De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Algemeen |
2 |
|
1. |
Inleiding |
3 |
2. |
Achtergrond: ontwikkeling participatie in het representatief democratisch bestel |
5 |
2.1 |
Ontwikkeling participatieve democratie |
5 |
2.2 |
Verhouding tot de representatieve democratie |
7 |
2.3. |
Participatie: randvoorwaarden en aandachtspunten |
7 |
2.3.1. |
Randvoorwaarden bij participatie |
7 |
2.3.2. |
Belangrijke aandachtspunten bij participatie |
8 |
2.4. |
De huidige praktijk van participatie in beeld |
8 |
2.4.1. |
Voorbeelden van participatie in gemeenten |
9 |
2.4.2. |
Voorbeelden van het uitdaagrecht in de praktijk, als specifieke vorm van participatie |
9 |
3. |
Doel van het wetsvoorstel |
9 |
4. |
Inhoud van het wetsvoorstel |
10 |
4.1. |
Huidige regeling inspraak en petitierecht |
10 |
4.2. |
Modernisering: van inspraakverordening naar Participatieverordening |
10 |
4.3. |
Het uitdaagrecht en participatie bij de feitelijke uitvoering van publieke taken |
10 |
4.3.1. |
De aanleiding voor wettelijke verankering |
11 |
4.3.2. |
Zeggenschap van de vertegenwoordigende organen als vertrekpunt |
11 |
4.3.3. |
De open en uitnodigende houding van decentraal bestuur |
11 |
4.3.4. |
Toepasselijkheid van wet- en regelgeving en publiekrechtelijke waarborgen |
12 |
5. |
Implementatie en flankerend beleid |
12 |
6. |
Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving |
13 |
6.1. |
Grondwet en Europees Handvest inzake lokale autonomie |
13 |
6.2. |
Medebewindswetgeving en andere bijzondere wetgeving |
13 |
7. |
Gevolgen |
13 |
7.1. |
Gevolgen voor decentrale overheden |
13 |
8. |
Overgangsrecht en inwerkingtreding |
13 |
9. |
Advies en consultatie |
14 |
ARTIKELSGEWIJS |
15 |
|
Artikel I, onderdeel A 17 |
15 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de versterking van participatie op decentraal niveau. Graag willen zij daarover enkele opmerkingen maken en de regering een aantal vragen stellen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden onderstrepen het belang van de representatie en participatie van burgers, in alle beleidsfasen, op decentraal niveau ter bevordering van de lokale democratie. De leden van de D66-fractie staan positief tegenover nieuwe initiatieven met het doel de betrokkenheid van burgers op decentraal niveau verstevigen. Deze leden wijzen tegelijkertijd op de noodzaak van een helder kader en randvoorwaarden om de verwachtingen bij alle stakeholders in het democratisch proces op een lijn te krijgen. Daarom hebben zij nog enkele kritische vragen voor de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel versterking participatie op decentraal niveau. Deze leden onderschrijven dat de representatieve democratie het vertrekpunt blijft, terwijl de kwaliteit van het bestuur en het draagvlak voor overheidsbeleid en uitvoering verder kan worden verhoogd met de aanvullende inbreng van inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en groepen. Zij vinden het daarom wenselijk dat de verplichte inspraakverordening wordt uitgebreid naar een participatieverordening, zodat de betrokkenheid van de samenleving bij beleid en regelgeving een vaste en herkenbare plaats heeft. Ook onderschrijven zij de wettelijke verankering van het uitdaagrecht. Zij zijn van mening dat het slagen of mislukken van burgerinitiatieven niet afhankelijk mag zijn van de welwillendheid (of niet) van het bestuur.
De leden van de CDA-fractie hebben over het voorliggende voorstel nog een aantal vragen, juist omdat deze leden graag willen dat dit wetsvoorstel ook in de praktijk doet wat we voor ogen hebben.
De leden van de SP-fractie hebben de Wet versterking participatie op decentraal niveau gelezen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet versterking participatie op decentraal niveau. Deze leden zijn blij dat met voorliggend voorstel uitvoering wordt gegeven aan de motie Segers c.s.1. Zij zien dat er een groot organiserend vermogen is in de samenleving, onder burgers, in buurten en gemeenschappen en dat in de samenleving burgers soms beter en eenvoudiger invulling kunnen geven aan overheidsbeleid dan het bestuursorgaan. Dit is wat hen betreft dan ook een kans om de lokale representatieve democratie te ondersteunen. Tegelijk zien zij dat voornoemde wijziging ook een fundamentele cultuurverandering zal vragen in alle decentrale bestuurslagen, zoals ook de Vereniging van Griffiers in haar consultatiereactie stelt. Zij vragen de regering daarom allereerst nader in te gaan op de benodigde cultuurverandering en hoe zij verwacht dat tot die brede verandering kan komen. Deze leden hebben daarnaast behoefte aan het stellen van enkele nadere vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Het lid van de fractie BBB heeft met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband met de participatieverordening en het uitdaagrecht van inwoners en maatschappelijke partijen (Wet versterking participatie op decentraal niveau).
De leden van de VVD-fractie merken op dat zij het uitdaagrecht waarmee groepen inwoners, bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie, gemeentelijke taken kunnen overnemen als zij daarvoor een goed plan hebben, ondersteunen. Deze leden zien daar de meerwaarde van in. Maar voor hen blijft wel, net als voor de regering, de representatieve democratie het vertrekpunt. Het primaat ligt bij de vertegenwoordigende democratie. Het is dan ook goed dat de vertegenwoordigende organen gaan over de betrokkenheid van inwoners en de kaders en voorwaarden voor participatie bepalen. De zeggenschap over de kaders van de burgerparticipatie moet bij de vertegenwoordigende organen worden belegd. Het is aan de gemeenteraad om te beslissen op welke manier deze vorm van participatie in de gemeente vorm krijgt. Hoewel de huidige Gemeentewet niet aan de uitvoering van het uitdaagrecht in de weg staat, achten deze leden het een goede zaak om dit uitdaagrecht in de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, te verankeren. Dat schept duidelijkheid, hoewel zij zich wel kunnen voorstellen dat besturen van waterschappen er minder gebruik van zullen maken. Daar is immers veelal sprake van andersoortige taken dan bij provincies, gemeenten en eilandsraden.
