en met 16 februari 2023 een internetconsultatie gehouden, parallel aan de uitvoeringstoetsen. Er zijn 45 reacties ontvangen. De belangrijkste uitkomsten waren opmerkingen over het vaststellen van de marktinkomsten, waaronder ook rekening houden met passieve balancering, combinaties van productie-installaties met een batterij, het onder de inframarginale elektriciteitsheffing brengen van elektriciteitsproductie uit steenkool en rekening houden met de SDE. Ook waren er opmerkingen over de hoogte van het vrijgesteld bedrag voor biogas en over de grens van 1 MW voor productie-installaties. Over het vaststellen van de marktinkomsten is voorts met een flink aantal producenten naar aanleiding van de internetconsultatie één op één verder gesproken om de mogelijkheden die de administratie biedt nog verder te verkennen.

Mede naar aanleiding van de internetconsultatie is het wetsvoorstel op een aantal punten aangepast. De belangrijkste aanpassing is dat een eenvoudigere manier is toegevoegd om de marktinkomsten per maand te bepalen op basis van uurlijkse day-ahead-prijzen en dit als standaardmethode te hanteren. Bij de wijze van meten kan een oplossing voor opmerkingen die over de combinatie van productie-installaties met een batterij zijn gemaakt worden gevonden. Bij balanceren is vastgehouden aan het onderscheid tussen de verschillende vormen van balancering. Bij de grens van 1 MW voor productie-installaties zijn nog enkele verduidelijkingen aangebracht en wordt voor het vermogen van de zonnepanelen, nu nauwer bij de verordening aangesloten door te kijken naar het vermogen dat op het net kan worden ingevoed. Voor het onder de inframarginale elektriciteitsheffing brengen van elektriciteit opgewekt uit steenkool is de motivatie uitgebreid. Tot slot blijft het mogelijk om de marktinkomsten van inframarginale elektriciteitsproducten te bepalen aan de hand van de administratie van bedrijven. Daarbij mag voor het bepalen van de gemiddelde marktinkomsten per MWh, de inkomsten uit productie uit niet inframarginale bronnen, opbrengsten uit batterijen en inkoop en verkoop ten bate van retail buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover echter sprake is van gebundelde verkoop zal echter wel een toerekening van marktinkomsten aan elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt of waarvoor een afzonderlijk vrijgesteld bedrag (plafond) geldt, moeten plaatsvinden. Ook wordt voorgesteld drie maanden extra te geven voor het doen van aangifte, dus negen in plaats van zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin het heffingstijdvak is geëindigd.

9.2 Uitvoeringstoets Belastingdienst

De Belastingdienst heeft reeds op basis van de brieven aan de Tweede en Eerste Kamer van 30 november 2022 een uitvoeringstoets uitgevoerd. De Belastingdienst heeft deze uitvoeringstoets op 31 januari 2023 opgeleverd. Het eindoordeel van de Belastingdienst is dat de inframarginale elektriciteitsheffing uitvoerbaar is per 1 december 2022, mits geaccepteerd wordt dat de inframarginale elektriciteitsheffing eenmalig plaatsvindt en dat de aangiften in de eerste helft van het jaar 2024 ingediend gaan worden. Aan deze voorwaarden wordt tegemoet gekomen, aangiften kunnen met het wetsvoorstel evenwel tot 1 oktober 2024 worden ingediend. De uitvoeringstoets van de Belastingdienst zal worden herijkt zodra ook de lagere regelgeving voor de inframarginale elektriciteitsheffing beschikbaar is.

9.3 Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheidstoets NEa

Op 31 januari 2023 is de internetconsultatieversie van het wetsvoorstel aan de NEa toegestuurd met het verzoek om een advies. De NEa heeft deze HUF-toets op 16 februari 2023 opgeleverd met als conclusie dat de basis was gelegd voor een uitvoerbare en handhaafbare regeling, maar dat de nodige elementen nog verder ingevuld moesten worden. De toets ging onder andere in op het identificeren van de doelgroep met betrekking tot de 1 MW-grens, het vaststellen van de marktinkomsten en het marktinkomstenverslag met betrekking tot bronnen, prijzen, berekenformules en rekenregels. Met de aangebrachte wijzigingen in dit voorstel zoals hierboven bij de internetconsultatie beschreven, is getracht hier zo goed mogelijk gehoor aan te geven.

9.4 Uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets ACM

Op 31 januari 2023 is de internetconsultatieversie van het wetsvoorstel aan de ACM toegestuurd met het verzoek om uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (UHT-toets). De ACM heeft deze toets op 17 februari 2023 opgeleverd en op 8 maart gepubliceerd68. De belangrijkste uitkomsten van deze toets waren dat het gekozen toezichtsarrangement met een samenwerking van de Belastingdienst, de dienst Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa) en de ACM als adviseur complex is, maar wel uitvoerbaar. De ACM concludeerde ook dat het wetsvoorstel in de huidige vorm nog niet voldoende duidelijkheid geeft over de bepaling van de marktinkomsten. De ACM gaf in overweging om productie voor het afdekken van eigen eindverbruik uit te zonderen van de heffing. Met de aangebrachte wijzigingen in dit voorstel zoals hierboven bij de internetconsultatie beschreven, is getracht hier zo goed mogelijk gehoor aan te geven.

9.5 Advies Raad voor de Rechtspraak

De Raad voor de rechtspraak heeft op 1 maart 2023 advies uitgebracht over het wetsvoorstel. De Raad voor de rechtspraak heeft geen zwaarwegende bezwaren tegen het wetsvoorstel en verwacht dat de gevolgen voor de werklast niet substantieel zijn. Het wetsvoorstel concentreert beroepszaken bij de rechtbank Den Haag.

9.6 Toetsing door het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)

Op 27 januari 2023 is de internetconsultatieversie van het wetsvoorstel aangeboden aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) en op 8 februari 2023 is het advies69 ontvangen. Het ATR concludeert dat nut en noodzaak van het voorstel zijn gegeven, de toelichting aandacht besteedt aan de alternatieven en dat de doelgroep is betrokken. Tot slot is de regeldruk volgens het ATR volledig in kaart gebracht. Gelet op deze bevindingen is het eindoordeel van het ATR ten aanzien van dit voorstel: het wetsvoorstel indienen.

II ARTIKELEN

Artikel 1 begripsbepalingen

De verordening verwijst in artikel 2 voor de begripsbepalingen naar de definities uit verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (verder: de Elektriciteitsverordening) en richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (verder: de Elektriciteitsrichtlijn). Daarnaast zijn in artikel 2 van de verordening enkele aanvullende definities opgenomen. Voor zover relevant voor de toepassing van de artikelen 6 tot en met 11 van de verordening en de omzetting daarvan in dit wetsvoorstel, wordt in artikel 1 van dit wetsvoorstel verwezen naar deze begripsbepalingen. Daarnaast zijn in dit artikel enkele aanvullende definities opgenomen die relevant zijn voor de invoering en toepassing van deze bepalingen uit de verordening in het Nederlandse recht.

Accountant

Voor het begrip accountant verwijst artikel 1 naar de Wet op het accountantsberoep. Onder accountant wordt verstaan een registeraccountant of accountant-administratieconsulent die is ingeschreven in het accountantsregister, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet op het accountantsberoep.

Afvalstof

Voor het begrip afvalstof verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel 2, onderdeel 10, van de verordening. Onder afvalstof wordt aldaar verstaan: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Balanceringsdienstverlener en balanceringsenergiemarkt

Voor het begrip balanceringsdienstverlener verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel 2, onderdeel 12, van de Elektriciteitsverordening. Onder balanceringsdienstverlener wordt aldaar verstaan: een marktdeelnemer die balanceringsenergie en/of balanceringscapaciteit aanbiedt aan transmissiesysteembeheerders.

Voor het begrip balanceringsenergiemarkt verwijst artikel 1 naar de markt voor balanceringsenergie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 11, van de Elektriciteitsverordening. Onder balanceringsenergie wordt aldaar verstaan: energie die door de transmissiesysteembeheerder wordt gebruikt om de balancering uit te voeren.

Biomassabrandstoffen

De verordening noemt in artikel 7, eerste lid, onderdeel e, biomassabrandstoffen als één van de inframarginale energiebronnen voor elektriciteitsopwekking waarop het plafond op marktinkomsten, bedoeld in artikel 6 van de verordening, van toepassing is. Het begrip omvat zowel vaste als gasvormige biomassabrandstoffen, echter met uitzondering van biomethaan. In overweging 34 van de verordening wordt de reden van deze uitzondering toegelicht. Inputbrandstoffen die worden gebruikt ter vervanging van aardgas, zoals biomethaan, zijn uitgezonderd om de conversie van bestaande gasgestookte energiecentrales overeenkomstig de REPowerEU-doelstellingen niet in gevaar brengen.

Voor de Nederlandse situatie betekent dit dat biomethaan, dat wil zeggen «groen gas» in de zin van artikel 1, onderdeel b, sub 2, van de Gaswet dat wordt afgenomen van het gastransportnet als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Gaswet, niet wordt aangemerkt als biomassabrandstof in de zin van artikel 7, eerste lid, onderdeel e, van de verordening.

Het begrip biomassabrandstoffen is als zodanig niet gedefinieerd in de verordening en evenmin in de Elektriciteitsverordening of de Elektriciteitsrichtlijn. Voor de definitie van biomassa wordt om die reden op deze plaats verwezen naar artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de Elektriciteitswet 1998. Biomassa wordt in dat artikel omschreven als: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen –, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval. Deze definitie is afkomstig uit richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt (PbEG L 283); inmiddels vervangen door richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen (herschikking), (PbEU L 328). Onder de definitie van de Elektriciteitswet 1998 valt ook biogas, aangezien dit tot stand komt door bijvoorbeeld vergassing, (co-)vergisting of pyrolyse van biologisch afbreekbare fracties zoals genoemd in de definitie van biomassa.

Voor de toepassing van artikel 9, betreffende het vrijgestelde bedrag van de marktinkomsten, is voorts van belang om een onderscheid te maken tussen vaste en gasvormige biomassabrandstoffen. Er geldt een verschillend vrijgesteld bedrag van de marktinkomsten voor elektriciteit die is opgewekt met gasvormige biomassabrandstoffen en voor elektriciteit die is opgewekt met vaste biomassabrandstoffen.

Compensatiehandel

Voor het begrip compensatiehandel verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel 2, onderdeel 27, van de Elektriciteitsverordening. Onder compensatiehandel wordt aldaar verstaan: een zoneoverschrijdende transactie die door systeembeheerders tussen twee biedzones is opgestart om fysieke congestie te verlichten.

Eindafnemer

Voor het begrip eindafnemer verwijst artikel 1 naar de definitie van eindafnemer van elektriciteit in artikel 2, onderdeel 14 van de verordening. Onder eindafnemer van elektriciteit wordt aldaar verstaan: een afnemer die elektriciteit koopt voor eigen gebruik.