Waar de leden van de VVD-fractie in het vervolg van hun inbreng «gemeenten» noemen, wordt ook gedoeld op de andere bestuurslagen.
De regering geeft aan dat inwoners steeds vaker vragen om mogelijkheden invloed uit te oefenen (memorie van toelichting, blz. 1). De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader aan te geven waar inwoners dan meer specifiek om vragen en om wat voor soort invloed het vaakst wordt gevraagd. Daartegenover stelt de regering, dat inwoners veel van de overheid verwachten en dat zij sinds enkele decennia steeds vaker naar de gemeente kijken (memorie van toelichting, blz. 4). Hoe rijmen deze ogenschijnlijke tegenstellingen met elkaar?
Het voorstel legt wettelijk vast dat binnen de door de volksvertegenwoordiging gestelde kaders op decentraal niveau ruimte gegeven kan worden aan het uitdaagrecht van inwoners en maatschappelijke partijen (memorie van toelichting, blz. 2). De leden van de CDA-fractie vragen of er een goede afbakening is van wat in dit kader maatschappelijke partijen zijn of moet iedere gemeente dit zelf bepalen met daarin een risico van willekeur, zeker als het gaat om partijen die acteren op het snijvlak maatschappelijk/commercieel?
In de memorie van toelichting (blz. 2) wordt aangegeven dat het uitdaagrecht inhoudt dat inwoners of maatschappelijke partijen de gemeente verzoeken om de feitelijke uitvoering van een taak van de gemeente over te nemen, al dan niet met bijhorend budget, bijvoorbeeld omdat zij denken deze taak beter te kunnen uitvoeren. Met dit verzoek wordt de gemeente «uitgedaagd». De beschrijving «beter» kan van alles inhouden, met meer maatschappelijke meerwaarde, duurzamer of efficiënter. De leden van de CDA-fractie hechten eraan, dat «beter» niet in enge zin wordt opgevat als «goedkoper». Deelt de regering de mening van deze leden dat het uitdaagrecht niet mag worden gezien als een bezuinigingspost?
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de staat van de democratie. Zoals blijkt uit meerdere onderzoeken, bijvoorbeeld uit de Atlas van afgehaakt Nederland, is een te groot gedeelte van de Nederlandse inwoners afgehaakt geraakt bij de democratie. Zij voelen zich onvoldoende vertegenwoordigd. Deze leden achten het dan ook noodzakelijk dat er wordt ingezet op een versterking van de democratie zodat iedereen zich voldoende vertegenwoordigd voelt. Zij wijzen in dat verband ook op het rapport van de staatscommissie parlementair stelsel die onder andere het referendum als een goed middel ziet om de democratie te versterken. Daarbij wijzen zij op het grote verschil in vertegenwoordiging tussen hoger- en lageropgeleiden, waar ook de staatscommissie en de Atlas op wijzen. De vraag voor hen is dan ook of het onderliggende voorstel daarvoor een geschikte oplossing is en hebben daar grote twijfels over. De leden van de SP-fractie vragen in dit verband naar de samenhang met de politieke en maatschappelijke ontwikkeling waarbij werd ingezet om van een welvaartstaat naar een participatiemaatschappij te gaan. Ziet de regering ook een verband tussen het «afhaken» van mensen en deze ontwikkeling? Kan zij dit uitgebreid toelichten? Kan de regering daarbij ook ingaan op de vraag of het versterken van de «doe-democratie» en participatieve democratie deze kloof juist niet verder kan vergroten? Deze leden lezen over zorgen dat mensen niet altijd weten waar zij terecht kunnen met vragen of zorgen over de overheid. Zij vragen of het daarvoor een oplossing is om mensen zelf meer te laten participeren of dat een meer voor de hand liggende oplossing is om de overheidsvoorzieningen dichter bij mensen te organiseren, nu in de afgelopen jaren steeds meer voorzieningen in dorpen en wijken zijn verdwenen. Hoe draagt de participatiedemocratie bij aan een overheid dichtbij voor mensen die de weg naar de overheid nu niet weten te vinden? Zij vrezen voor een cosmetische oplossing en delen veel van de kritiek die ook de Raad van State in dat licht uit.
De leden van de fractie van GroenLinks zien het versterken van participatie als een belangrijke aanvulling op de representatieve democratie omdat door middel van participatie in de voorfase van besluitvorming inwoners betrokken worden bij het vormgeven van beleid. Het kan daarmee de band tussen overheid en burgers versterken en voorkomen dat inwoners het gevoel hebben dat zij niet betrokken zijn bij belangrijke zaken in hun leefomgeving. De door de regering voorgestelde wetswijziging kan volgens deze leden bijdragen aan het versterken van de participatie. De vraag is wel of dit wetsvoorstel daarvoor voldoende is.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn enthousiast over voorliggend voorstel en zien het ook in de bredere context van een breder pakket aan maatregelen dat nodig is om de democratische rechtsstaat te versterken. Deze leden denken hierbij onder meer ook aan de constitutionele toetsing, de versterking van het parlement door uitbreiding van volksvertegenwoordiging en de mogelijkheid tot een bindend correctief referendum. Voorliggend voorstel kan wel degelijk van belang zijn om heel lokaal en tastbaar vertrouwen te winnen door betrouwbaar te zijn en vertrouwen te geven, juist ook op plekken en in gemeenschappen waar voorzieningen onder druk staan. Kan de regering nader uiteenzetten wat wél en wat níet van voorliggend voorstel mag worden verwacht?
De leden van de SGP-fractie leden vinden het belangrijk dat overheden recht doen aan de behoefte en het vermogen van burgers om zelfstandig en gemeenschappelijk vorm te kunnen geven aan het gemeenschapsleven, passend bij de specifieke opvattingen en omstandigheden. Deze leden hebben wel vragen bij de uitwerking van dit uitgangspunt in het wetsvoorstel. Zij vragen zich af in hoeverre dit wetsvoorstel in de praktijk daadwerkelijk meerwaarde gaat opleveren.
De leden van de SGP-fractie zouden graag het voorstel van wet ontvangen zoals dat aan de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd. Deze leden vragen waarom de regering deze tekst niet standaard als bijlage meezendt bij indiening van het wetsvoorstel. Zij dagen de regering uit dit bij alle departementen als vaste praktijk te hanteren.
De leden van de Volt-fractie staan in beginsel positief tegenover de door de regering voorgestelde wetswijziging. Deze leden hechten grote waarde aan het versterken van ons democratisch bestel, onder andere middels het verbeteren van de manier waarop burgers (kunnen) deelnemen aan democratische besluitvorming. Vertrouwen tussen overheid en burger betreft een wederkerige relatie. Zij zijn van mening dat er voor een te lange tijd te weinig vertrouwen vanuit de overheid is uitgegaan richting de burger. Voormalig vicevoorzitter van de Raad van State, Herman Tjeenk Willink, refereerde in zijn lezing van 2 juni 2022 aan een onderzoek over de periode 1970–1985, dat aantoonde hoe burgerparticipatie in korte tijd veranderde in een bestuursinstrument. Anders gezegd: hoe participatie onderdeel werd van een afvinkcultuur – «participatievinkje halen en door». Dit versterkt juist het gevoel van wantrouwen en cynisme. Deze leden willen voorkomen dat dit nu weer gebeurt.
Ondanks dat de voorgestelde wetswijziging de inbedding van burgerparticipatie (op decentraal niveau) beoogt te verbeteren, zijn de leden van de Volt-fractie er niet van overtuigd dat de voorgestelde wetswijziging voldoende verandering – of verbetering – teweegbrengt in het domein van burgerparticipatie. Deze leden hebben ten aanzien van de voorgestelde wetswijziging een aantal vragen.
Het uitdaagrecht houdt in dat inwoners de gemeente verzoeken om de feitelijke uitvoering van een taak van de gemeente over te nemen, al dan niet met bijbehorend budget, bijvoorbeeld omdat zij denken deze taak «beter» te kunnen uitvoeren. De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het begrip «beter» van alles kan inhouden. Maar wanneer is er nu sprake van «beter»? Hoe moet door inwoners worden aangetoond dat zij het beter kunnen? Wat moeten zij daarvoor aandragen?
In de memorie van toelichting staat dat de verantwoordelijkheid voor de taken in juridische zin bij de overheid blijft liggen. Hoe is dat geborgd? Wat is er geregeld ten aanzien van de aansprakelijkheid van inwoners? Hoe is geborgd dat inwoners zich bij de uitvoering van de taken aan wettelijke verplichtingen houden? Wat als inwoners hun afspraken met een gemeente over de uitvoering van de taken niet nakomen dan wel foute beslissingen nemen? Kunnen zij daarvoor verantwoordelijk worden gesteld? In hoeverre moeten inwoners verantwoording aan het college van burgemeester en wethouders c.q. de gemeenteraad afleggen over datgene wat zij doen? De leden van de VVD-fractie vragen de regering op deze vragen in te gaan.
Enerzijds kunnen met het uitdaagrecht taken worden overgenomen, anderzijds kunnen er tussen gemeenten en inwoners ook afspraken over het uitvoeren van taken worden gemaakt. In het laatste geval is er sprake van een «samenwerkingsrecht». Betekent het «samenwerkingsrecht» dat gemeenten en inwoners bepaalde taken samen oppakken en onderling een werkverdeling maken? De leden van de VVD-fractie vragen dat te verduidelijken en verder hebben zij bij dit onderdeel mutatis mutandis dezelfde vragen als hiervoor gesteld, onder andere over de aansprakelijkheid.
De leden van de D66-fractie en het lid van de BBB-fractie vragen de regering om nader toe te lichten waarom het uitdaagrecht kansen biedt voor de kwaliteit van beleid.
In de afgelopen decennia is meer aandacht ontstaan voor vormen van meebeslissen en directe zeggenschap van inwoners als aanvulling op de representatieve democratie. Zo zijn tussen 1990 en 2018 meer dan 150 lokale referenda door gemeenten georganiseerd. Daarbij konden inwoners zich direct via de stembus uitspreken over tal van lokale aangelegenheden (memorie van toelichting, blz. 4). Kan de regering een overzicht geven van de onderwerpen waarover deze referenda gingen en van wat er vervolgens is gedaan met de uitkomsten, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de Volt-fractie zien het als een goede stap om de juridische werkelijkheid omtrent burgerparticipatie te verbreden voorbij de in de tekst aangegeven «eerste vorm» – zijnde inspraak – met deliberatie en burgerinitiatieven. Zoals de regering aangeeft, komen deze vormen in de praktijk al vaker voor en dient de wet hierop zodoende gemoderniseerd te worden.