Elektriciteitsmarkten

Voor het begrip elektriciteitsmarkten verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel 2, onderdeel 9, van de Elektriciteitsrichtlijn. Onder elektriciteitsmarkten wordt aldaar verstaan: markten voor elektriciteit, onder meer over-the-counter-markten en elektriciteitsbeurzen, markten voor de verhandeling van energie, capaciteit, balancerings- en ondersteunende diensten in alle tijdsbestekken, waaronder termijn-, day-ahead- en intraday-markten.

Elektriciteitsnet en directe lijn

Voor de toepassing van de inframarginale elektriciteitsheffing is het van belang om de hoeveelheid opgewekte elektriciteit eenduidig vast te kunnen stellen. Dit vergt een plek waar gemeten wordt. Tegelijk moeten er ook marktinkomsten zijn en dat vergt, gelet op de definitie hiervan, verkoop en levering van de opgewekte elektriciteit en daarmee ook transport van die elektriciteit. De hoeveelheid opgewekte elektriciteit met een in Nederland gelegen productie-installatie wordt om die reden in dit wetsvoorstel afgemeten aan de hoeveelheid elektriciteit die door die productie-installatie is ingevoed op het elektriciteitsnet of een directe lijn (zie artikel 7 van dit wetsvoorstel). In de artikelen 6 tot en met 8 van de verordening worden de begrippen elektriciteitsnet en directe lijn echter niet gebruikt. Om die reden wordt voor deze begrippen verwezen naar de definities in de Elektriciteitswet 1998.

Een elektriciteitsnet is een net als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van e Elektriciteitswet 1998. Een net wordt daar omschreven als: één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen onderdeel uitmaken van een directe lijn of liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer. Dit omvat het landelijk hoogspanningsnet, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, het net op zee, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, een landsgrensoverschrijdend net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel as, van de Elektriciteitswet 1998 en andere (regionale) netten, waaronder ook een gesloten distributiesysteem als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aq, juncto artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998.

Een directe lijn verbindt een productie-installatie van een producent rechtstreeks met een of meer verbruikers (eindafnemers) van elektriciteit, zoals nader afgebakend in artikel 1, eerste lid, onderdeel ar, van de Elektriciteitswet 1998.

Garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit en certificaat van oorsprong

Voor het begrip garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel x, van de Elektriciteitswet 1998. Dit zijn gegevens op een rekening die betrekking hebben op duurzame elektriciteit en waarmee wordt aangetoond dat een producent met zijn installatie een hoeveelheid duurzame elektriciteit heeft opgewekt.

Voor het begrip certificaat van oorsprong verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel bb, van de Elektriciteitswet 1998. Dit zijn gegevens op een rekening waarmee wordt aangetoond uit welke energiebron, niet zijnde een hernieuwbare energiebron, een hoeveelheid elektriciteit is opgewekt.

Deze begrippen worden niet gebruikt in de verordening, maar worden in dit wetsvoorstel gebruikt bij het bepalen van de hoeveelheid door een producent opgewekte elektriciteit indien deze is opgewekt met behulp van een elektriciteitsproductie-installatie die gebruik maakt van meerdere energiebronnen waarvoor een verschillend vrijgesteld bedrag (plafond) geldt.

Marktinkomsten, belastbare marktinkomsten en marktinkomstenverslag

Het begrip marktinkomsten is gedefinieerd in artikel 2, onderdeel 5, van de verordening. Onder marktinkomsten worden aldaar verstaan: de inkomsten die een producent ontvangt in ruil voor de verkoop en levering van elektriciteit in de Unie, ongeacht de contractuele vorm waarin die ruil plaatsvindt, met inbegrip van stroomafnameovereenkomsten en andere verrichtingen ter afdekking van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit, met uitzondering van alle door de lidstaten verleende steun. Deze definitie is in dit wetsvoorstel overgenomen, maar voor de toepassing in Nederland van artikel 6 van de verordening (het plafond op marktinkomsten) en om dubbele toepassing hiervan op marktinkomsten in andere lidstaten van de EU te voorkomen, is het begrip marktinkomsten in artikel 3 van dit wetsvoorstel nader afgebakend. Voor de toepassing in Nederland gaat het om marktinkomsten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 5, van de verordening, uit elektriciteit die is opgewekt en ingevoed op het elektriciteitsnet of een directe lijn in Nederland, met inbegrip van de Nederlandse exclusieve economische zone. Zie verder de toelichting bij artikel 3.

Belastbare marktinkomsten zijn de marktinkomsten die belastbaar zijn ingevolge artikel 7 van dit wetsvoorstel. Het gaat daarbij om de marktinkomsten die uitstijgen boven het vrijgestelde bedrag van de marktinkomsten dat volgt uit artikel 9 van dit wetsvoorstel (in de verordening aangeduid als «plafond op marktinkomsten»). De belastbare marktinkomsten worden berekend met inachtneming van de artikelen 7 tot en met 10 van dit wetsvoorstel en worden opgenomen in het marktinkomstenverslag als bedoeld in artikel 11 van dit wetsvoorstel.

Producent en productie-installatie

De begrippen producent en productie-installatie worden gebruikt in de artikelen 6 tot en met 8 van de verordening over het plafond op marktinkomsten. Voor deze begrippen verwijst de verordening naar de begripsbepalingen in de Elektriciteitsverordening en de Elektriciteitsrichtlijn. Dat is in dit wetsvoorstel overgenomen. Aangezien de Elektriciteitsverordening voor de definitie van producent terugverwijst naar de Elektriciteitsrichtlijn, is in dit wetsvoorstel rechtstreeks naar de definitie in die richtlijn verwezen. Producent is volgens die definitie een natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit opwekt.

De producent wekt elektriciteit op met een (elektriciteits)productie-installatie. De producent hoeft geen eigenaar te zijn van de productie-installatie waarmee hij elektriciteit opwekt. Omgekeerd is de eigenaar van een productie-installatie niet per definitie een producent. Het gaat om de natuurlijk persoon of rechtspersoon die daarmee elektriciteit opwekt en aan wie de opgewekte elektriciteit of het resultaat uit die opwekking toekomt: de exploitant.

Indien elektriciteit wordt opgewekt in een organisatorische eenheid die geen rechtspersoon is, zoals een vennootschap onder firma (hierna: VOF) of een commanditaire vennootschap (hierna: CV), is die organisatorische eenheid niet de producent. Dat is immers niet een natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit opwekt. In dat geval moet door de organisatorische eenheid (VOF of CV) heen worden gekeken naar de natuurlijk personen of rechtspersonen die in of via de organisatorische eenheid (VOF of CV) elektriciteit opwekken. Kortom, de vennoten van de VOF of CV zijn producent voor het deel van de productie of het deel van het resultaat van de productie dat aan hen toekomt. Daarbij wordt opgemerkt dat dit kan afwijken van degene die in het kader van de Elektriciteitswet 1998 als producent wordt aangemerkt. De definitie van producent in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Elektriciteitswet 1998 vereist namelijk niet dat de producent een natuurlijk persoon of rechtspersoon is. In het onderhavige wetsvoorstel wordt echter, in navolging van de verordening, de definitie van de Elektriciteitsverordening en Elektriciteitsrichtlijn gehanteerd die dit vereiste wel bevat.

Gelet op het voorgaande kunnen er meerdere natuurlijke of rechtspersonen zijn die met één productie-installatie elektriciteit opwekken en dus producent zijn. Bijvoorbeeld in het geval dat elektriciteit wordt opgewekt in een gemeenschappelijke onderneming (joint venture) die geen rechtspersoon is, zoals een VOF of een CV. De vennoten of joint venture-partners zijn in dat geval de producenten en zullen afzonderlijk aangifte moeten doen.

Indien elektriciteit wordt opgewekt in een gemeenschappelijke onderneming met rechtspersoonlijkheid, zoals een besloten vennootschap of een coöperatie, is deze rechtspersoon de producent. De aandeelhouders van de besloten vennootschap of de leden van de coöperatie zijn in dat geval geen producent. Zij kunnen wel met de producent (de gemeenschappelijke onderneming) zijn verbonden in een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Dat kan relevant zijn bij het bepalen van de marktinkomsten van de producent en voor de verplichting om een marktinkomstenverslag in te dienen (zie de artikelen 10 en 11).

Een (elektriciteits)productie-installatie is volgens definitie van de Elektriciteitsverordening een installatie waarin primaire energie wordt omgezet in elektrische energie en die bestaat uit een of meer elektriciteitsproductie-eenheden die met een netwerk zijn verbonden.

Een aansluiting in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998 verbindt een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-object) met een net en achter een aansluiting zit – in beginsel – één WOZ-object. Bij een gezamenlijke aansluiting als bedoeld in artikel 1, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998, de zogenoemde cable pooling bepaling, is sprake van twee of meer WOZ-objecten achter één aansluiting, die voor de toepassing van de Elektriciteitswet 1998 worden beschouwd als één productie-installatie en één WOZ-object. Dat laatste geldt dus enkel voor de toepassing van de Elektriciteitswet 1998 en niet voor de toepassing van dit wetsvoorstel. Bovendien is de mogelijkheid van cable pooling (twee of meer WOZ-objecten op één aansluiting) ingegeven door beperkingen bij de netbeheerder, gelet op de beschikbare netcapaciteit, om de productie-installaties ieder afzonderlijk op het elektriciteitsnet aan te sluiten, zoals dat normaliter hoort te gebeuren.70 Voor de toepassing van dit wetsvoorstel moeten in het geval van cable pooling de productie-installaties achter de gezamenlijke aansluiting dan ook worden beschouwd als afzonderlijke productie-installaties, afgebakend naar WOZ-object, van de producenten die gezamenlijk een aanvraag bij de netbeheerder hebben gedaan om de betreffende productie-installatie en WOZ-objecten aan te sluiten op dezelfde aansluiting.

Het geïnstalleerd vermogen van de productie-installatie waarmee een producent elektriciteit opwekt verwijst naar de maximumcapaciteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van verordening (EU) 2016/631,71 en wordt bepaald door de technische specificaties van die installatie. Het aandeel van de producent in de eigendom of de exploitatie van de productie-installatie of het aandeel van de opgewekte elektriciteit of het resultaat uit die opwekking dat hem toekomt, is hierbij niet van belang. Het geïnstalleerd vermogen van de productie-installatie is relevant bij de toepassing van de grens van 1 MW, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van dit wetsvoorstel.

Redispatching

Voor het begrip redispatching verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel 2, onderdeel 26, van de Elektriciteitsverordening. Onder redispatching wordt aldaar verstaan: een maatregel met inbegrip van beperking, die door een of meerdere transmissiesysteembeheerders of distributiesysteembeheerders wordt geactiveerd door een wijziging van het productie- en/of belastingspatroon teneinde de fysieke stromen in het elektriciteitssysteem te veranderen en fysieke congestie te verlichten of de systeemveiligheid op een andere manier te waarborgen.