Met betrekking tot inspraak – c.q. de «eerste vorm» van burgerparticipatie – hechten de leden van de Volt-fractie grote waarde aan transparantie rondom de manier waarop inspraak vanuit verschillende (groepen) stakeholders bijdragen aan, of leiden tot, de totstandkoming van beleid. Deze leden zijn van mening dat dit geldt voor alle bestuursniveaus: Europees, nationaal, provinciaal en lokaal. Zij vragen zich af in hoeverre de regering het hiermee eens is. Zij vinden het in het kader van politieke gelijkheid en toegang voor burgers tot het beleidsproces belangrijk dat controleerbaar is in hoeverre de mate van inspraak daadwerkelijk evenredig verdeeld is. Zij vragen de regering in hoeverre transparantie over de totstandkoming van en besluitvorming rondom beleid op lokaal niveau nu voldoende op orde is. Kan de regering aangeven in welke mate zowel burgers als gemeenteraadsleden zicht hebben op de afsprakenagenda van individuele leden van de colleges van B en W? Kan de regering aangeven in hoeverre het – in algemene zin – controleerbaar is welke beïnvloeding vanuit stakeholders plaatsvindt op het beleidsproces richting het college van B en W? Kan de regering aangeven op welke manier lokale bestuurders op dit moment – al dan niet middels de Gemeentewet – verplicht zijn zich in te zetten voor transparantie in het beleidsproces?
Ten aanzien van het uitdaagrecht zijn de leden van de Volt-fractie van mening dat dit een belangrijk recht is voor burgers om zich actief in te zetten voor een betere samenleving, evenals een uitnodiging vanuit de overheid richting de burger om met initiatieven te komen ter verbetering van de maatschappij. Deze leden vragen zich in dit kader af hoe de overheid meet in hoeverre desbetreffende taken ook daadwerkelijk beter uitgevoerd worden (en blijven) door «de uitdagers» dan door de overheid. Kan de regering hierop reflecteren?
De leden van de D66-fractie vragen wat afbreukrisico’s zijn voor het vertrouwen van de burger in de lokale democratie wanneer de burgers en de lokale bestuurders het wel of niet eens zijn om de feitelijke uitvoering van een taak van de gemeente over te nemen, al dan niet met bijbehorend budget.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Raad van State in grote lijnen schetst dat verkeerd toepassen van het uitdaagrecht kan leiden tot afbreuk van de representatieve democratie. Deze leden wegen dit risico iets minder zwaar en zien vooral ook een kans om de representatieve democratie te versterken. De band tussen kiezer en gekozene kan namelijk worden versterkt en de gemeenteraad krijgt meer mogelijkheden om sturing te geven aan het gemeentelijk beleid doordat er ook alternatieve invullingsvormen worden geboden. Ziet de regering met hen juist ook deze en andere kansen die het uitdaagrecht biedt voor versterking van de representatieve democratie?
De leden van de Volt-fractie zijn het eens met de regering dat burgerparticipatie in een representatieve democratie meer behelst dan de gang naar de stembus tijdens verkiezingen. Deze leden zijn in dit kader dan ook positief dat de regering decentrale overheden middels de voorgestelde wetswijziging probeert te stimuleren heldere kaders voor burgers en volksvertegenwoordigers te scheppen in het vormgeven van burgerparticipatie in brede zin.
Mede gezien de kritische opmerkingen van de Raad van State, vragen de leden van de Volt-fractie de regering of zij kan verduidelijken hoe de voorgestelde wetswijziging de representatieve democratie aanvult. Is de regering het eens met de constatering van de Raad van State dat in de voorliggende wetswijziging niet voldoende wordt ingegaan op de betekenis van het wetsvoorstel tot het functioneren van de representatieve democratie? Is de regering bereid dit uitgebreider te onderbouwen?
Verder vragen de leden van de Volt-fractie zich af in hoeverre de regering de oorzaken en symptomen van een niet adequaat genoeg functionerende representatieve democratie in zicht heeft. Deze leden zijn namelijk (ook) van mening dat onze representatieve democratie versterking verdient. Kan de regering ingaan op welke manieren de huidige representatieve democratie zwaktes vertoont die middels het voorliggende wetsvoorstel (gedeeltelijk) verholpen zouden kunnen worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de aandachtspunten van de Raad van State zich onder meer richten op de reikwijdte van participatie bij het uitdaagrecht. Deze leden zien ook dat het risico kan bestaan dat vooral een mondige, reeds aangehaakte en goed georganiseerde groep burgers het uitdaagrecht weet te vinden. Zij vragen of de regering dit risico ziet en hoe met gemeenten kan worden gewerkt aan oplossingen om dit te voorkomen om zo het uitdaagrecht voor een zo breed mogelijke doelgroep bereikbaar te maken.
In de memorie van toelichting staat dat het belangrijk is dat lokale overheden zich ervan bewust zijn dat altijd slechts een deel van de samenleving participeert en dat deze groep niet altijd een goede afspiegeling van alle inwoners is. Als inwoners er bewust voor kiezen om niet te participeren dan is dat uiteraard een keus die gerespecteerd moet worden, maar voorkomen moet worden dat degenen die gebruik maken van het participatierecht een beperkte groep is. Hoe wordt bereikt dat van het participatierecht breed gebruik wordt gemaakt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Het is en blijft de verantwoordelijkheid van decentrale besturen om, met ruimte voor lokaal maatwerk, weloverwogen invulling te geven aan participatiebeleid. Het is dus geheel afhankelijk van de intrinsieke motivatie van de zittende bestuurders of hier serieus mee omgegaan wordt. We kennen sinds 2009 de Code goed openbaar bestuur. Deze code geeft richtlijnen voor hoe een overheidsbestuur hoort te werken. In de Code is opgenomen dat participatie van besturen vraagt om interactief te zijn met de omgeving, daadwerkelijk te luisteren naar vragen en ideeën van betrokkenen en te verantwoorden wat je daarmee gedaan hebt (memorie van toelichting, blz. 9). Artikel 150 van de Gemeentewet verplicht de gemeenteraad om een inspraakverordening vast te stellen. In artikel 5 van de Grondwet is de plicht tot behandeling en beantwoording van verzoeken vastgelegd. De leden van de CDA-fractie vragen of ooit gecontroleerd is in hoeverre deze codes en artikelen ook nageleefd worden.
De leden van de Volt-fractie zijn van mening dat burgerparticipatie inclusief moet zijn om de toegevoegde waarde voor het beleid te optimaliseren. Hoe wil de regering ervoor zorgen dat decentrale overheden die hierover (kennis)vragen hebben bij de juiste instantie terecht kunnen voor ondersteuning bij het organiseren van zo inclusief mogelijke burgerparticipatie?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de uitdagingen om participatie onder verschillende groepen burgers te verhogen. Uit onderzoek blijkt dat de groep inwoners die participeert klein en weinig divers is. Deze leden en het lid van de BBB-fractie vragen welke ideeën de regering heeft op welke wijze deze groep vergroot kan worden.
De leden van de D66-fractie en het lid van de BBB-fractie vragen of de regering nader in kan gaan op het gegeven dat een zorgvuldige afweging nodig is om te bepalen bij welke vraagstukken de overheid inwoners betrekt – en wanneer niet – en de wijze en momenten waarop zij dat doet. Deze leden vragen waarom de regering deze afweging zelf niet maakt en dit aan de decentrale overheden overlaat.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering het risico weegt dat mogelijkheden voor participatie juist de ongelijkheid in de samenleving kunnen vergroten, namelijk doordat veelal hogere sociaaleconomische klassen in staat zijn actief hun belangen te behartigen en de gemeente uit te dagen door de verantwoordelijkheid maatschappelijke voorzieningen over te nemen. Welke waarborgen zijn er dat het wetsvoorstel hier niet op onwenselijke wijze aan bijdraagt?
De leden van de fractie van de SP lezen dat «de regering erkent dat het risico van ondoordachte vermenging van de representatieve democratie en meer directe vormen van burgerparticipatie er is. Er worden al verschillende vormen van burgerparticipatie toegepast in de praktijk en de ervaringen leren dat niet goed uitgevoerde participatie kan leiden tot participatiemoeheid en teleurstelling. Ook kunnen volksvertegenwoordigers zelf in een lastige positie komen als zij het gevoel hebben te moeten voldoen aan gewekte verwachtingen, terwijl het algemeen belang naar hun oordeel een andere beslissing vraagt.» Desalniettemin vindt de regering het huidige voorstel gerechtvaardigd. Kan de regering nader ingaan, zeker in de huidige politieke verhoudingen en het afnemende vertrouwen in de politieke vertegenwoordiging waarom dit risico op dit moment verantwoord is? Is een meer voor de hand liggende oplossing niet om de politieke vertegenwoordiging te verbeteren, in plaats van het risico om dit verder af te zwakken? Welke taken liggen voor de hand dat mensen dit overnemen van politici en bestuurders volgens de regering?
De leden van de Volt-fractie zijn enthousiast over de grote verscheidenheid aan burgerparticipatie-initiatieven bij gemeenten en provincies. Hoe zorgt de regering ervoor dat er kennisuitwisseling tussen decentrale overheden plaatsvindt over – succesvolle – vormen van burgerparticipatie?
De leden van de Volt-fractie zijn enthousiast over het idee van burgerbudgetten (of burgerbegrotingen), de praktijk waarbij inwoners zeggenschap krijgen over de besteding van een geoormerkt budget voor (gespecificeerde) beleidsdoeleinden. Deze leden geloven dat dit een van de manieren is om vertrouwen vanuit de overheid richting de burgers over te brengen en te vergroten. Zij geloven echter ook dat rijke gemeenten eerder op de praktijk van burgerbudgetten zullen overgaan dan gemeenten die krapper zitten qua financiële ruimte. Kan de regering hierop reflecteren? Is dit volgens de regering terug te zien in de praktijk?
Daarnaast zijn de leden van de Volt-fractie enthousiast over burgerberaden die door het land (lokaal, provinciaal en nationaal) georganiseerd (zullen) worden. In dit kader vragen deze leden de regering hoe zij ervoor wil zorgen dat er stroomlijning plaatsvindt tussen de verschillende burgerberaad-initiatieven. Zij vragen dit niet alleen vanuit het principe van efficiënte organisatie en effectiviteit van burgerberaden, zij vragen dit ook vanwege mogelijke kennisongelijkheid tussen gemeenten en verschillende bestuurslagen met betrekking tot de organisatie van burgerberaden. Hoe reflecteert de regering op deze stellingname van deze leden? Zij zijn voorstander van het oprichten van een zogenaamd permanent burgerberaad. Zo zorgen we voor continuïteit en stroomlijning in de organisatie van burgerberaden – decentraal en nationaal. We verlagen zo – door verschaffing van relevante kennis – tevens de drempel voor decentrale overheden om aan de slag te gaan met een burgerberaad. Hoe denkt de regering over het oprichten van een dergelijk orgaan?
Er zijn verschillende vormen van uitdaagrecht. Een voorbeeld is de mogelijkheid voor inwoners om zelf te beslissen over de besteding van geld. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe dat wordt geregeld. Moeten de inwoners daarover verantwoording aan de gemeente afleggen? Hebben degenen die de subsidie aanvragen de mogelijkheid om bij afwijzing daar bezwaar tegen aan te tekenen? Wie beslist daarover?