Artikel 2 inframarginale elektriciteitsheffing

Het ingevolge de verordening verplichte plafond op marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt met behulp van een inframarginale energiebron als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de verordening wordt in Nederland uitgevoerd door middel van een belasting onder de naam inframarginale elektriciteitsheffing. Het gaat om een rijksbelasting in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Awr. In dit artikel wordt de producent van de in artikel 3 nader gespecificeerde elektriciteit aangewezen als belastingplichtig voor de inframarginale elektriciteitsheffing. Voor het begrip producent wordt verwezen naar de toelichting op dit begrip bij artikel 1. De aanwijzing van de producent als belastingplichtige sluit aan bij artikel 6, eerste lid, van de verordening.

Gelet op artikel 6, derde lid, van de verordening zijn, ter voorkoming van het omzeilen van de inframarginale elektriciteitsheffing in het geval waarin de producent wordt gecontroleerd door of gedeeltelijk eigendom is van een of meer andere ondernemingen, met name wanneer deze deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerde onderneming, in artikel 10 van dit wetsvoorstel nadere bepalingen opgenomen ten aanzien van de marktinkomsten van de producent indien deze deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het gaat daarbij om de situatie dat een producent die deel uitmaakt van een groep kiest voor vaststelling van de belastbare marktinkomsten overeenkomstig artikel 10 (op basis van zijn boekhouding in plaats van de day-ahead-prijzen per uur). Hiervoor wordt verder verwezen naar de toelichting bij dit artikel.

Aangezien de producent belastingplichtig is, is hij ook degene die de verschuldigde inframarginale elektriciteitsheffing moet voldoen en aangifte moet doen (zie artikel 20 van dit wetsvoorstel). Dat geldt ook als de producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het geval de producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is voorts in artikel 11, eerste lid, van dit wetsvoorstel wel een bijzondere bepaling opgenomen met betrekking tot het opstellen en indienen van het marktinkomstenverslag; dat moet dan worden gedaan door de groepsmaatschappij die in Nederland aan het hoofd staat van de groep. Dit is nader toegelicht bij artikel 11 van dit wetsvoorstel.

Artikel 3 belastbaar feit

Eerste en tweede lid

Gelet op de door het kabinet op grond van artikel 8 van de verordening gemaakte keuze, wordt deze belasting eveneens toegepast op marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt met behulp van steenkool. Voor de uitvoering in Nederland van dit plafond op marktinkomsten uit elektriciteit gaat het om marktinkomsten uit in Nederland of de Nederlandse exclusieve economische zone opgewekte elektriciteit die is ingevoed op het elektriciteitsnet of een directe lijn. Het zogenoemde verbruik «achter de meter» valt daarmee niet onder de heffing. Hieruit worden immers geen marktinkomsten verkregen. Dit wordt aangegeven in het eerste lid in combinatie met het tweede lid.

In het eerste lid is tevens de beperking opgenomen dat de inframarginale elektriciteitsheffing alleen wordt geheven op marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt met een productie-installatie met een geïnstalleerd vermogen vanaf 1 MW. Als er 0,999 kW op het typeplaatje van de windmolen staat en dit is het volledig aangesloten vermogen op die aansluiting, dan valt deze windmolen niet onder de heffing. Het kabinet maakt hiermee gebruik van de uitzonderingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 7, derde lid, eerste zin, van de verordening. Dit voorstel is toegelicht in paragraaf 3.2.3 van deze memorie van toelichting. Het geïnstalleerd vermogen betreft de maximumcapaciteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van verordening (EU) 2016/631 van de productie-installatie, zoals die is aangesloten op het elektriciteitsnet of een directe lijn. Ongeacht of één of meerdere producenten met een productie-installatie elektriciteit opwekken wordt bij de toepassing van het eerste lid het geïnstalleerd vermogen van de productie-installatie als geheel in aanmerking genomen. Zie ook de toelichting bij de begripsbepaling van productie-installatie. Indien een productie-installatie zowel elektriciteit als warmte kan opwekken, zoals een warmtekrachtkoppeling, telt alleen het vermogen (ofwel de maximumcapaciteit) voor elektriciteitsopwekking mee. Het aansluitingenregister van de netbeheerder, bedoeld in artikel 13.31 van de Netcode elektriciteit (CERES), vermeldt van de productie-eenheden achter de aansluiting de maximumcapaciteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van verordening (EU) 2016/631.

De inframarginale elektriciteitsheffing geldt voorts alleen voor marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt met behulp van een inframarginale energiebron als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de verordening of met behulp van steenkool. Zoals opgemerkt in het algemeen deel van deze toelichting, gaat het in Nederland om de inframarginale energiebronnen windenergie, zonne-energie, waterkracht zonder reservoir, biomassabrandstoffen, afvalstoffen en kernenergie. Met de andere in artikel 7, eerste lid, van de verordening genoemde energiebronnen geothermie, bruinkool, ruwe aardolieproducten en turf, vindt in Nederland niet of nauwelijks elektriciteitsopwekking plaats. De toevoeging van steenkool betreft de mogelijkheid, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de verordening om marktinkomsten van producenten die elektriciteit opwekken uit andere dan de in artikel 7, eerste lid, van de verordening genoemde bronnen te beperken. Het kabinet wil gebruikmaken van deze mogelijkheid om de inframarginale elektriciteitsheffing eveneens toe te passen op marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit steenkool. Dit voorstel is toegelicht in de paragraaf 3.2.2 van deze toelichting.

Derde lid

In het voorgestelde derde lid is een aantal uitzonderingen opgenomen. De inframarginale elektriciteitsheffing wordt niet toegepast op marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt binnen een demonstratieproject als bedoeld in de Elektriciteitsverordening. Dit betreft de uitzondering, bedoeld in artikel 7, tweede lid, eerste zinsdeel, van de verordening. Het tweede zinsdeel van dit artikellid zondert ook inkomsten per MWh geproduceerde elektriciteit uit die reeds door andere, niet uit hoofde van artikel 8 van de verordening vastgestelde overheidsmaatregelen worden geplafonneerd. Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting komt dit in Nederland niet voor (zie paragraaf 3.2). De inframarginale elektriciteitsheffing wordt voorts ook niet toegepast op de inkomsten die zijn verkregen als de opgewekte elektriciteit door een balanceringsdienstverlener is ingezet op de balanceringsmarkt of is ingezet voor redispatching of compensatiehandel. Artikel 7, vierde lid, van de verordening geeft de mogelijkheid om het plafond op marktinkomsten niet toe te passen op deze inkomsten en in het wetsvoorstel is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt (zie hiervoor paragraaf 3.1 en 3.4 van deze toelichting).

Artikel 4 heffingstijdvak

Het eerste lid van dit artikel bepaalt in welke tijdsperiode de bepalingen inzake het verplichte plafond op marktinkomsten van toepassing zijn. De inframarginale elektriciteitsheffing wordt over dezelfde tijdsperiode geheven als de verordening in artikel 22, tweede lid, onderdeel c, voorschrijft (zie hiervoor hoofdstuk 2 van deze toelichting).

In het tweede lid is voorts bepaald dat de inframarginale elektriciteitsheffing verschuldigd wordt op het tijdstip waarop het heffingstijdvak eindigt. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 6, vierde lid, van de verordening waarin is bepaald dat lidstaten beslissen of zij het plafond op marktinkomsten toepassen bij de vereffening van de uitwisseling van energie of daarna. Zoals toegelicht in paragraaf 3.11 van het algemeen deel van deze toelichting wordt ervoor gekozen om de inframarginale elektriciteitsheffing eenmalig achteraf te innen voor het gehele heffingstijdvak.

Artikel 5 heffingsgrondslag

Eerste lid

De grondslag voor de inframarginale elektriciteitsheffing is de som van de belastbare marktinkomsten uit door de producent in de kalendermaanden van het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit, zoals die blijkt uit het marktinkomstenverslag.

De belastbare marktinkomsten in een kalendermaand zijn de marktinkomsten uit in de kalendermaand opgewekte en ingevoede elektriciteit die uitstijgen boven het vrijgestelde bedrag, bedoeld in artikel 9 van dit wetsvoorstel. Deze worden berekend met inachtneming van de voorgestelde artikelen 7 tot en met 10.

Op grond van artikel 11, eerste lid, van dit wetsvoorstel is de belastingplichtige producent of, indien deze onderdeel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de groepsmaatschappij die in Nederland aan het hoofd staat van de groep, verplicht om een marktinkomstenverslag op te stellen waaruit de som van de belastbare marktinkomsten uit de elektriciteitsproductie in de kalendermaanden in het heffingstijdvak blijkt.

Marktinkomsten uit de elektriciteitsproductie van de belastingplichtige producent zijn alle marktinkomsten die zijn verkregen uit de door de producent in het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit die ingevolge artikel 3 onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt. Indien de producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen de marktinkomsten uit deze elektriciteit ook zijn verkregen door een met de producent in een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verbonden groepsmaatschappij. Bijvoorbeeld indien de producent de door hem in het heffingstijdvak opgewekte elektriciteit verkoopt aan een met hem verbonden groepsmaatschappij die deze elektriciteit verkoopt op een elektriciteitsmarkt, of doorverkoop aan een andere verbonden groepsmaatschappij die deze elektriciteit op de markt brengt. In dat geval worden deze marktinkomsten uit de elektriciteitsproductie van de producent meegerekend bij de marktinkomsten van de producent. Dat is met name relevant indien de producent kiest voor vaststelling van de marktinkomsten uit zijn elektriciteitsproductie overeenkomstig artikel 10 van dit wetsvoorstel. Dit is geregeld in artikel 10, tweede tot en met vierde lid, van dit wetsvoorstel.

Tweede lid

Indien de belastingplichtige producent of, indien deze onderdeel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de groepsmaatschappij die in Nederland aan het hoofd staat van de groep, op grond van artikel 14 een nieuw marktinkomstenverslag heeft moeten opstellen en indienen bij de Minister van Klimaat en Energie, blijkt de heffingsgrondslag uit dit nieuwe marktinkomstenverslag. Indien de Minister van Klimaat en Energie op grond van artikel 15 ambtshalve een marktinkomstenverslag heeft vastgesteld ten aanzien van een belastingplichtige producent of een in Nederland gevestigde moedermaatschappij van een belastingplichtige producent, blijkt de heffingsgrondslag uit dit ambtshalve opgestelde marktinkomstenverslag.

Artikel 6 tarief

Dit voorgestelde artikel bepaalt de hoogte van de inframarginale elektriciteitsheffing. Deze bedraagt 90% van de som van de belastbare marktinkomsten uit elektriciteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, die door de producent is opgewekt en ingevoed in de kalendermaanden van het heffingstijdvak. Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid in artikel 7, vijfde lid, van de verordening om het plafond op marktinkomsten slechts toe te passen op 90% van de marktinkomsten die dit plafond overschrijden (zie hiervoor paragraaf 3.10 van deze toelichting).

Artikel 7 belastbare marktinkomsten in een kalendermaand

Eerste lid

De voor de inframarginale elektriciteitsheffing belastbare marktinkomsten uit door de producent opgewekte elektriciteit die onder de belasting valt, worden per kalendermaand van het heffingstijdvak berekend. De keuze voor deze aggregatie per maand is toegelicht in paragraaf 3.5 van deze toelichting.

Omdat er op grond van artikel 9 van dit wetsvoorstel voor marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit biomassabrandstoffen, een andere inframarginale energiebron, een andere inframarginale energiebron met een productie-installatie als bedoeld in artikel 9, onderdeel d, en steenkool verschillende vrijgesteld bedragen gelden, moeten de belastbare marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit elke van deze energiebronnen apart worden berekend. Deze berekeningen moeten plaatsvinden zoals is voorgeschreven in het derde tot en met zevende lid van dit artikel. De som van de aldus berekende belastbare marktinkomsten vormt de belastbare marktinkomsten van de producent uit door hem in een kalendermaand van het heffingstijdvak opgewekte elektriciteit.

Tweede lid

Indien de uitkomst van de berekening van de marktinkomsten uit in een kalendermaand uit een energiebron met een afzonderlijk vrijgesteld bedrag opgewekte en ingevoede elektriciteit kleiner is dan nul, worden de belastbare marktinkomsten uit deze elektriciteit op nihil gesteld. Dit betekent dat eventuele negatieve marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit een van de energiebronnen, genoemd in het eerste lid, niet kunnen worden gesaldeerd met marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit een andere in het eerste lid genoemde energiebron. Doordat de belastbare marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt met een energiebron niet kleiner kunnen zijn dan nul, kan de som van de belastbare marktinkomsten in een maand, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, evenmin kleiner zijn dan nul.

Derde lid

Het voorgestelde derde lid bevat de formule waarmee de belastbare marktinkomsten uit in een kalendermaand van het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit die onder de belasting valt, moeten worden berekend. Zoals eerder toegelicht dient dit per energiebron waarvoor een verschillend vrijgesteld bedrag van de marktinkomsten geldt, apart te worden berekend. Indien de elektriciteit is opgewekt met een productie-installatie waarvoor subsidie is verleend krachtens de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en hiervoor op grond van artikel 9, onderdeel d, een ander vrijgesteld bedrag van de marktinkomsten geldt, komt dit neer op een berekening per productie-installatie.

De belastbare marktinkomsten uit in een kalendermaand van het heffingstijdvak opgewekte elektriciteit wordt als volgt berekend. De totale hoeveelheid in een kalendermaand per uur uit een bepaalde energiebron, of uit een bepaalde energiebron met een bepaalde productie-installatie opgewekte en ingevoede elektriciteit (sHE(uur)) wordt vermenigvuldigd met het verschil tussen de gemiddelde marktinkomsten per MWh uit in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit (GME(uur)) en het vrijgestelde bedrag van marktinkomsten per MWh (VB) voor de betreffende energiebron.

De gemiddelde marktinkomsten per MWh uit in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit (GME(uur)) die benodigd zijn voor de berekening van de belastbare marktinkomsten uit in een kalendermaand opgewekte en ingevoede elektriciteit worden vastgesteld met toepassing van artikel 8 van dit wetsvoorstel. Het vrijgestelde bedrag aan marktinkomsten per MWh dat in de berekening moet worden toegepast, is bepaald in artikel 9 van dit wetsvoorstel.

De hoeveelheid elektriciteit die in een kalendermaand per uur uit de energiebron is opgewekt en ingevoed, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op de hoeveelheid elektriciteit in MWh’s die in de kalendermaand per uur is ingevoed op het elektriciteitsnet of een directe lijn. Deze hoeveelheid elektriciteit kan worden vastgesteld op basis van de meetgegevens van de (comptabele) meetinrichting die behoort bij de aansluiting van de productie-installatie op het elektriciteitsnet of de directe lijn. Eventueel eigen verbruik van opgewekte elektriciteit voordat deze wordt ingevoed, het zogenoemde verbruik «achter de meter», wordt dan niet meegeteld. Hieruit worden ook geen marktinkomsten verkregen. Ingevolge artikel 2, derde lid, onderdeel c, vallen niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing inkomsten met betrekking tot de opgewekte elektriciteit uit de compensatie voor redispatching of compensatiehandel. De hoeveelheid elektriciteit die daarvoor is ingezet moet dan ook van de ingevoede hoeveelheid elektriciteit worden afgetrokken. Ingevolge artikel 3, derde lid, onderdeel b, zijn ook uitgezonderd de marktinkomsten uit opgewekte elektriciteit die door een balanceringsdienstverlener is aangeboden op de balanceringsenergiemarkt en daar is afgenomen. Deze hoeveelheid wordt wel meegenomen in de berekening, maar hiervoor is een compensatie opgenomen in de berekening van de gemiddelde marktinkomsten per MWh die in aanmerking moet worden genomen. Dat is geregeld in artikel 8, tweede lid, van dit wetsvoorstel.

Vierde, vijfde, en zesde lid

Het vierde, vijfde en zesde lid van dit artikel bevatten een specifieke regeling voor het vaststellen van de hoeveelheid elektriciteit die in de kalendermaand per uur is opgewekt met een hybride productie-installatie. Daarbij gaat het om een productie-installatie die gebruik maakt van energiebronnen waarvoor een verschillend vrijgesteld bedrag geldt. Er zijn bijvoorbeeld hybride productie-installaties die elektriciteit opwekken met behulp van zowel biomassabrandstoffen als afvalstoffen of met zowel steenkool als biomassabrandstoffen of afvalstoffen.

Zoals eerder is aangegeven in deze toelichting (zie paragraaf 3.9), kan bij een hybride productie-installatie door middel van garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit of certificaten van oorsprong worden aangetoond welke hoeveelheid elektriciteit in een kalendermaand is opgewekt met behulp van een hernieuwbare energiebron en welke hoeveelheid elektriciteit is opgewekt met behulp van een andere energiebron. Biomassabrandstoffen en andere inframarginale energiebronnen die in Nederland worden gebruikt voor elektriciteitsopwekking, met uitzondering van afvalstoffen en kernenergie, zijn hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel t, van de Elektriciteitswet 1998. Elektriciteit opgewekt uit een hernieuwbare energiebron is duurzame elektriciteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de Elektriciteitswet 1998. Hiervoor kan een garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel x, van de Elektriciteitswet 1998 worden uitgegeven. Voor elektriciteit die is opgewekt uit afvalstoffen, kernenergie of steenkool kan een certificaat van oorsprong als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel bb, van de Elektriciteitswet 1998 worden uitgegeven. Krachtens artikel 77, tweede lid, onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998 zijn regels gesteld voor het meten van de hoeveelheid elektriciteit die afkomstig is van een productie-installatie voor duurzame elektriciteit. Aangezien een hybride productie-installatie met gebruik van kernenergie niet voorkomt, is kernenergie in de artikelleden achterwege gelaten.

Aangezien de garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit en certificaten van oorsprong productiegegevens per maand betreffen, wordt voor de productiegegevens per uur in een kalendermaand uitgegaan van de verhouding op maandbasis tussen de in de hybride productie-installatie gebruikte energiebronnen waarvoor een verschillend vrijgesteld bedrag geldt. De per uur opgewekte en ingevoede elektriciteit wordt dus over de energiebronnen verdeeld in de verhouding zoals die op maandbasis blijkt uit de aan de producent verstrekte garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit en certificaten van oorsprong.

Indien in een kalendermaand door de producent geen garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit of certificaten van oorsprong voor de productie van elektriciteit met behulp van afvalstoffen of steenkool zijn aangevraagd, wordt de hoeveelheid opgewekte elektriciteit uit biomassabrandstoffen of een andere inframarginale energiebron, met uitzondering van afvalstoffen, vastgesteld op het verschil tussen de totale hoeveelheid met de productie-installatie opgewekte hoeveelheid elektriciteit en de hoeveelheid opgewekte elektriciteit waarvoor certificaten van oorsprong zijn afgegeven. Andersom, indien geen certificaten van oorsprong zijn aangevraagd voor de productie van elektriciteit uit afvalstoffen of steenkool, maar wel garanties van oorsprong voor de productie van elektriciteit uit biomassabrandstoffen of een andere inframarginale energiebron, met uitzondering van afvalstoffen, wordt op eenzelfde wijze de hoeveelheid opgewekte elektriciteit uit afvalstoffen of steenkool bepaald. Deze hoeveelheid wordt dan vastgesteld op het verschil tussen de totale hoeveelheid met de productie-installatie opgewekte hoeveelheid elektriciteit en de hoeveelheid opgewekte elektriciteit waarvoor garanties van oorsprong zijn afgegeven. Indien de hoeveelheid uit verschillende bronnen opgewekte elektriciteit niet op deze wijze kan worden bepaald, moet de hoeveelheid opgewekte elektriciteit uit biomassabrandstoffen of een inframarginale energiebron, met uitzondering van afvalstoffen, op dezelfde wijze en met toepassing van dezelfde regels voor het meten van de hoeveelheid elektriciteit worden vastgesteld als is vereist indien hiervoor garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit worden aangevraagd.

Zevende lid

Het zevende lid bepaalt onder a dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de hoeveelheid in een kalendermaand per uur uit een energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit moet worden bepaald. In beginsel zullen dat de meetgegevens op de aansluiting zijn. Voor bijzondere situaties, zoals bijvoorbeeld hybride productie-installaties of productie-installaties die achter dezelfde aansluiting zijn gecombineerd met een batterij, kunnen afwijkende regels worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld de meetgegevens op de productie-installatie.

Voorts kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de toepassing van het vierde, vijfde en zesde lid die gaan over het bepalen van de hoeveelheid opgewekte en ingevoede elektriciteit indien elektriciteit is opgewekt met een hybride productie-installatie.

Artikel 8 gemiddelde marktinkomsten per megawattuur uit in een kalendermaand per uur opgewekte en ingevoede elektriciteit

Eerste lid

Het eerste lid bevat een formule voor berekening van de gemiddelde marktinkomsten per MWh uit in een kalendermaand per uur opgewekte en ingevoede elektriciteit (GME(uur)), bedoeld in artikel 7, derde lid. Hiertoe wordt de som van de marktinkomsten uit in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit, uitgedrukt in € (sME(uur)) gedeeld door de som van de hoeveelheid in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit, uitgedrukt in MWh’s (sHE(uur)). Dit resulteert in een gemiddelde prijs per MWh.

Hoe de marktinkomsten uit in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit (ME(uur)) moet worden berekend, volgt uit het derde lid. Hoe de hoeveelheid in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit (HE(uur)) moet worden vastgesteld, volgt uit artikel 7. Hierover kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld (zie ook het vierde lid van het onderhavige artikel).

Tweede lid

Indien de elektriciteit is opgewekt uit wind- of zonne-energie wordt de uitkomst uit het eerste lid, de gemiddelde marktinkomsten per MWh, nog gecorrigeerde voor onbalans. Hiervoor wordt de onbalansafslag gehanteerd zoals die wordt vastgesteld door het Planbureau voor de Leefomgeving ten behoeve van de vaststelling door de Minister voor Klimaat en Energie van correctiebedragen in het kader van de subsidie stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE). Er is een afzonderlijke onbalansafslag voor elektriciteitsproductie uit windenergie op zee en op land en voor elektriciteitsproductie uit zonne-energie.