De leden van de D66-fractie en het lid van de BBB-fractie vragen aan de regering welke uitvoeringstaken van de burgemeester, wettelijk gezien, kunnen worden overgenomen door inwoners of maatschappelijke organisaties.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het verstandig dat de regering voor de specifieke reikwijdte van het uitdaagrecht ruimte wil laten voor de lokale context. Dat betekent inderdaad dat niet op voorhand wordt opgelegd waar uitdaagrecht wél en waar níet van toepassing zou moeten zijn. Waar deze leden de regering naar vragen is de keuze om niet eenduidig vast te leggen dat gemeenten, provincies, waterschappen en de bijzondere gemeenten een uitdaagrechtverordening opstellen. Zou dit niet ook mooi aansluiten op de bestaande wetsartikelen, zoals artikel 150 Gemeentewet, die ook al bepalen dat er inspraakverordeningen zijn? Zij zien zich in deze vraag ook bevestigd door de memorie van toelichting die stelt dat het wetsvoorstel beoogt vast te leggen dat op decentraal niveau wordt bepaald hoe ruimte kan worden gegeven aan initiatieven van inwoners en maatschappelijke partijen. Zij houden dan ook het warme pleidooi af te stappen van de voorwaardelijke bepaling die nu is geformuleerd.
De regering geeft aan dat het de bedoeling is dat decentrale overheden zelf heldere kaders en voorwaarden opstellen ten aanzien van participatie. De leden van de Volt-fractie vragen de regering hoe zij ervoor zorgt dat alle decentrale overheden hiervoor voldoende kennis, financiële middelen en personele capaciteit in huis hebben, teneinde te voorkomen dat er (te) grote verschillen ontstaan tussen gemeenten en provincies. Heeft de regering zicht op welke gemeenten hiertoe momenteel niet of – relatief gezien – minder in staat zouden zijn dan andere gemeenten?
De regering stelt dat verzoeken van inwoners om een taak van een gemeente over te nemen, verzoeken zijn in de zin van artikel 5 van de Grondwet (recht van petitie). Met het uitdaagrecht wordt een verzoek bij de gemeente neergelegd om een bepaalde taak te mogen overnemen. Wat als een gemeente besluit om het uitdaagrecht niet in de verordening op te nemen, danwel het op zo’n minimalistische wijze vorm te geven dat het uitdaagrecht niet veel voorstelt? Hoe verhoudt het uitdaagrecht zich dan tot het recht van petitie? Mag een gemeente overigens een verzoek tot overname van taken weigeren of moet dat verzoek altijd worden gehonoreerd als het voldoet aan de voorwaarden, zoals gesteld in de gemeentelijke verordening? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.
De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag een nadere toelichting van de regering ontvangen van de te verwachten praktische verandering wanneer de inspraakverordening wordt vervangen door een participatieverordening. Decentrale overheden blijven immers zelf de mogelijkheid houden om de verordening in te vullen. Op basis waarvan heeft de regering de verwachting dat deze wijziging in de praktijk gaat zorgen voor een versterking van de participatie?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn voorstander van het wettelijk verankeren van het uitdaagrecht en zijn blij dat dit nu in de wet wordt opgenomen. Deze leden hebben nog wel vragen over de praktische invulling. Er worden nu in de praktijk veel praktische en juridische belemmeringen ervaren bij het uitdaagrecht. Met deze wetswijziging wordt dit deels weggenomen, maar blijven er grote praktische hobbels bestaan. Hoe moeten die volgens de regering worden geslecht? Hoe kan ervoor gezorgd worden dat de wetswijziging het uitdaagrecht in de praktijk versterkt? Graag een nadere toelichting van de regering hierover. Een andere vraag die deze leden hebben is de vraag hoe het uitdaagrecht ingevuld moet worden voor zaken die bij gemeenschappelijke regelingen zijn belegd? Dat zijn wellicht niet de taken die burgers snel zelf willen overnemen, maar zeker bij kleinere gemeenten kan hier wel sprake van zijn omdat kleinere gemeenten meer taken hebben belegd bij gemeenschappelijke regelingen. Zij zouden hier graag een nadere toelichting op ontvangen van de regering.
De leden van de D66-fractie en het lid van de BBB-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe vaak het uitdaagrecht is toegepast in de 150 gemeenten die hiertoe op dit moment ruimte geven en wat maakt, behalve een hiervoor openstaande gemeente en transparantie over processen en procedures, dat deze initiatieven succesvol zijn?
In de memorie van toelichting (blz. 19) wordt aangegeven dat het succes van een initiatief in de praktijk afhankelijk lijkt of een gemeente daarvoor openstaat. Nu weten we dat veel coalities een wens tot verdergaande burgerparticipatie hebben opgenomen in hun bestuursakkoord. Echter voor de uitvoering wordt een beroep gedaan op de ambtelijke organisaties. De leden van de CDA-fractie vragen of bekend is hoe ambtenaren denken over dit voorstel en of zij hier voldoende mee uit de voeten kunnen. Ook vragen deze leden op welke wijze goede en slechte ervaringen van inwoners in de praktijk met het uitdaagrecht zijn verwerkt in het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering met het wetsvoorstel richting burgers beoogt te bevestigen dat het uitdaagrecht bestaat. Deze leden constateren echter dat het wetsvoorstel niet het recht regelt om een beroep te doen op het uitdaagrecht, maar slechts de mogelijkheid voor gemeenten beschrijft om een uitdaagrecht te regelen indien zij daar behoefte aan hebben. Zij vragen of het wetsvoorstel voldoende tegemoetkomt aan het doel dat de regering beoogt te bereiken.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Gemeentewet momenteel niet in de weg staat aan het uitdaagrecht. Die constatering relativeert de meerwaarde van het wetsvoorstel. Tegelijk vragen deze leden aandacht voor het risico dat door het wetsvoorstel juist de indruk kan worden gewekt dat burgerparticipatie zich beperkt tot de mogelijkheden die nu beschreven worden. Zij vragen de regering hierop te reflecteren. Kan het wetsvoorstel onbedoeld als beperking van de bevoegdheid van de gemeente gaan functioneren? In hoeverre is het voorstel wenselijk vanuit de algemene, autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente?