Derde lid

Voor het berekenen van de marktinkomsten uit in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit (ME(uur)) wordt de hoeveelheid in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit (HE(uur)) vermenigvuldigd met prijs voor elektriciteit voor het betreffende uur in de kalendermaand op de day-ahead-markt voor de biedzone Nederland op de voorafgaande dag.

Vierde lid

Bij ministeriële regeling zullen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de hoeveelheid in een kalendermaand per uur uit een energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit moet worden bepaald (zie ook artikel 7, zevende lid, van dit wetsvoorstel). Daarnaast zullen nadere regels worden gesteld over de in acht te nemen onbalansafslag en day-ahead-prijzen per uur. Beoogd wordt om deze gegevens, voor zover die gegevens of de berekenwijze voor de onbalansafslag na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel bekend zijn, in de regeling op te nemen.

Artikel 9 vrijgesteld bedrag aan marktinkomsten

Dit artikel bevat het vrijgestelde bedrag aan marktinkomsten uit elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt. Dit betreft het plafond op marktinkomsten als bedoeld in de verordening. Zoals is toegelicht in paragraaf 3.8 van deze toelichting wordt voorgesteld om een verschillend vrijgesteld bedrag vast te stellen voor marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit gasvormige biomassabrandstoffen, vaste biomassabrandstoffen, een andere inframarginale energiebron als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de verordening of steenkool. De vrijgestelde bedragen aan marktinkomsten per MWh zijn opgenomen in de onderdelen a tot en met e van dit artikel van het wetsvoorstel.

Onderdeel d bevat een afwijkend vrijgesteld bedrag aan marktinkomsten indien de elektriciteit is opgewekt met een productie-installatie waarvoor een subsidie is verleend ter stimulering van de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (subsidie stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE)) met een fase-, basis- of tenderbedrag dat hoger is dan € 130/MWh. Omdat de producent voor die installatie kan rekenen op aanvulling van de marktinkomsten met subsidie tot het fasebedrag of basisbedrag dan wel tenderbedrag om zijn investering terug te verdienen, geldt voor de marktinkomsten van elektriciteit die is geproduceerd met die productie-installatie een vrijgesteld bedrag per MWh dat gelijk is aan het fase-, basis- of tenderbedrag voor de productie-installatie. Zie ook de toelichting bij artikel 7, vierde lid.

In paragraaf 3.8.4 is de berekenwijze van het vrijgestelde bedrag van de marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit steenkool nader toegelicht.

Artikel 10 alternatief voor berekening belastbare marktinkomsten uit in een kalendermaand opgewekte en ingevoede elektriciteit

In artikel 10 is een regeling opgenomen om de belastbare marktinkomsten, in afwijking van de methode zoals die volgt uit artikel 7, derde lid, en artikel 8, vast te stellen met gebruikmaking van de daadwerkelijk afgesloten overeenkomsten met betrekking tot de elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt in plaats van met gebruikmaking van de day-ahead-prijzen op uurbasis. Dit betreft een keuzemogelijkheid voor de producent. Het is met name bedoeld voor de situatie dat de producent van oordeel is dat de methode met gebruikmaking van de day-ahead-prijzen op uurbasis niet representatief is voor de door hem daadwerkelijk gerealiseerde marktinkomsten. De producent kan dan kiezen voor berekening van de belastbare marktinkomsten op basis van zijn administratie met betrekking tot de marktinkomsten uit de elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt. Deze keuze geldt dan voor alle kalendermaanden van het heffingstijdvak. Het is niet mogelijk om per kalendermaand van het heffingstijdvak een keuze voor deze methode te maken. Een keuze per energiebron waaruit de elektriciteit is opgewekt of per productiemiddel van de producent is evenmin mogelijk. Indien de producent onderdeel uitmaakt van een groep is het wel mogelijk dat andere producenten die tot dezelfde groep behoren een andere keuze maken. Paragraaf 3.7 van deze toelichting bevat een nadere toelichting op deze alternatieve wijze voor berekening van de belastbare marktinkomsten van de producent.

Eerste lid

Het eerste lid bevat voor deze alternatieve methode de formule voor berekening van de belastbare marktinkomsten uit in een kalendermaand van het heffingstijdvak door de producent opgewekte en ingevoede elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt. Het verschil ten opzicht van de methode van artikel 7, derde lid, en artikel 8, zit met name in het feit dat niet wordt voorgeschreven dat de gemiddelde marktinkomsten worden vastgesteld op basis van de day-ahead-prijzen per uur in de kalendermaand. De producent moet hiervoor zijn eigen administratie ten aanzien van de marktinkomsten uit de elektriciteit gebruiken. Gelet op de definitie van marktinkomsten uit de verordening, gaat het om de administratie ten aanzien van de verkoop en levering van de in een kalendermaand opgewekte en ingevoede elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt, ongeacht contractuele vorm en met inbegrip van stroomafnameovereenkomsten en andere verrichtingen ter afdekking van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit. De marktinkomsten hoeven daarbij niet per uur van de kalendermaand te worden bepaald maar mogen per maand worden geaggregeerd. Wel dienen de marktinkomsten conform artikel 7, eerste lid, te worden uitgesplitst naar elektriciteit per energiebron waarvoor een verschillend vrijgesteld bedrag geldt.

Tweede lid

Indien de producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, hebben een of meer groepsmaatschappijen zeggenschap over de producent en kunnen die beslissende invloed uitoefenen op onder meer het al dan niet aanbieden van de door de producent opgewekte elektriciteit op een elektriciteitsmarkt of de prijs en voorwaarden voor verkoop op een elektriciteitsmarkt of aan een verbonden groepsmaatschappij. Bij verkoop aan een verbonden groepsmaatschappij is dan geen sprake van marktinkomsten van de producent; er is geen sprake van het vrij aanbieden van de elektriciteit door de producent op een markt. Om die reden is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de inkomsten uit verkoop van elektriciteit aan een verbonden groepsmaatschappij desondanks moeten worden beschouwd als marktinkomsten van de producent.

Een overeenkomst tot verkoop van elektriciteit tussen de producent en een verbonden groepsmaatschappij hoeft, gelet ook op de definitie van marktinkomsten, geen (zuivere) koopovereenkomsten in de zin van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek te zijn. Dit kan ook een gemengde overeenkomst (zogenoemde onbenoemde overeenkomst) zijn, zoals bijvoorbeeld een «tolling agreement».

De bepaling bevat tevens een waarderingsregel voor dergelijke marktinkomsten van de producent. De marktinkomsten uit de elektriciteitsproductie van de producent worden gesteld op de overeenkomstig artikel 7 en het eerste lid berekende, door de verbonden groepsmaatschappij gerealiseerde belastbare marktinkomsten uit deze elektriciteit.

Derde lid

Het derde lid ziet op de situatie dat de verbonden groepsmaatschappij aan wie de producent zijn elektriciteit verkoopt, eindafnemer van deze elektriciteit is of de elektriciteit verkoopt op een Nederlandse retailmarkt voor elektriciteit. In dat geval worden de belastbare marktinkomsten van de producent uit deze elektriciteit gesteld op de uitgaven voor aankoop van deze elektriciteit van de verbonden groepsmaatschappij. Deze uitgaven voor aankoop mogen echter niet lager zijn dan de uitgaven voor aankoop van elektriciteit bij vergelijkbare aankoopovereenkomsten op de groothandelsmarkt voor elektriciteit. Dit om, gelet op artikel 6, derde lid, van de verordening, te waarborgen dat de inframarginale elektriciteitsheffing wordt toegepast op de daadwerkelijke marktinkomsten uit elektriciteit die onder deze belasting valt.

Vierde lid

Het vierde lid ziet op de situatie dat de elektriciteit die de producent aan een verbonden groepsmaatschappij verkoopt, via tussenschakels binnen de groep, wordt doorverkocht aan een verbonden groepsmaatschappij die deze elektriciteit verkoop op een elektriciteitsmarkt ofwel die de eindafnemer is van deze elektriciteit of die de elektriciteit verkoopt op een Nederlandse retailmarkt voor elektriciteit. Het tweede of derde lid is dan van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat ook in die gevallen de belastbare marktinkomsten van de producent uit deze elektriciteit gesteld worden op de uitgaven voor aankoop van deze elektriciteit van de verbonden groepsmaatschappij.

Vijfde lid

In het vijfde lid is aangegeven wat onder een vergelijkbare overeenkomst voor de aankoop van elektriciteit wordt verstaan. Het gaat daarbij om het tijdstip van afsluiten, het tijdstip van levering van de elektriciteit en de looptijd van de overeenkomst. Over de toepassing van dit artikellid kunnen nadere regels worden gesteld (zie het achtste lid, onderdeel b).

Zesde lid

Het zesde lid ziet op de situatie dat de producent, of een met hem in een groep verbonden groepsmaatschappij, door de producent uit een energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt tezamen (gebundeld) met andere elektriciteit verkoopt op een elektriciteitsmarkt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om transacties voor een portfolio met een combinatie van elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt, maar waarvoor ingevolge artikel 9 verschillende vrijgesteld bedragen gelden, of een combinatie met elektriciteit die niet onder de belasting valt. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om elektriciteit die door de producent is opgewekt uit een niet in artikel 3, eerste lid, genoemde energiebron zoals aardgas. Het kan ook gaan om elektriciteit die niet door de producent is opgewekt en is aangekocht op een elektriciteitsmarkt uitsluitend ten behoeve van verkoop en levering op de retailmarkt en geen verband houdt met de verkoop en levering van elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt (inclusief het afdekken van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit in verband met die verkoop).

Indien en voor zover er geen (volledig) aparte administratie is van de marktinkomsten uit elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt of niet per energiebron met verschillend vrijgesteld bedrag waaruit deze is opgewekt, dan dienen de marktinkomsten uit de elektriciteit op basis van een toerekening te worden vastgesteld. Het gaat daarbij om het aandeel van de elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt of die uit een energiebron met een afzonderlijk vrijgesteld bedrag is opgewekt, in de marktinkomsten die zijn gerealiseerd uit de elektriciteit die in de portfolio is gebundeld.

Zevende lid

Het zevende lid geeft een tweetal manieren om het aandeel te bepalen van de elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt in de gerealiseerde marktinkomsten uit elektriciteit in een bredere portfolio. Hierbij dient gebruik te worden gemaakt van het administratiesysteem van de producent of de groepsmaatschappij zoals dat voorafgaand aan 1 juni 2022 werd gehanteerd. De eerste methode ziet kort gezegd op de situatie dat de producent of de groepsmaatschappij een administratiesysteem hanteert waarbij een toerekening naar de relevante productiemiddelen of categorie van productiemiddelen in Nederland plaatsvindt of kan plaatsvinden omdat uit dit administratiesysteem het aandeel van deze productiemiddelen of categorie van productiemiddelen in de marktinkomsten blijkt. In andere gevallen kan de tweede methode worden gehanteerd. Hierbij wordt het aandeel in de gerealiseerde marktinkomsten bepaald aan de hand van het aandeel in het volume waarmee de marktinkomsten zijn gerealiseerd en waarvoor een aparte administratie wordt bijgehouden in het administratiesysteem van de producent of de groepsmaatschappij. De twee methodes zijn nader toegelicht in paragraaf 3.7 van deze toelichting.