In paragraaf 4.3.3. van de memorie van toelichting valt te lezen dat als een verzoek van een initiatiefnemer neerkomt op de aanvraag van een beschikking, dan is de afwijzing een appellabel besluit, waartegen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat. Hoe is een verzoek van een initiatiefnemer te beschouwen? Is er altijd sprake van een beschikking? In welke situaties niet? De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een verduidelijking.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre het denkbaar is dat een taak aan inwoners wordt overgedragen, waarvoor geldt dat die inwoners een besluit moeten nemen dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Of is dat helemaal uitgesloten als het om de uitvoering van taken gaat? Deze leden vragen de regering daarop in te gaan.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie zich af in hoeverre inwoners bedrijven en andere instanties mogen inschakelen bij de uitvoering van de taken die zij van gemeenten hebben overgenomen?
De onderzoekers van de Universiteit Leiden constateren dat initiatiefnemers belemmeringen ervaren vanwege de complexiteit van wet- en regelgeving. Die komen zij tegen bij het voorbereiden van een uitdaging en de uitvoering van het initiatief. Zo zijn de verschillende regelcomplexen die gelden bij initiatieven bijvoorbeeld niet altijd even goed te doorgronden voor particulieren (memorie van toelichting, blz. 22). De leden van de CDA-fractie vragen wat in zijn algemeenheid met deze constatering wordt gedaan.
De regering constateert dat aanbestedingsrecht als een struikelblok wordt ervaren, omdat inwoners en maatschappelijke partijen niet bekend zijn met de werking van deze regels en inschrijving op een aanbesteding een drempel kan opwerpen (memorie van toelichting, blz. 23). De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bereid is te onderzoeken of ook de toepassing van aanbestedingsrecht door overheden knelpunten oplevert voor burgerinitiatieven. Deze leden krijgen de indruk dat de toelichting over het aanbestedingsrecht nu teveel geformuleerd is vanuit de gedachte dat burgers het allemaal niet zo goed weten en dat de aanbestedingsregels er zijn voor hun bestwil.
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de voorziene wetswijziging van de Wet Markt en Overheid nog drempels kan opwerpen met betrekking tot dit wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre het wetsvoorstel eraan kan bijdragen dat publieke taken vaker geprivatiseerd en gecommercialiseerd raken. Deze leden constateren dat de regering de mogelijkheid benoemt dat commerciële bedrijven gemeentelijke taken overnemen, al dan niet samen met burgers. Zij vragen in hoeverre volgens de regering aanvullende waarborgen nodig zijn een onwenselijke uitholling van publieke taken te voorkomen.
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering nauwelijks middelen lijkt te hebben uitgetrokken om participatie bij decentrale overheden te versterken. Decentrale overheden hebben vaak al moeite om alle taken die zij hebben goed uit te voeren. Het serieus versterken van de participatie is naast een toereikend wettelijk kader ook afhankelijk van goede inbedding in de organisatie. Hiervoor zijn voldoende middelen onontbeerlijk. Hoe gaat de regering gemeenten, provincies, waterschappen en de drie Caribische openbare lichamen hierbij ondersteunen? Kan de regering aangeven hoeveel geld er voor het versterken van participatie bij de decentrale overheden beschikbaar is en hoeveel geld de regering hiervoor zelf beschikbaar stelt? Klopt het dat er nog geen opvolging is voor het stimuleringsprogramma democratie (Democratic Challenge en Democratie in Actie)? In de memorie van toelichting lezen deze leden hoe de regering het flankerend beleid wil invullen, maar hierbij ontbreken nog concrete voorstellen en middelen. Heeft de regering inmiddels concrete invulling voor het flankerend beleid inclusief budget? Zo nee, waarom niet? Denkt de regering dat decentrale overheden zelf voldoende middelen hebben? Zo ja, waar is deze aanname precies op gebaseerd? Kan bij de beantwoording van deze vragen apart ingegaan worden op de situatie bij gemeenten, provincies, waterschappen en de Caribische openbare lichamen?
De regering geeft aan dat zij het als haar taak ziet om decentrale overheden te ondersteunen bij de implementatie van dit wetsvoorstel. De leden van de Volt-fractie vragen hoe de regering ervoor zorgt dat gemeenten die hier momenteel niet de capaciteit voor hebben uiteindelijk alsnog kunnen komen tot succesvolle implementatie.
De leden van de SGP-fractie vragen een nadere duiding van de participatieve democratie als aanvullend op de representatieve democratie. Deze leden vragen of de regering de opvatting deelt dat de participatieve democratie juridisch gezien, anders dan bijvoorbeeld bij wettelijk gereguleerde referenda, ook altijd onder verantwoordelijkheid staat van de representatieve democratie en in die zin geen zelfstandige aanvullende functie hebben.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de specifieke regelingen van het uitdaagrecht, zoals voor bibliotheken, zich verhouden tot het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat het aan de gemeenteraad is om te bepalen of en welke voorzieningen in aanmerking komen. Zou het dan niet voor de hand liggen om te volstaan met de algemene regeling van de Gemeentewet en af te zien van specifieke bepalingen in andere wetgeving?