Achtste lid

Bij ministeriële regeling zullen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de hoeveelheid in een kalendermaand per uur uit een energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit moet worden bepaald (zie ook artikel 7, zevende lid, van dit wetsvoorstel). Het gaat daarbij om de geproduceerde hoeveelheid waarmee in de formule uit het eerste lid, onderdeel b, moet worden gerekend en of waarvan het aandeel in de marktinkomsten van een bredere portfolio moet worden bepaald zoals bedoeld in het zevende lid, onderdeel b.

Daarnaast kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van berekening van de belastbare marktinkomsten van een producent die elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt, verkoopt aan een verbonden groepsmaatschappij. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om nadere regels over vergelijkbare aankoopovereenkomsten. Ook kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van toerekening, bedoeld in het zevende lid.

Artikel 11 marktinkomstenverslag

Eerste lid

In artikel 11 is het voorstel opgenomen om een producent van elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt, te verplichten om een marktinkomstenverslag op te stellen. Dit marktinkomstenverslag bevat de berekening van de som van de belastbare marktinkomsten uit door de producent in de kalendermaanden van het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid. Die som is de heffingsgrondslag voor de inframarginale elektriciteitsheffing, bedoeld in artikel 5 van dit wetsvoorstel.

Indien de producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, moet de groepsmaatschappij die in Nederland aan het hoofd staat van de groep, een marktinkomstenverslag opstellen. Op deze wijze wordt het opstellen van een marktinkomstenverslag door verschillende producenten in een groep en het verzamelen van de gegevens betreffende door hen opgewekte elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt en de daarmee verkregen marktinkomsten, gecoördineerd en gebundeld. De bundeling beperkt voorts het aantal partijen dat een marktinkomstenverslag moet indienen. Er moet echter wel steeds per producent een marktinkomstenverslag worden opgesteld met de informatie die in dit artikel wordt voorgeschreven en waaruit voor die producent de som van de belastbare marktinkomsten uit door hem in de kalendermaanden van het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, blijkt. Zie hiervoor ook het tweede lid, onderdeel f, en het derde lid van dit artikel. Het is ook de producent die als belastingplichtige de door hem verschuldigde inframarginale elektriciteitsheffing op aangifte moet voldoen (zie de artikelen 3 en 20, eerste lid, van dit wetsvoorstel). In de praktijk zal de groepsmaatschappij echter ook namens de belastingplichtige producent de betaling kunnen verrichten.

Tweede lid

Naast de naam, adres, het unieke nummer zoals door de Kamer van Koophandel is toegewezen en contactgegevens van de producent vermeldt het verslag de identificatie van de productie-installatie(s) van de producent en de identificatie van de aansluiting waarmee deze is aangesloten op het elektriciteitsnet. Het gaat daarbij om de zogenoemde EAN-codes van de aansluiting en de productie-installatie, bedoeld in artikel 2.4 van de Netcode elektriciteit. Indien de productie-installatie is aangesloten op een directe lijn, vermeldt de producent de identificatie van deze directe lijn. Hierbij gaat het om de gegevens van de directe lijn zoals deze ingevolge artikel 9h van de Elektriciteitswet 1998 zijn gemeld bij de ACM.

Indien de producent elektriciteit opwekt in een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, zoals een VOF of een CV, dan dient hij de gegevens van die vennootschap te verschaffen, waaronder de oprichtingsakte en de samenwerkingsovereenkomst.

Indien de producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 9 van toepassing is, vermeldt het marktinkomstenverslag tevens de naam, adres en contactgegevens van de verbonden groepsmaatschappij aan wie hij zijn elektriciteit verkoopt en de verbonden groepsmaatschappij of -maatschappijen die zijn elektriciteit verkopen op Nederlandse elektriciteitsmarkten. Daarnaast dienen de gegevens van de groepsmaatschappij die in Nederland aan het hoofd staat van de groep te worden vermeld.

Ten slotte vermeldt het verslag de som van de belastbare marktinkomsten uit door de producent in de kalendermaanden van het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid. Dit is de heffingsgrondslag, bedoeld in artikel 5 van dit wetsvoorstel.

Derde lid

Het marktinkomstenverslag dient verder de gegevens en berekeningen te bevatten die de basis vormen voor de berekening, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van dit wetsvoorstel. Het gaat dan om de berekening van de belastbare marktinkomsten uit door de producent in een kalendermaand uit elk van de energiebronnen opgewekte en ingevoede elektriciteit en voor elk van de kalendermaanden van het heffingstijdvak de som van deze belastbare marktinkomsten. Die berekening en die som moeten eveneens in het marktinkomstenverslag worden opgenomen. Deze overeenkomstig artikel 7, eerste lid, berekende belastbare marktinkomsten per kalendermaand van het heffingstijdvak worden bij elkaar opgeteld en vormen dan tezamen de som van de belastbare marktinkomsten uit door de producent in de kalendermaanden van het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid (zie ook het eerste lid en tweede lid, onderdeel f).

Vierde lid

Het vierde lid bepaalt dat indien een producent de belastbare marktinkomsten in het heffingstijdvak vaststelt met toepassing van in artikel 10, hij het marktinkomstenverslag moet laten verifiëren door een accountant. Dit is nader toegelicht in paragraaf 7.2 hierboven. De verificatie dient tezamen met het marktinkomstenverslag te worden ingediend bij de Minister voor Klimaat en Energie.

Vijfde lid

In het vijfde lid is de termijn voor het indienen van het marktinkomstenverslag bepaald. Deze termijn geldt ook voor het doen van aangifte en betaling van de inframarginale elektriciteitsheffing (zie artikel 21, tweede lid, van dit wetsvoorstel).

Zesde lid

Het zesde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de wijze waarop en plaats waar het marktinkomstenverslag moet worden ingediend. Daarbij kan gebruikmaking van een door de Minister voor Klimaat en Energie beschikbaar gesteld middel verplicht worden gesteld. Daarnaast kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de inhoud van het marktinkomstenverslag.

Ten slotte bepaalt het zesde lid dat nadere regels worden gesteld over de verificatie van de getrouwheid van het marktinkomstenverslag door een accountant. Dat is gelet op het vierde lid aan de orde als een producent gebruik maakt van de methode voor het vaststellen van de belastbare marktinkomsten, bedoeld in artikel 10. Het gaat hierbij om regels over de wijze waarop de accountant de getrouwheid van het marktinkomstenverslag moet verifiëren waarbij voor onderdelen van het marktinkomstenverslag ook specifieke instructies kunnen worden gegeven. Eventueel kan daar ook een model voor beschikbaar worden gesteld.

Artikel 12 administratieplicht

Ten behoeve van het opstellen van een marktinkomstenverslag en het toezicht op de naleving van deze verplichting, dient de producent een administratie bij te houden van de door hem opgewekte elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt en de marktinkomsten die daaruit zijn verkregen. Indien de producent elektriciteit opwekt uit energiebronnen of met een productie-installatie waarvoor ingevolge artikel 9 van dit wetsvoorstel een verschillend vrijgesteld bedrag geldt, moet voor de productie per energiebron of productie-installatie een gescheiden administratie worden bijgehouden. De administratie moet ten minste zeven jaren worden bewaard. Dit sluit aan bij de termijnen die in de Awb (artikel 4:69, tweede lid) wordt gehanteerd.

De administratieplicht heeft betrekking op gegevens van een reeds verlopen heffingstijdvak. Van een producent kan evenwel om deze gegevens worden gevraagd. Een producent diende er als gevolg van artikel 7, zesde lid, van de verordening immers van meet af aan al rekening mee te houden dat het alle benodigde informatie voor de toepassing van het prijsplafond in het heffingstijdvak aan de bevoegde instanties diende te verstrekken. De plicht voor een rechtspersoon of onderneming om een adequate administratie bij te houden volgt bovendien reeds uit de artikelen 2:10, 2:24 en 3:15i van het Burgerlijk Wetboek. Van een producent mag dan ook worden verlangd dat het de gegevens zoals die in artikel 12 van het wetsvoorstel zijn verwoord beschikbaar houdt en in het uiterste geval opnieuw verzamelt om aan dit artikel te kunnen voldoen.

Artikel 13 toezicht op de naleving

In artikel 13 wordt voorgesteld aan de Minister voor Klimaat en Energie de bevoegdheid toe te kennen om ambtenaren van de Nederlandse emissieautoriteit als toezichthoudende ambtenaren aan te wijzen voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens paragraaf 4.1 van dit wetsvoorstel. Het gaat hierbij om ambtenaren van de Dienst Nederlandse emissieautoriteit, een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken. De Dienst Nederlandse emissieautoriteit staat onder leiding van het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit. De Dienst Nederlandse emissieautoriteit houdt onder meer ook toezicht op de naleving van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie. Bij de uitoefening van toezichtstaken kunnen toezichthoudende ambtenaren gebruikmaken van de bevoegdheden van titel 5.2. van de Awb. Dat betekent onder meer dat zij plaatsen, zoals bedrijfsterreinen of -kantoren, kunnen betreden, inlichtingen kunnen vorderen, inzage kunnen vorderen in bedrijfsadministraties en kopieën daarvan kunnen maken.

Artikel 14 opstellen nieuw marktinkomstenverslag

Artikel 14 bevat het voorstel om de Minister voor Klimaat en Energie de bevoegdheid te geven aan de producent dan wel de moedermaatschappij die in Nederland aan het hoofd staat van de groep waarvan de producent deel uitmaakt, de verplichting op te leggen om een nieuw marktinkomstenverslag op te stellen en bij hem in te dienen. De Minister heeft die bevoegdheid indien een marktinkomstenverslag niet voldoet aan de eisen die daar bij of krachtens dit wetsvoorstel aan zijn gesteld. De Minister kan daarvoor ook aanwijzingen geven die de producent respectievelijk de moedermaatschappij moet opvolgen. Een marktinkomstenverslag voldoet niet aan de bij of krachtens dit wetsvoorstel daaraan gestelde eisen indien bijvoorbeeld gegevens of berekeningen, genoemd in artikel 11 van dit wetsvoorstel, ontbreken of de gegevens of berekeningen in het marktinkomstenverslag onjuistheden of onvolkomenheden bevatten.

Indien de Minister gebruikmaakt van de bevoegdheid die dit artikel geeft, zal hij een besluit nemen dat is gericht aan de producent of de moedermaatschappij die het marktinkomstenverslag ingevolge artikel 11, eerste lid, heeft opgesteld en ingediend bij de Minister. Daarin zal de Minister moeten onderbouwen waarom het marktinkomstenverslag niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Tegen dit besluit staat bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open.