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de regering de decentrale overheden via flankerend beleid zal ondersteunen bij de implementatie van het wetsvoorstel. Hoe zal dat flankerende beleid eruitzien, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat om voorliggend voorstel tot een succes te maken, ondersteuning cruciaal is. Bijvoorbeeld middels een heldere modelverordening die decentrale overheden een breed keuzepalet aanreikt van manieren om invulling te geven aan het uitdaagrecht met daarin ook specifiek handreikingen gericht op het succesvol maken van uitdaagrecht onder verschillende groepen. Deze leden vragen ook of er afdoende middelen beschikbaar zijn om gemeenten te ondersteunen bij het tot een succes maken van dit voorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien ook dat de VNG positief spreekt over het ondersteuningsprogramma Democratie in Actie en de vraaggerichte aanpak die daaraan ten grondslag ligt. Deze leden vragen of ook bij dit voorstel een vraaggericht ondersteuningsprogramma zoals Democratie in Actie een aanvulling op het wetsvoorstel kan zijn.
De gemeenteraad kan in de participatieverordening regels stellen over de wijze waarop de effecten van de uitvoering worden geëvalueerd en aan de hand van welke criteria dat gebeurt. Voor het periodiek evalueren van de resultaten van de toepassing van het uitdaagrecht en voor de ruimte om dit instrument in samenhang met andere participatie-instrumenten verder te ontwikkelen, is inzet van de regering nodig. De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe de evaluatie eruit komt te zien, op welke wijze de effecten en doelen van het uitdaagrecht op lokaal en nationaal-niveau kunnen worden geëvalueerd en gemonitord.
De leden van de D66-fractie vragen de regering op welke termijn na het verstrijken van de overgangstermijn van twee jaar, een onderzoeksmonitor burgerparticipatie wordt opgezet en of de regering hier een nadere toelichting op kan geven.
De leden van de CDA-fractie vragen welke rol het Kennisnetwerk voor participatie en uitdaagrecht, dat gemeenten, provincies, waterschappen, bewonersinitiatieven en maatschappelijke organisaties ondersteunt, bij de implementatie van het voorliggende wetsvoorstel speelt.
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie, in hoeverre de rijksoverheid decentrale overheden gaat ondersteunen bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. Is de regering bereid de kosten hiervoor te betrekken bij de besluitvorming over dit wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de adviezen van de VNG, het IPO, de UWV en de bestuurscolleges van Bonaire en Saba. Deze leden vragen aan de regering om een nadere toelichting te geven op de uitvoeringsconsequenties voor decentrale overheden, indien het uitbreiden van de inspraak op beleid consequenties heeft voor de capaciteit en de kosten.
De leden van de D66-fractie vragen aan de regering om nader toe te lichten op welke wijze een uitvoeringstoets beter ingebed kan worden in het wetsvoorstel. Verder vragen deze leden welke ruimte decentrale overheden hebben als uit de uitvoeringstoets blijkt dat de wensen van de burger onuitvoerbaar zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn enthousiast dat voorliggend voorstel ook van toepassing zal zijn op de BES-eilanden. Deze leden zien dat vanuit de eilanden wordt aangegeven dat voorliggend voorstel kan bijdragen aan het versterken van de lokale gemeenschap. Tegelijk lezen zij ook dat voor succesvolle implementatie van het uitdaagrecht op de BES-eilanden aandacht en ondersteuning nodig is. Op welke wijze gaat hier bij uitvoering van het wetsvoorstel aandacht voor zijn, om van het uitdaagrecht ook op de BES een succes te maken?
Het lid van de BBB-fractie constateert dat de Afdeling advisering van de Raad van State opmerkingen maakt over het feit dat decentrale overheden verplicht worden om burgers te betrekken bij de uitvoering en evaluatie van het beleid. De vraag volgens de Afdeling is of de instrumenten die de regering voorstelt de representatieve democratie versterken of haar juist ondermijnen. De regering maakt deze analyse niet en de Afdeling advisering ziet in haar advies enkele problemen. Zo blijkt uit onderzoek dat slechts een klein deel van de burgers gebruik maakt van het soort instrumenten dat de regering voorstelt. Hierdoor bestaat het risico dat een kleine groep burgers disproportioneel veel invloed krijgt op het beleid. Daarnaast voelen volksvertegenwoordigers zich soms gedwongen om mee te gaan in burgerinitiatieven, ook wanneer dit niet in het algemeen belang is. Zij vrezen het verwijt dat zij «niet naar de burgers luisteren». Tot slot wijst de Afdeling erop dat bij het uitvoeren van overheidstaken bepaalde waarborgen in acht moeten worden genomen. Denk hierbij aan transparantie, rechtsgelijkheid en zorgvuldige besluitvorming. Als niet de overheid, maar burgers deze taken gaan uitvoeren, dan kunnen deze publieke waarborgen in het geding komen. Naar het oordeel van de regering past het bij de kaderstellende rol van de gemeenteraad, provinciale staten, het algemeen bestuur van een waterschap en de eilandsraad dat zij de voorwaarden stellen voor de wijze waarop inwoners en maatschappelijke partijen betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het decentrale beleid. Het lid van de BBB-fractie vraagt of hier niet centraal regels voor opgesteld moeten worden en wat hiervan volgens de regering de voor- en nadelen zijn.
Artikel I, onderdeel A
De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de aard van de bedrijven die taken kunnen uitvoeren. In het algemeen deel van de toelichting spreekt de regering in algemene zin over bedrijven, terwijl hier specifiek wordt benoemd dat het bedrijven zonder winstoogmerk dient te betreffen. Zij vragen een toelichting op afwegingen en criteria en meer eenduidigheid in de afbakening.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering toe te lichten op welke gronden gekozen is voor het criterium van ingezetenen en maatschappelijke partijen. In hoeverre is bijvoorbeeld sprake van samenhang en cumulatie of betreft het alternatieve categorieën? Kunnen ook maatschappelijke partijen worden ingezet die niet in Nederland gevestigd zijn? Is deze aanduiding voor de hand liggend in de context van de Gemeentewet?
De voorzitter van de commissie, Hagen
Adjunct-griffier van de commissie, Verhoev