De Minister voor Klimaat en Energie is overigens niet verplicht om een marktinkomstenverslag dat ingevolge artikel 11, vierde lid, bij hem is ingediend, goed te keuren of ten aanzien hiervan een besluit te nemen. De laatste gebeurt alleen indien de Minister vaststelt dat het marktinkomstenverslag niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen en hij van oordeel is dat een nieuw marktinkomstenverslag moet worden ingediend.

Artikel 15 ambtshalve vaststellen van de som van de belastbare marktinkomsten

Eerste lid

Indien een producent of moedermaatschappij op grond van artikel 11 of artikel 14 van dit wetsvoorstel verplicht is om een (nieuw) marktinkomstenverslag op te stellen en in te dienen bij de Minister voor Klimaat en Energie en dat niet of niet tijdig heeft gedaan, kan de Minister op grond van het voorgestelde artikel 15 ambtshalve de som van de belastbare marktinkomsten in de kalendermaanden in het heffingstijdvak vaststellen. Die bevoegdheid heeft de Minister ook indien hij vaststelt dat een bij hem ingediend (nieuw) marktinkomstenverslag niet voldoet aan de daarvoor geldende eisen of de op grond van artikel 14 door hem gegeven aanwijzingen niet zijn opgevolgd.

Voorts kan de Minister voor Klimaat en Energie ingevolge artikel 15, eerste lid, van dit wetsvoorstel ambtshalve de som van de belastbare marktinkomsten van een producent vaststellen, indien hij de juistheid of volledigheid van het ingediende marktinkomstenverslag niet kan beoordelen. Hiervan kan in verschillende situaties sprake zijn. Een reden voor het niet kunnen beoordelen daarvan kan zijn dat een producent of een verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van dit wetsvoorstel, niet voldoet aan de administratieplicht uit artikel 12 van dit wetsvoorstel, of dat deze administratie onvolledig is of gebreken vertoont (onderdeel d). Een andere reden kan zijn dat de voor het toezicht aangewezen ambtenaren van de Nederlandse emissieautoriteit onvoldoende gegevens ter beschikking krijgen om de juistheid en volledigheid van de het marktinkomstenverslag te beoordelen (onderdeel c).

Tweede lid

Het tweede lid van artikel 15 bepaalt dat de Minister bij de ambtshalve vaststelling gebruik kan maken van een schatting van de som van de belastbare marktinkomsten van een producent in de kalendermaanden in het heffingstijdvak of van de daarbij gebruikte gegevens. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om het gebruik maken van aannames of een vereenvoudigde vaststelling van de hoeveelheid uit een energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit of daaruit verkregen marktinkomsten.

De ambtshalve vaststelling van de som van de belastbare marktinkomsten van een producent uit door hem in de kalendermaanden van het heffingstijdvak geproduceerde elektriciteit is een besluit waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter openstaat.

Artikel 16 last onder dwangsom en bestuurlijke boete

Dit artikel bevat het voorstel voor een bevoegdheid voor de Minister voor Klimaat en Energie om een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete op te leggen bij niet naleving van de verplichting tot het opstellen van een marktinkomstenverslag, de administratieplicht, of de verplichting om een nieuw marktinkomstenverslag op te stellen of de daarbij gegeven aanwijzingen van de Minister.

Gelet op de grote financiële belangen die gemoeid kunnen zijn met de inframarginale elektriciteitsheffing en om te voorkomen dat de belasting kan worden ontlopen door het niet indienen van een marktinkomstenverslag, een gebrekkig of onvolledig marktinkomstenverslag of het niet of onvoldoende bijhouden van een administratie ten aanzien de geproduceerde en ingevoede hoeveelheid elektriciteit die onder de belasting valt en de daaruit verkregen marktinkomsten, is het noodzakelijk dat een hoge bestuurlijke boete kan worden opgelegd, zo nodig gerelateerd aan de omzet van de producent of de groepsmaatschappij die in Nederland aan het hoofd staat van de groep indien deze ingevolge artikel 11, eerste lid, verplicht is om een marktinkomstenverslag betreffende de marktinkomsten van de producent in te dienen. Deze maximale boetehoogte sluit aan bij de hoogste boetecategorie in het Wetboek van Strafrecht of, indien dat meer is, de omzet van de betreffende onderneming.

Gelet op de maximale boetehoogte is artikel 5:53 van de Awb van toepassing. Dit betekent dat van de overtreding steeds een rapport als bedoeld in artikel 5:48 van de Awb moet worden opgemaakt. Daarnaast zal de overtreder steeds in de gelegenheid moeten worden gesteld om zijn zienswijze hierop naar voren te brengen. Voorts zal, gelet op artikel 5:46 van de Awb, in een concreet geval de boetehoogte moeten worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.

Artikel 17 advisering

Dit voorgestelde artikel voorziet in een verplichting voor de ACM om de Minister voor Klimaat en Energie op verzoek te adviseren ten aanzien van de uitvoering van de controle en handhaving. Dat kan gaan over het uitvoeren van toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 13 van dit wetsvoorstel, of door de Minister op grond van de artikelen 14 (opstellen nieuw marktinkomstenverslag), 15 (ambtshalve vaststellen marktinkomstenverslag) of 16 (last onder dwangsom en bestuurlijke boete) te nemen besluiten. Zoals aangegeven in paragraaf 7.2 van deze toelichting is deze adviestaak voor de ACM opgenomen vanwege de inhoudelijke kennis die de ACM heeft van elektriciteitsmarkten en de kennis en ervaring met toezicht en handhaving op deze markten.

Artikel 18 misbruik van recht

Artikel 6, derde lid, van de verordening verplicht lidstaten om doeltreffende maatregelen te nemen om te voorkomen dat de inframarginale elektriciteitsheffing wordt omzeild. Hoewel de inschatting is dat de bereidheid tot naleving groot zal zijn, is op voorhand niet uit te sluiten dat handelingen kunnen worden verricht om de belasting te omzeilen. Artikel 18 bepaalt dat handelingen moeten worden genegeerd indien moet worden aangenomen dat zij dienden om de belasting te omzeilen. Deze verplichting kan worden betrokken bij de bevoegdheid van de Minister voor Klimaat en Energie om de producent opnieuw een marktinkomstenverslag te laten opstellen en indienen (artikel 14) en bij de bevoegdheid van deze Minister om de som van de belastbare marktinkomsten van een producent uit door hem in de kalendermaanden van het heffingstijdvak ambtshalve vast te stellen (artikel 15). Bezwaar en beroep is mogelijk tegen besluiten die uit hoofde van artikel 14 en 15 worden genomen. Via deze procedures kunnen zo nodig ook ingenomen rechtsopvattingen ten aanzien van het eventueel buiten beschouwing laten van handelingen, waarvan is aangenomen dat ze gericht zijn geweest op het omzeilen van de inframarginale elektriciteitsheffing, door een rechter worden getoetst. De bevoegdheid zal alleen aan de orde zijn wanneer de inzet hiervan proportioneel is en de waargenomen feiten optreden rechtvaardigen.

Artikel 19 toepassing Algemene wet inzake rijksbelastingen en Invorderingswet 1990

Eerste lid

Zoals in paragraaf 2 van deze toelichting uiteen is gezet, is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit wetsvoorstel verdeeld tussen de NEa, in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie, en de Belastingdienst, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de reeds beschikbare expertise en competenties van deze organisaties. Dit heeft ook gevolgen voor de wettelijke kaders die van toepassing zijn op de besluiten die uit hoofde van dit wetsvoorstel kunnen worden genomen.

De inframarginale elektriciteitsheffing wordt geheven en moet worden voldaan met toepassing van de relevante artikelen van de Awr en ingevorderd krachtens de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen. Het gaat bij de inframarginale elektriciteitsheffing om een rijksbelasting in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Awr. Dat betekent ook dat de Awr uit hoofde van die bepaling reeds van toepassing is.

De hoofdstukken 3 en 4 van het wetsvoorstel hebben betrekking op de wijze waarop de belastbare marktinkomsten uit door een producent in het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit worden berekend, het marktinkomstenverslag, de administratieplicht, alsmede op de controle en handhaving van de daarvoor geldende regelgeving. De uitvoering hiervan valt onder de verantwoordelijkheid van de NEa, in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie. Op het toezicht en besluiten die binnen dit kader plaatsvindt respectievelijk worden genomen is de Awb van toepassing. Dit is ook het kader waarbinnen de Minister voor Klimaat en Energie en de NEa voornamelijk opereren. Op de hoofdstukken 3 en 4 is de Awr niet van toepassing.

Tweede lid

Voorgesteld wordt om het hoofdstuk dat betrekking heeft op de strafrechtelijke bepalingen (hoofdstuk IX) buiten toepassing te laten bij de uitvoering van de inframarginale elektriciteitsheffing. De strafrechtelijke bepalingen passen niet goed bij de keuze om de Belastingdienst primair verantwoordelijk te maken voor de administratieve afhandeling van de inframarginale elektriciteitsheffing.

Derde lid

Voorgesteld wordt om artikel 36 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing te verklaren op de inframarginale elektriciteitsheffing. Met het artikel worden bestuurders onder voorwaarden hoofdelijk aansprakelijk voor de heffing. Het betreft een algemene bepaling die ook bijvoorbeeld bij de belastingen die zijn opgenomen in de Wet belastingen op milieugrondslag wordt toegepast. Het betreft ook een bepaling die passend wordt geacht in het licht van artikel 6, derde lid, van de verordening waarin lidstaten worden verplicht om doeltreffende maatregelen te nemen om te voorkomen dat de inframarginale elektriciteitsheffing wordt omzeild in het geval de producent deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerde onderneming. De bepalingen van de Invorderingswet 1990 zijn, voor zover ze niet zijn gericht op specifieke belastingmiddelen, reeds van toepassing op de invordering van de inframarginale elektriciteitsheffing. Hierdoor is bijvoorbeeld artikel 49 van de Invorderingswet 1990 van toepassing wanneer een bestuurder uit hoofde van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk wordt gesteld.

Artikel 20 voldoening op aangifte

De keuze voor voldoening op aangifte als wijze van heffing, de voorgestelde termijn voor aangifte en betaling en de verlenging van de termijn voor naheffing, zijn toegelicht in hoofdstuk 2 en paragraaf 7.3 van deze toelichting. Premature aangiften worden uit hoofde van artikel 6, tweede lid, van de Awr aangemerkt als verzoek om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte. De Belastingdienst verstuurt aan de doelgroep een uitnodiging tot het doen van aangifte en controleert of alle partijen die daartoe uitgenodigd zijn, ook aangifte hebben gedaan en de inframarginale elektriciteitsheffing hebben voldaan. Producenten die geen uitnodiging hebben ontvangen dienen vóór het tijdstip waarop de belasting moet worden betaald de inspecteur te verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van uitgifte (artikel 6, derde lid, van de Awr, jo. artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene Wet inzake rijksbelastingen 1994). De Belastingdienst is daarnaast verantwoordelijk voor de invordering en verzorgt het hele administratieve proces rond de aangifte en de voldoening. Mocht de Belastingdienst een geschrift voor de behandeling waarvan NEa bevoegd is ontvangen, bijvoorbeeld over de heffingsplicht of over de heffingsgrondslag, dan zal de Belastingdienst het geschrift onverwijld doorzenden naar de bevoegde NEa en doet daarvan mededeling aan de afzender (artikel 2:3 en 6:15 Awb). De belastingplichtige producent zal de belasting moeten voldoen. In de praktijk zal de groepsmaatschappij echter ook namens de belastingplichtige producent de betaling kunnen verrichten.

De link met de kolenbelasting als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet belastingen op milieugrondslag is gelegd, omdat voor de behandeling van de aangifte en voldoening mogelijk gebruik zal worden gemaakt van de digitale infrastructuur die voor deze belasting voorhanden is.

Artikel 21 herziening en vervaltermijnen

De Awr kent als hoofdregel dat de bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend (artikel 20, derde lid, Awr). In het vierde en vijfde lid van onderhavig artikel wordt voorzien in twee uitzonderingen. Indien ingevolge artikel 14 een nieuw marktinkomstenverslag wordt ingediend na de eerdergenoemde termijn, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag of het verlenen van teruggaaf twaalf weken na het indienen van het marktinkomstenverslag. Indien de som van de belastbare marktinkomsten pas onherroepelijk wordt vastgesteld na het verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de heffingsschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag of het verlenen van een teruggaaf twaalf weken nadat de som van de belastbare marktinkomsten onherroepelijk zijn vastgesteld. Deze twee uitzonderingen zijn opgenomen om te voorkomen dat late indiening van het nieuwe marktinkomstenverslag of de duur van een procedure om de som van de belastbare marktinkomsten vast te stellen zou kunnen verhinderen dat nog tot naheffing of teruggaaf zou kunnen worden overgegaan. Het zesde lid regelt dat teruggaafbeschikkingen die door de inspecteur worden vastgesteld voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. Hoewel een teruggaafbeschikking louter zal worden gebaseerd op vaste gegevens die volgen uit het marktinkomstenverslag geven de financiële belangen die gepaard kunnen gaan met de inframarginale belasting aanleiding voor deze waarborg. Hiermee wordt tevens aangesloten bij belastingmiddelen die zijn opgenomen in de Wet belastingen op milieugrondslag (zie artikel 91, eerste lid).

Artikel 22 belastingrente

Op grond van het voorgestelde artikel 22 wordt belastingrente in rekening gebracht bij naheffingsaanslagen voor de inframarginale elektriciteitsheffing. Het gaat daarbij uitsluitend om naheffingsaanslagen die uit hoofde van artikel 21, tweede lid, onderdeel a, zijn opgelegd. Er wordt dus alleen belastingrente in rekening gebracht als na 1 oktober 2024 wordt vastgesteld dat te weinig belasting is geheven naar aanleiding van een overeenkomstig artikel 14 ingediend marktinkomstenverslag of wanneer de belastbare marktinkomsten uit hoofde van artikel 15 van het wetsvoorstel ambtshalve zijn vastgesteld.

De algemene formele bepalingen van de Awr inzake de belastingrente, zoals bijvoorbeeld artikel 30j Awr dat ziet op de rechtsbescherming, zijn eveneens van toepassing op de belastingrente die in rekening wordt gebracht. Daarom wordt in het voorgestelde artikel 22, eerste lid, in algemene zin verwezen naar Hoofdstuk VA Awr. Ingevolge het voorgestelde artikel 22, tweede lid, wordt de belastingrente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag volgend op de laatste dag van de betaaltermijn, bedoeld in het voorgestelde artikel 22, tweede lid, en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de naheffingsaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 Invorderingswet 1990. De grondslag voor de belastingrente is de nageheven inframarginale elektriciteitsheffing. In vergelijking met belastingrente bij een naheffingsaanslag inzake andere rijksbelastingen wijkt het tijdvak waarover belastingrente wordt berekend af. Echter, dit is het logische gevolg van de termijn die wordt gegund voor de voldoening op aangifte. Pas na het verloop van die betaaltermijn kan worden gesproken van een verzuim waarna het in rekening brengen van belastingrente gerechtvaardigd is. Het voorgestelde artikel 22, derde lid, regelt dat wanneer een naheffingsaanslag ter zake waarvan belastingrente in rekening is gebracht naar aanleiding van een bezwaarschrift, een daaropvolgende gerechtelijke procedure of een ambtshalve vermindering wordt verminderd of wordt vernietigd, de eerder in rekening gebrachte rente naar evenredigheid wordt verminderd, onderscheidenlijk vernietigd. Ten slotte wordt met het voorgestelde artikel 22, vierde lid, bewerkstelligd dat de artikelen 30ha en 30hb Awr van overeenkomstige toepassing zijn. Hiermee wordt geregeld dat ingeval van een teruggaaf van de inframarginale elektriciteitsheffing in bepaalde gevallen belastingrente zal worden vergoed. Voorts wordt hiermee geregeld dat het percentage van de belastingrente bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) wordt vastgesteld. Daartoe zal het Besluit belasting- en invorderingsrente worden aangepast. Het percentage van de belastingrente voor de inframarginale elektriciteitsheffing zal aansluiten bij het percentage zoals dat voor de zogenaamde overige middelen wordt toegepast. Het gaat daarbij om het percentage dat momenteel van toepassing is op de inkomstenbelasting, erfbelasting, loonbelasting, dividendbelasting, bronbelasting, omzetbelasting, overdrachtsbelasting, belasting van personenauto’s en motorrijwielen, accijns, verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en een in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belasting.72

Artikel 23 geheimhouding en gegevensverstrekking

Dit voorgestelde artikel regelt dat de instanties die belast zijn met de uitvoering van deze wet de gegevens die daarvoor nodig zijn met elkaar kunnen delen. Dat is geregeld in het tweede lid. Zo moet de Belastingdienst informatie krijgen van de Minister voor Klimaat en Energie om de aangifte en voldoening te kunnen controleren.

Artikel 24 bevoegdheidsverdeling bestuursrechtspraak

Dit artikel regelt een concentratie van beroepen tegen handhavingsbesluiten van de NEa namens de Minister voor Klimaat en Energie op grond van paragraaf 4.2 van dit wetsvoorstel bij de rechtbank Den Haag. Deze bevoegdheidsverdeling sluit aan bij de bevoegdheidsverdeling die geldt voor beroepen tegen handhavingsbesluiten van de NEa in het kader van haar taken op grond van de Wet milieubeheer. Concentratie van beroepszaken bij één rechtbank wordt wenselijk geacht omdat het gaat om een categorie van zaken waarvoor een bepaalde mate van bijzondere expertise is vereist en het, mede gelet op het tijdelijke karakter van het onderhavige wetsvoorstel, zal gaan om een beperkt aantal zaken van deze categorie.

Artikel 25 inwerkingtreding en werkingsduur

Voor een toelichting op de terugwerkende kracht wordt verwezen naar paragraaf 3.12 van deze toelichting.

III TRANSPONERINGSTABEL

Verordening (EU) 2022/1854

Tijdelijke wet inframarginale elektriciteits-heffing

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting bij invulling beleidsruimte

Artikel 6, lid 1

Artikel 2, lid 1, i.c.m. artikelen 2 en 5

Geen

-

Artikel 6, lid 2

Artikelen 7 tot en met 10

Geen

-

Artikel 6, lid 3

Artikelen 10, lid 2 tot en met 4, en 19, lid 3

Geen

-

Artikel 6, lid 4

Artikel 4, lid 2

Mogelijkheid om het plafond toe te passen bij vereffening van de uitwisseling van energie of daarna

Nederland kiest voor laatstgenoemde mogelijkheid

Artikel 6, lid 5

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 7, lid 1

Artikel 3, lid 1

Geen

-

Artikel 7, lid 2

Artikel 3, lid 3, sub a

Geen

-

Artikel 7, lid 3

Artikel 3, lid 1

Mogelijkheid om het plafond niet toe te passen op producenten met een productie-installatie met een geïnstalleerd vermogen tot 1 MW of hybride installaties

Nederland maakt gebruik van eerstgenoemde mogelijkheid; van de als tweede genoemde mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt

Artikel 7, lid 4

Artikel 3, lid 3, sub b en c

Mogelijkheid om het plafond niet toe te passen op inkomsten uit de verkoop van elektriciteit op de balanceringsmarkt en op inkomsten uit de compensatie voor redispatching en compensatiehandel

Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid

Artikel 7, lid 5

Artikel 6

Mogelijkheid om het plafond slechts toe te passen op 90% van de marktinkomsten die het plafond overschrijden

Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid

Artikel 7, lid 6

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 8, lid 1, sub a

Artikel 9, sub c en d

Mogelijkheid om maatregelen te nemen die de marktinkomsten van producenten verder beperken

Nederland kiest voor een lager plafond dan € 180/MWh, namelijk van € 130/MWh, voor elektriciteit opgewekt uit de in artikel 7, lid, van de verordening genoemde bronnen, met uitzondering van biomassabrandstof-fen; voor elektriciteit opgewekt uit productie-installaties die subsidie ontvangen indien de marktinkomsten € 130/MWh zouden bedragen kan nog een lager plafond gelden afhankelijk van de subsidieverlening

Artikel 8, lid 1, sub b

Artikel 9, sub a en b

Mogelijkheid om een hoger plafond vast te stellen voor productie van elektriciteit uit de in artikel 7, lid 1, van de verordening genoemde bronnen

Nederland kiest voor een hoger plafond voor productie van elektriciteit opgewekt uit biomassabrandstof-fen

Artikel 8, lid 1, sub c

Artikel 3, lid 1

Mogelijkheid om marktinkomsten van producenten die elektriciteit opwekken uit andere dan de in artikel 7, lid 1, genoemde bronnen te beperken

Nederland kiest ervoor om de marktinkomsten van producenten die elektriciteit opwekken uit steenkool te beperken

Artikel 8, lid 1 sub d

Artikel 9, sub e

Mogelijkheid om een specifiek plafond vast te stellen voor de marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit uit steenkool

Nederland kiest voor een specifiek plafond op marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit steenkool

Artikel 8, lid 1, sub e

Niet geïmplementeerd

Mogelijkheid om marktinkomsten van producenten die elektriciteit opwekken uit de niet in artikel 7, lid 1, sub d, genoemde waterkrachtcentrales te beperken

Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid

Artikel 8, lid 2

Artikel 9

Geen

-

Artikel 9

Niet geïmplementeerd

Mogelijkheid om inkomsten uit congestie-ontvangsten uit de toewijzing van zoneoverschrijdende capaciteit te gebruiken voor de financiering van maatregelen ter ondersteuning van eindafnemers van elektriciteit

Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid

Artikel 10

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 11

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

N.v.t.

N.v.t.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij