Ontvangen 6 december 2022
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen die door de fracties van de VVD, D66, het CDA, GroenLinks en de BBB zijn gesteld over het hierboven genoemde wetsvoorstel. Ik dank de leden van deze fracties voor hun inbreng. In deze nota naar aanleiding van het verslag is de opmaak van het verslag aangehouden, met dien verstande dat vergelijkbare vragen waar mogelijk bij de beantwoording zijn samengenomen. Ten behoeve van de leesbaarheid van deze nota heb ik de vragen genummerd en beantwoord in de volgorde waarin ze zijn gesteld. De nota wordt mede uitgebracht namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Vraag 1
De leden van de D66-fractie wijzen de regering op het grote belang dat verduidelijkt gaat worden wat de grenzen tussen tuchtrecht en strafrecht zijn en wie welke rol heeft, zoals verwoord in de motie-Westerveld c.s.1 Deze leden vragen de regering naar de voortgang van de uitvoering van deze motie. De leden vragen zich af of dit al voldoende duidelijk is en vragen de regering of het onderzoek naar aanleiding van deze motie niet op meer plaatsen om aanpassingen in wet- en regelgeving vraagt, zodat de grenzen tussen tuchtrecht en strafrecht duidelijker zijn. Verder vragen de leden zich af of het apart behandelen van dit wetsvoorstel niet tot vertraging leidt in deze opgave Waarom wordt de wet nu wel op dit specifieke punt aangepast, maar wordt de motie-Westerveld c.s. niet uitgevoerd, zo vragen deze leden de regering.
De regering merkt hierover op dat u onlangs door ondergetekende geïnformeerd bent over de opvolging van de motie Westerveld c.s.2 Deze wordt meegenomen in een breed onderzoek naar een veilige en integere sport. Hierin wordt gekeken naar de governance van een veilige en integere sport alsmede een evaluatie van het sporttuchtrecht. Daarbij wordt ook gekeken naar de afbakening tussen het straf- en het tuchtrecht. De uitkomsten van het onderzoek veilige en integere sport verwacht ik begin 2023, daar kan ik daarom nu nog niet verder op in gaan. De regering is van mening dat het apart behandelen van onderhavig wetsvoorstel niet leidt tot vertraging in de opgave die vervat zit in de motie Westerveld c.s. en het onderzoek dat mede naar aanleiding daarvan is gestart, omdat het verschillende kwesties zijn. Het onderzoek kijkt op systeemniveau naar het onderwerp veilige en integere sport, naar de verdeling van rollen en verantwoordelijkheden en gerelateerd daaraan ook naar de afbakening tussen tuchtrecht en strafrecht. Het voorliggende wetsvoorstel ondervangt een door WADA geconstateerd gebrek in de context van het bestaande stelsel, zonder dat stelsel zelf ter discussie te stellen. Ik ben daarom van mening dat beide kwesties los van elkaar gezien kunnen worden.
Vraag 2
De leden van de D66-fractie vinden het voorts zorgelijk dat er met dit wetsvoorstel gekozen lijkt te zijn voor een proces dat naar oordeel van de Raad van State niet passend is in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zeker omdat de Kamer al gevraagd heeft dit hele stelsel te analyseren via de genoemde motie-Westerveld c.s. Zij vragen zich af waarom er bijvoorbeeld niet voor gekozen is om conform de motie-Westerveld c.s. het tucht- en strafrechtstelsel grondig te analyseren, zodat wellicht een groter wetstraject de overeenstemming met de WAD-code had kunnen oplossen en tegelijkertijd de problemen uit de motie-Westerveld c.s. en de bezwaren vanuit de Raad van State had kunnen aanpakken op een wijze die wel passend is binnen de Awb.
Op dit punt, de manier waarop een bezwaar- en beroepscommissie bij voorkeur gepositioneerd wordt, staat de WAD-Code haaks op het reguliere Nederlandse bestuursrecht; de twee zijn op dit punt niet verenigbaar. Een grondige analyse van het tucht- en strafrechtstelsel cf. de motie Westerveld c.s. zal niet tot een andere conclusie leiden.
Er zit een zekere tijdsdruk achter dit wetsvoorstel. De tijdslijn die met WADA is afgesproken is niet ruim, waardoor ik ook rekening moet houden met het geduld dat WADA met de Dopingautoriteit heeft om een non-compliance verklaring van de Dopingautoriteit en bijbehorende sancties te vermijden. Daarom heb ik ervoor gekozen om twee parallelle paden te bewandelen: dit wetsvoorstel om zo snel mogelijk de door WADA gesignaleerde non-conformiteit te adresseren, en gelijktijdig de uitvoering van de motie Westerveld c.s.
Vraag 3
De leden van de D66-fractie stellen vast dat de Raad van State zeer kritisch is op de juridische constructie. Dat heeft geleid tot een negatief dictum. De regering neemt een deel van de suggesties van de Raad van State over. De leden vragen zich af hoe de regering tegenover het idee staat om de Raad van State nu, na de wijzigingen, opnieuw advies te laten uitbrengen over het gewijzigde wetsvoorstel.
In lijn met de door de Raad van State gemaakte opmerkingen dat de in het wetsvoorstel gekozen constructie feitelijk neerkomt op een vorm van administratief beroep, is het wetsvoorstel aangepast. De door de Raad van State aangedragen alternatieven bieden naar de mening van de regering geen sluitende oplossing waarbij zowel voldaan wordt aan de eisen die de WAD-code stelt alsook een uitvoerbare situatie wordt gecreëerd. Een nieuw advies van de Raad van State leidt naar verwachting niet tot een nieuwe analyse van of alternatieve oplossingen voor het probleem dat dit wetsvoorstel beoogt te verhelpen. Gelet hierop en gelet op de impact van de door WADA in het vooruitzicht gestelde sancties (zie paragraaf 1.1 van de memorie van toelichting bij onderhavig wetsvoorstel) op het moment dat het door WADA geconstateerde gebrek in de Nederlandse wetgeving niet snel genoeg ondervangen wordt, heb ik ervoor gekozen om verder te gaan met het proces rond dit wetsvoorstel en te bevorderen dat het wetsvoorstel zo snel als mogelijk aan uw Kamer aangeboden kon worden. De eventuele gevolgen van de hier bedoelde sancties zijn voor de sportwereld, en vooral de Nederlandse sporters, eenvoudigweg te groot.
Vraag 4
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering constateert dat de WAD-code sterk juridificeert. Zij vragen zich af of dit een ontwikkeling is die de regering toejuicht of zorgen baart. Ook vragen deze leden zich af welke acties de regering onderneemt als gevolg daarvan.
De regering constateert een continue ontwikkeling van de bestrijding van doping in de sport en de steeds verder gaande instrumenten die daarbij ingezet (kunnen) worden. Ik begrijp dat daar vanuit WADA steeds gedetailleerdere regels en voorschriften voor worden gegeven, en ik begrijp ook dat WADA daarbij sterk inzet op een zo uniform mogelijke toepassing daarvan, om een gelijk speelveld voor de sporters van de wereld te bevorderen. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat het steeds ingewikkelder wordt voor ondertekenaars van de WAD-Code om zich aan de Code te houden. Daar komt bij dat elke ondertekenaar de WAD-code alleen maar kan uitvoeren als daartoe in de nationale wetgeving toereikende bevoegdheden zijn toegekend. In die nationale wetten worden vervolgens ook weer steeds gedetailleerdere keuzes gemaakt om aan de beginselen van de WAD-code te blijven voldoen. Aangezien zowel de WAD-code als de nationaal-wettelijke systemen ertoe neigen almaar gedetailleerder van aard te worden, vraagt het steeds meer creativiteit om de beide systemen in elkaar te laten passen en met elkaar in overeenstemming te brengen. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is samen met de Dopingautoriteit actief en spreekt zich ook uit in internationale gremia om voor deze ontwikkelingen en specifiek de verdergaande juridificering aandacht te vragen, bij andere stakeholders en bij WADA.
Vraag 5
De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af waarom de huidige mogelijkheid om na bezwaar bij de Dopingautoriteit naar de bestuursrechter te stappen onvoldoende is om te voldoen aan de WAD-code, terwijl daarmee ook een mogelijkheid bestaat tot onafhankelijk beroep bij een dopinggerelateerd besluit.
WADA is van mening dat de Awb-procedure van eerst in bezwaar bij de Dopingautoriteit, niet voldoet aan de eisen in de WAD-code, omdat er al in de bezwaarfase sprake moet zijn van institutionele onafhankelijkheid van de Dopingautoriteit. In de Awb-procedure is dat niet het geval. Nu WADA hierover meermalen heeft aangegeven dat zij de huidige procedure niet in overeenstemming acht met de Code, is het in stand laten van de huidige bezwaarprocedure, gelet op de impact van de door WADA in het vooruitzicht gestelde sancties (zie paragraaf 1.1 van de memorie van toelichting), naar het oordeel van de regering geen begaanbare weg.
Vraag 6
De leden van de D66-fractie willen de regering in de context van het onderhavige wetsvoorstel graag wijzen op motie-Van der Laan c.s.3 over een sportwet. Deze leden vragen zich af wat de voortgang is van de uitvoering van deze motie en hoe de keuzes die in dit wetsvoorstel gemaakt worden, passen bij de verdiepingsslag die gemaakt wordt als gevolg van deze motie. Zij vragen zich verder af of dit wetsvoorstel vooruitloopt op de stelseldiscussie die onderdeel is van de uitvoering van deze motie.
Voor de uitvoering van de motie Van der Laan c.s. heb ik een verdiepingsslag uitgevoerd naar een mogelijke sportwet met betrekking tot de veiligheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de sport. Uw Kamer is bij brief van 21 november 2022 geïnformeerd over de uitkomsten van die verdiepingsslag.4 De keuzes in het onderhavige wetsvoorstel zien enkel op het adresseren van de door WADA geconstateerde non-conformiteit van de Dopingautoriteit binnen de context van het huidige systeem zoals we dat nu kennen. Dit staat naar mijn mening los van de keuzen die te maken zijn in het kader van de verdiepingsslag en ik vind dan ook niet dat met dit wetsvoorstel vooruitgelopen wordt op de uitkomsten van de verdiepingsslag.
Vraag 7
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat een aantal van de besluiten die volgens de WAD-code appellabel bij de Dopingautoriteit zijn belegd. Deze leden vragen of de regering precies kan aangeven welke appellabele besluiten niet bij de Dopingautoriteit zijn belegd en waar deze besluiten dan wel zijn belegd.
De WAD-code en het daarop gebaseerde nationaal dopingreglement bevatten een opsomming van beslissingen waartegen beroep mogelijk moet zijn.5 Deze beslissingen worden deels genomen door de Dopingautoriteit en deels door de sportbonden zelf. De Dopingautoriteit neemt deze beslissingen ter uitvoering van haar wettelijke taak, waardoor deze beslissingen als besluit in de zin van de Awb worden gekwalificeerd. De beslissingen die door de sportbond worden genomen, zijn weer onder te verdelen in enerzijds beslissingen die door de tuchtcommissies van de sportbonden worden genomen (de beslissing om een sanctie op te leggen, de beslissing dat een zaak niet-ontvankelijk is en de beslissing dat er een overtreding heeft plaatsgevonden). Anderzijds neemt het bestuur van de sportbond nog beslissingen die gaan over het wel of niet opleggen van een ordemaatregel.
Vraag 8
De leden van de CDA-fractie merken voorts op dat aangezien het Instituut Sportrechtspraak (ISR) en andere commissies van beroep binnen de sportbonden en -organisaties, dopingovertredingen beoordelen, heeft de huidige Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND) alleen een aanvullende functie. De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van 27 augustus 20216 dat in de eerste tweeëneenhalf jaar van het bestaan van de BND daarom slechts twee zaken door de BND zijn behandeld. Deze leden vragen de regering aan te geven wat voor soort zaken dit waren.
De door de BND behandelde beroepen betroffen de volgende zaken. (1) Een zaak waarbij een sporter wegens het overtreden van de voorwaarden van zijn dopingschorsing een nieuwe schorsing opgelegd had gekregen. De verantwoordelijke commissie van de Dopingautoriteit had vastgesteld dat de betreffende sporter ondanks zijn schorsing aan een officiële wedstrijd had meegedaan. Deze commissie koppelde aan deze overtreding van de schorsingsvoorwaarden een nieuwe schorsing. De betrokken sporter stelde tegen deze beslissing beroep in bij de BND. (2) Een zaak waarin een sporter naar aanleiding van de inwerkingtreding van de nieuwe WAD-code een verzoek tot herziening van zijn dopingschorsing had ingediend bij de voorzitter van de Dopingautoriteit. De voorzitter van de Dopingautoriteit wees dit herzieningsverzoek af, waarna de betreffende sporter bezwaar instelde bij de BND.
Vraag 9
De leden van de CDA-fractie vragen tevens of de regering kan reflecteren op de proportionaliteit van het oprichten van een aparte zelfstandig bestuursorgaan (zbo) ten behoeve van zo weinig zaken. Zij vragen zich af of de regering heeft overwogen om – als er werkelijk geen alternatief zou zijn voor het oprichten van een apart zbo – extra taken bij dit zbo te beleggen.
Onder verwijzing naar de hoofdstukken 5 en 6 van de memorie van toelichting en punt 3 van het nader rapport inzake onderhavig wetsvoorstel (Kamerstukken II 2021/22, 36 179, nr. 4), waarin ieder door de Raad van State aangedragen alternatief is besproken, kan ik bevestigen dat grondig onderzoek gedaan is naar mogelijke alternatieven voor de oprichting van een apart zbo. De aangedragen alternatieven bieden naar de mening van de regering geen sluitende oplossing, waarbij zowel voldaan wordt aan de eisen van de WAD-code alsook een uitvoerbare situatie wordt gecreëerd. De keuze om van de Beoordelingscommissie dopingzaken een zbo te maken, is daarmee naar de mening van de regering onontkoombaar. In het verlengde hiervan merk ik op dat proportionaliteit een thema is dat op verschillende manieren op de achtergrond bij dit wetsvoorstel speelt, zo ook in de overweging of het beleggen van meer taken bij het nieuwe zbo echt noodzakelijk is. Ik ben tot de conclusie gekomen dat er echter geen extra taken zijn waarvoor het voor de hand zou liggen die bij dit zbo onder te brengen. Daarop is besloten het op te richten zbo beperkt in omvang te houden. Als in de toekomst zou blijken dat het opportuun is toch extra taken bij dit zbo onder te brengen, kunnen die taken eenvoudig worden toegevoegd.
Vraag 10
De leden van de CDA-fractie merken verder op dat zowel de Raad van State als de regering zelf aangeven van mening te zijn dat met de huidige mogelijkheid van beroep bij de bestuursrechter onafhankelijkheid van een beroepsprocedure al gegarandeerd is. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan toelichten met welke argumentatie het Wereld Anti-Doping Agentschap (WADA) aangeeft dat deze mogelijkheid van beroep bij de bestuursrechter echter toch niet voldoet aan de WAD-code.
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van de leden van de D66-fractie.
Vraag 11
De leden van de CDA-fractie merken op dat de toenmalig Staatssecretaris van VWS in de brief van 1 oktober 20217 schreef dat hij in overleg was met de Dopingautoriteit over eventueel door hen te nemen juridische stappen tegen een mogelijke non-compliance verklaring. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de uitkomsten van dit overleg zijn. Zij vragen zich af of de regering daarnaast overwogen heeft om de constatering van non-compliance voor te leggen bij het Hof van Arbitrage voor Sport (CAS). Zo nee, dan vragen de leden om uit te leggen waarom niet
Er is inderdaad gesproken met de Dopingautoriteit over een mogelijke gang naar het CAS indien WADA over zou gaan tot een non-compliance verklaring van de Dopingautoriteit. Er is echter eerst getracht om vooraf met WADA tot overeenstemming te komen over een oplossing, om een non-compliance verklaring en een gang naar het CAS af te wenden; dat zijn immers tijdrovende en kostbare procedures. Toen we overeenstemming bereikten met WADA over een korte termijn en een lange termijn-oplossing was een gang naar het CAS over de constatering van mogelijke non-compliance niet meer opportuun.
Vraag 12
De leden van de CDA-fractie vragen een toelichting van de regering op het proces van wijziging van de WAD-code. Zij vragen of Nederland of een Nederlandse organisatie hierin een rol heeft gespeeld en/of mee mogen praten.
Een proces dat moet leiden tot wijziging van de WAD-Code wordt door WADA ongeveer anderhalf tot twee jaar voor de beoogde datum van vaststelling van de nieuwe Codetekst onder stakeholders aangekondigd. WADA geeft daarbij aan welke aandachtspunten zij zelf voor wijziging van de Codetekst ziet. Stakeholders kunnen dan in diverse ronden inbreng leveren op conceptteksten. WADA maakt daar een nieuwe concepttekst van, die vervolgens opnieuw gecirculeerd wordt voor een volgende ronde voor inbreng. Wat de inbreng van stakeholders was, welke onderdelen van de inbreng worden verwerkt in de nieuwe concepttekst, welke onderdelen niet, en waarom, is daarbij niet altijd duidelijk. Waarbij opgemerkt moet worden dat het met meer dan 300 stakeholders die inbreng leveren een grote opgave is om dat op een transparante manier te doen.
Nederlandse organisaties leveren daarbij doorgaans, op voorspraak van de Dopingautoriteit, gezamenlijk inbreng. Een volgende wijziging van de Code wordt voorzien voor goedkeuring eind 2025, maar die nog door WADA moet worden aangekondigd. Ik ben daarbij voornemens om, gezien de effecten die er kunnen zijn op onze wet- en regelgeving, ook (de juristen van) VWS een rol in het proces voor de Nederlandse inbreng te geven.
Vraag 13
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of bij het tot stand komen van de wijziging van de WAD-code het (nog) niet duidelijk was dat deze wijziging zou kunnen leiden tot non-conformiteit aan de WAD-code.
Nee, dat was toen nog niet duidelijk. De eis van institutionele onafhankelijkheid van een beroepscommissie is weliswaar nieuw in de 2021 WAD-Code, maar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was samen met de Dopingautoriteit van mening dat dit binnen de kaders van het Nederlandse bestuursrecht al goed was vormgegeven. En omdat tijdens de implementatie van de 2015 WAD-Code ook gesprekken hebben plaatsgevonden met WADA over de structuur van het Nederlandse antidopingsysteem, dat door WADA toen geaccepteerd werd, was er voor de Dopingautoriteit geen reden om aan te nemen dat dat met de 2021 WAD-Code zou veranderen. Het probleem is ontstaan omdat WADA op een andere manier met monitoring van de implementatie van de Code omgaat: WADA is meer gaan controleren op een letterlijke implementatie van de Code. Waar we voorheen ruimte kregen voor een nationale manier van uitvoering van de implementatie, zodat het in ons nationale bestuursrechtelijke systeem ingepast kon worden, lijkt die ruimte nu zeker in eerste instantie minder aanwezig.
Vraag 14
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of Nederland hier naar oordeel van de regering eerder van op de hoogte had kunnen en moeten zijn?
Nee, dat had niet gekund: WADA deelt niet van tevoren hoe zij de implementatie monitort.
Vraag 15
De leden van de CDA-fractie vagen de regering hoe realistisch het nog is dat dit wetsvoorstel uiterlijk in het najaar van 2022 wordt geïmplementeerd. Zij ook stellen de vraag wat de consequenties zijn als de implementatie van het wetsvoorstel later dan dit najaar zal zijn.
Ik ben bezig met de voorbereidingen die nodig zijn om het zbo zoals beschreven in het wetsvoorstel operationeel te hebben op de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Ik richt me daarbij op 1 januari 2023 als vroegste datum. Dit is uiteraard afhankelijk van de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel. De consequenties van latere implementatie zijn moeilijk te voorspellen. Ik houd WADA voortdurend op de hoogte van de vorderingen en vertrouw erop dat ik WADA kan overtuigen geen actie te ondernemen gedurende de gebruikelijke procedure van een wetsbehandeling.
Vraag 16
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom de Beoordelingscommissie alleen beroepen zal beoordelen die appellabel zijn op grond van de WAD-code. Zij vragen om wat voor besluiten van de Dopingautoriteit het gaat die niet appellabel zijn op grond van de WAD-code. Zij vragen zich voorts af of het daarvoor niet mogelijk en/of logisch is om ook hierbij een beroep bij de Beoordelingscommissie mogelijk te maken, zodat er een eenduidige procedure is.
De in het wetsvoorstel gekozen constructie van administratief beroep bij de Beoordelingscommissie als nieuw in te stellen zbo is, zoals tevens blijkt uit het advies van de Raad van State, een uitzonderlijke constructie. Gelet hierop is het van belang deze route zo beperkt mogelijk te houden. Enkel daar waar de WAD-code het verplicht, wordt beroep opengesteld bij de Beoordelingscommissie. Aangezien de WAD-code alleen een dergelijke beroepsconstructie verplicht voor besluiten die appellabel zijn op grond van de WAD-code, zal de Beoordelingscommissie uitsluitend die besluiten behandelen.
Bij besluiten van de Dopingautoriteit die op grond van de WAD-code niet appellabel zijn, gaat het bijvoorbeeld om besluiten over de samenstelling van de topsportgroep. De reden waarom de WAD-code tegen deze besluiten geen direct beroep openstelt, is dat de sporter ervoor kiest om zich aan de regels van de topsport te onderwerpen en dat het systeem van de WAD-code al voldoende voorziet in effectieve rechtsbescherming. Als een sporter in de topsportgroep is opgenomen, moet de sporter de whereabouts doorgeven aan de Dopingautoriteit. Doet een sporter dat niet of niet goed, dan doet de Dopingautoriteit hiervan een constatering in de vorm van een «strike». Tegen deze constatering kan de sporter een herziening bij de Dopingautoriteit aanvragen.8 Doet een sporter het drie keer niet of niet goed, dan is er – na herziening – sprake van een «whereabouts-fout». Dit betreft een dopingovertreding. Het al dan niet verbinden van consequenties aan een dopingovertreding, is altijd appellabel op grond van de WAD-code.9 Dit betekent dat hoewel het volgens de WAD-code niet mogelijk is direct in beroep te gaan bij de Beoordelingscommissie tegen besluiten inzake de samenstelling van de topsportgroep, een sporter die in de topsportgroep zit altijd rechtsbescherming heeft tegen de merkbare gevolgen. Hetzelfde geldt voor de andere besluiten die op grond van de WAD-code niet-appellabel zijn. Zo is het besluit van de Dopingautoriteit dat een sporter een dopingcontrole moet ondergaan op grond van de WAD-code een niet-appellabel besluit, maar een weigering van een dopingcontrole of onsuccesvolle poging hiertoe, wordt wél in de WAD-code als appellabele dopingovertreding gekwalificeerd.10
Omdat Nederland niet alleen aan de principes onderliggend aan de WAD-code gebonden is, maar ook aan het Nederlandse bestuursrecht, zijn voornoemde in de zin van de WAD-code niet appellabele besluiten, wel besluiten in de zin van de Awb. Zie voor een toelichting hierop paragraaf 3.3.1 van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel. Voor dit soort besluiten geldt de rechtsbescherming van de Awb en in dat kader is bezwaar bij de Dopingautoriteit mogelijk. In formele zin heeft het in de Nederlandse wet uitvoering geven aan het systeem in de WAD-code en het voorkomen van een non-conformiteit aan de WAD-code tot gevolg dat er voor sporters ten aanzien van niet-appellabele WAD-code besluiten twee procedures zijn ontstaan: 1) in bezwaar bij de Dopingautoriteit en 2) in beroep bij de Beoordelingscommissie. Ik kan uw Kamer bevestigen dat voor sporters deze beide procedures om tegen besluiten op te komen administratief zo laagdrempelig mogelijk wordt georganiseerd, zodat gewaarborgd wordt dat er een eenduidige procedure is.
Vraag 17
De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering niet nader is ingegaan op het alternatief dat de Raad van State aandraagt om dopinggerelateerde besluiten op te nemen op de negatieve lijst van de Awb. Op die manier is er immers nog steeds de mogelijkheid om na bezwaar naar de burgerlijke rechter te stappen, maar voldoet de gang van zaken wel aan het stelsel binnen de Awb, zo stelt de Raad van State.
Over het door de Raad van State aangedragen alternatief is de regering in het nader rapport ingegaan.11 Allereerst wordt hierover opgemerkt dat het een bewuste keuze is geweest om dopinggerelateerde besluiten niet op de negatieve lijst te zetten. Op dat moment ontneem je de sporter namelijk een rechtsgang (namelijk die van bezwaar bij de Dopingautoriteit), terwijl dit wetsvoorstel juist beoogt om geen veranderingen door te voeren in de huidige rechtspositie van sporters. Voorts ontslaat het plaatsen van dergelijke besluiten van de Dopingautoriteit op de negatieve lijst van de Awb, de ondertekenaars van de WAD-code niet van de verplichting in de WAD-code dat tegen besluiten van de Dopingautoriteit beroep moet openstaan bij een van de Dopingautoriteit onafhankelijke instantie12, die bovendien beschikt over zowel kennis over antidopingbeleid als juridische kennis13. Hiertoe dient de Beoordelingscommissie dopingzaken. Het instellen van deze commissie zou daarom alsnog noodzakelijk zijn in het geval van een plaatsing van dopinggerelateerde beslissingen op de negatieve lijst. Aangezien die commissie bij het in beroep beoordelen van de Awb-besluiten van de Dopingautoriteit voorts persoonsgegevens (eveneens bijzondere, waaronder medische gegevens) zal moeten kunnen verwerken, zal deze commissie moeten worden gepositioneerd als een bestuursorgaan. Met het instellen van een zelfstandig bestuursorgaan is – zoals de Afdeling in haar advies ook stelt – in feite sprake van administratief beroep. Hiermee is het opnemen van de besluiten van de Dopingautoriteit op de negatieve lijst overbodig.
Vraag 18
De leden van de D66-fractie vragen zich verder af waarom de rechter niet kan beschikken over de benodigde kennis en daarmee gelden als onafhankelijke beroepsmogelijkheid. Zij stellen de vraag hoe het kan dat de regering deze optie overbodig acht, terwijl de Raad van State deze aandraagt als alternatief voor hun voornaamste bezwaar tegen dit wetsvoorstel dat deze procedure niet passend is in het kader van de Awb.
De regering is met de Raad van State van mening dat de rechter wel kan beschikken over de hier bedoelde kennis. In de praktijk betekent dit echter ook een belasting voor de rechterlijke macht, terwijl dit wetsvoorstel juist geen veranderingen beoogt te brengen in de rechtspositie van sporters en de werklast van de rechtspraak (zie ook paragraaf 11.1 en 11.2 van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel). Aangezien de Awb-bezwaarprocedure – vanwege de deskundigen die kunnen worden ingeroepen om bezwaren inhoudelijk te beoordelen – een filterfunctie heeft, waarborgt de Awb-bezwaarprocedure dat de rechtspraak onnodig wordt belast. Om die reden wordt in dit wetsvoorstel óók voor de op grond van de WAD-code appellabele besluiten aangesloten bij die systematiek die de Awb kent door eerst administratief beroep bij de Beoordelingscommissie open te stellen (filterfunctie) en dan pas beroep open te stellen bij de rechter.
Vraag 19
De leden van de D66-fractie vragen merken in het verlengde hiervan op dat de regering aan heeft gegeven het wetsvoorstel en de memorie van toelichting hierop integraal te hebben herzien. Zij vragen zich af welke wijzigingen er zijn doorgevoerd naar aanleiding van dit alternatief.
Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn zo aangepast dat tegen besluiten van de Dopingautoriteit administratief beroep kan worden ingesteld. Zie hiervoor onder andere de artikelen 14 en 15, paragraaf 2.2, 8.3.1, 14.3 en de artikelsgewijze toelichting. In de artikelen van het wetsvoorstel en in de tekst van de memorie van toelichting is bovendien de formulering in overeenstemming gebracht met de procedure van administratief beroep in de Awb.
Vraag 20
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het wetsvoorstel is voorgelegd aan de WADA en of de regering de garantie van de WADA heeft dat als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, Nederland weer voldoet aan de WAD-code.
Zoals ik in antwoord op vraag 11 van deze leden heb geschreven is er overeenstemming met WADA bereikt over de oplossing van het probleem dat door WADA bij de Dopingautoriteit is geconstateerd. Daarbij heeft WADA duidelijk aangegeven dat zij de constructie die is overeengekomen als voldoende adressering van de non-conformiteit te zien. De regering heeft die oplossing vervolgens verwerkt in het voorliggende wetsvoorstel en een vertaling van die tekst met WADA gedeeld. WADA heeft daar vervolgens opmerkingen bij kunnen geven, die niet substantieel waren.
Ik heb geen schriftelijke garanties gekregen van WADA. Ik heb wel steeds bij WADA de verwachting uitgesproken dat als de strekking van het wetsvoorstel nadat het is aangenomen door beide Kamers nog in lijn is met hetgeen door de regering met WADA is overeengekomen en vervat in het ingediende wetsvoorstel, WADA deze kwestie ook als afgerond beschouwt. WADA heeft deze verwachting niet weerlegd, dus ik ga er van uit dat als het wetsvoorstel in werking treedt WADA zich aan haar deel van de afspraak zal houden.
Vraag 21
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het bij alle besluiten die genomen worden op grond van de taken uit artikel 5, eerste lid, onder a, b of c van de Wet uitvoering antidopingbeleid (Wuab) zo is dat beroep alleen door de Beoordelingscommissie dopingzaken behandeld kan worden.
De regering bevestigt dit.
Vraag 22
De leden van de CDA-fractie vragen zich voorts af of dit tevens betekent dat alleen besluiten die worden genomen op basis van de taken die de dopingautoriteit heeft op basis van artikel 5, eerste lid, onderdelen d en e van de Wuab onder de Awb blijven vallen? Wat voor besluiten kunnen dat zijn, aangezien het hierbij slechts gaat om «het geven van voorlichting over doping» en «andere door Onze regering opgedragen taken die verband houden met het bestrijden van toepassing van doping in de sport».
Het is niet zo dat door de Dopingautoriteit alleen besluiten worden genomen op basis van de taken die de Dopingautoriteit heeft op basis van artikel 5, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wuab onder de Awb blijven vallen. De Dopingautoriteit neemt, als elk bestuursorgaan, ook besluiten in het kader van de Wet open overheid, de Uitvoeringswet AVG en de Archiefwet. Deze besluiten houden geen verband met de uitvoering van de WAD-code en de daaraan gerelateerde documenten. Deze besluiten neemt de Dopingautoriteit volgens het kader van de Awb.
Vraag 23
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering voorstelt dat het zbo Beoordelingscommissie dopingzaken één lid, de voorzitter, heeft. Daarnaast lezen de genoemde leden dat de regering van mening is dat de Kaderwet zbo’s en het onderhavige wetsvoorstel voldoende waarborging bieden om te verzekeren dat het lid van de Beoordelingscommissie onafhankelijk is en dat de besluiten van de Beoordelingscommissie van een goede kwaliteit zijn. Zij vragen de regering echter welke eisen concreet gesteld zullen worden aan de voorzitter om diens onafhankelijkheid te garanderen. Daarnaast vragen zij de regering op basis van welke concrete criteria de voorzitter geselecteerd zal worden.
Bij benoemingen van bestuurders van zbo’s wordt altijd stilgestaan bij eventuele nevenfuncties of andere omstandigheden die de betrokken kandidaat zouden kunnen beletten volledig onafhankelijk te opereren. Ook bij de benoeming van het lid van de Beoordelingscommissie zal hier aandacht voor zijn. Van belang is dat het lid onafhankelijk en onpartijdig is en niet direct of indirect belanghebbende of partij is bij beslissingen van de Beoordelingscommissie. Buiten deze eisen van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en ook betrouwbaarheid, zal kennis van de dopingregels ook meegewogen worden.
Vraag 24
Verder merken de leden van de Groenlinks-fractie dat de regering stelt dat de kwaliteit van oordeelsvorming geborgd wordt door de controlebevoegdheid van de Minister. Zij vragen zich af of de regering andere concrete maatregelen neemt om de kwaliteit van de besluiten van de Beoordelingscommissie te waarborgen. En als dat zo is, dan stellen de leden de vraag welke maatregelen dit zijn. Als dit niet zo is, dan vragen de leden zich af waarom kiest de regering niet voor verdere maatregelen kiest.
De kwaliteit van oordeelsvorming wordt geborgd door de controlebevoegdheid van de Minister op grond van de Kaderwet zbo’s (zie hoofdstuk 12 van de memorie van toelichting inzake toezicht). Het regime van de Kaderwet zbo’s stelt de Minister van VWS in staat om op effectieve wijze toezicht te houden op het nieuwe zbo. Een toezichtarrangement moet worden opgesteld teneinde op meer specifieke wijze de toezichtrelatie tussen de Minister van VWS en de Beoordelingscommissie uit te werken. Zo kan worden gespecificeerd hoe de controlebevoegdheid van de Minister wordt ingevuld, welke informatie daartoe op welke momenten aan de Minister wordt verschaft, mogelijk aangevuld door een verplichting om elke vijf jaar een evaluatie uit te laten voeren op doeltreffendheid en doelmatigheid van het zbo. Zo kan op juiste wijze invulling worden gegeven aan de politieke verantwoordelijkheid van de Minister op het terrein van dopingbestrijding.
Vraag 25
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat niet alle sporten verenigingsrechtelijk georganiseerd zijn. Deze leden vragen de regering hoe de wetswijziging invloed zal hebben op beoefenaars van deze sporten. De leden vragen welke concrete maatregelen de regering zal nemen om de Dopingautoriteit te ondersteunen bij het bestrijden van doping binnen deze sporten. Zij stellen voorts de vraag of atleten die een dergelijke sport beoefenen, of sportaanbieders die een dergelijke sport aanbieden, aanspraak zullen kunnen maken op de Beoordelingscommissie.
Sporters die met de op te richten Beoordelingscommissie Dopingzaken te maken kunnen krijgen zijn sporters die gebonden zijn aan dopingreglementen van een sportbond of -organisatie of sporters die verbonden zijn aan dopingregels door middel van een wedstrijdlicentie of ander type overeenkomst. Binding aan dopingregels hoeft dus niet uitsluitend uit het verenigingsrecht te volgen, maar kan ook volgen uit het overeenkomstenrecht. Wel moet het gaan om binding aan dopingregels die worden gehandhaafd door de Dopingautoriteit en waarover de Dopingautoriteit een besluit heeft genomen. Sporten waarbij dat niet het geval is, vallen in principe buiten de reikwijdte van de Dopingautoriteit. In die zin dat deze sporten zich niet gebonden hebben aan een dopingregels waar de Dopingautoriteit op handhaaft, waardoor de Dopingautoriteit over deze groep sporters geen besluiten zal nemen. Daardoor zijn er ook geen besluiten waartegen deze sporters bezwaar of beroep kunnen aantekenen bij de Beoordelingscommissie.
Vraag 26
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering overwogen heeft om de oplossing voor de problematiek welke het onderhavige wetsvoorstel beoogt op te lossen, te laten liggen bij de sportorganisaties. Genoemde leden lezen dat de regering uiteindelijk van mening was dat dit een minder geschikte mogelijkheid is ten opzichte van overheidsinterventie. Zij vragen zich af of de regering andere alternatieven heeft overwogen. En zo ja, dan vragen zij de regering welke alternatieven dit zijn en waarom deze de voorkeur niet hadden.
Onder verwijzing naar de beantwoording van vraag 9 van de leden van de CDA-fractie, de hoofdstukken 5 en 6 van de memorie van toelichting en punt 3 en 4 van het nader rapport inzake onderhavig wetsvoorstel, waarin ieder door de Raad van State aangedragen alternatief is besproken, kan ik bevestigen dat grondig onderzoek gedaan is naar mogelijke alternatieven voor de oprichting van een apart zbo. Zo is ook overwogen om de oplossing te laten bij de sportorganisaties. Deze variant vereist echter van de sportwereld een complex afstemmingsproces, waarbij alle statuten, reglementen en ledencontracten moeten worden herzien. De sportorganisaties hebben aangegeven dat dit een onuitvoerbare financiële en organisatorische belasting is. Ik vind het bovendien, mede gezien het geringe aantal beroepszaken waar het in de praktijk om gaat, niet proportioneel om van de sportorganisaties een dermate omvangrijke en complexe aanpassingsoperatie te vragen. Verder is overwogen om de wettelijke taak tot het beoordelen van appellabele besluiten van de Dopingautoriteit toe te kennen aan een (al dan niet bestaande) rechtspersoon, niet zijnde een zbo. Denk hierbij aan privaatrechtelijke stichtingen, verenigingen en bedrijven die een bepaalde wettelijke taak hebben opgedragen gekregen. Er is echter geen bestaande rechtspersoon beschikbaar waarbij deze taak snel en logisch kan worden belegd (zie hoofdstuk 5 in de memorie van toelichting op onderhavig wetsvoorstel). Bij het bij de beoordelen van de hier bedoelde appellabele besluiten is noodzakelijk dat er persoonsgegevens (ook bijzondere persoonsgegevens) mogen worden verwerkt, waarvoor ingevolge de AVG een wettelijke grondslag is vereist. Vanwege de grote belangen van sporters die op het spel staan, kan de verwerking van de persoonsgegevens immers niet plaatsvinden op grond van vrijelijk gegeven toestemming of een vrijelijk afgesloten overeenkomst. Voorts is het volgende van belang. De regering heeft – in lijn met het advies van de Raad van State – het wetsvoorstel zodanig aangepast dat de beslissingen die de Dopingautoriteit neemt ter uitvoering van haar taken, besluiten zijn in de zin van de Awb. Het nemen van Awb-besluiten gaat gepaard met het uitoefenen van openbaar gezag. Uitsluitend een zelfstandig bestuursorgaan beschikt in dit kader over openbaar gezag en er is geen bestaand bestuursorgaan beschikbaar waar deze taak bij past en makkelijk kan worden ingeregeld. De regering is daarom van mening dat de taak dient te worden belegd bij een nieuw zbo. Indien deze taak wordt belegd bij bestaande arrangementen op het terrein van de tuchtrechtspraak en arbitrage in de sport, of andere privaatrechtelijke organen zullen dergelijke instanties voor zover het zou gaan om de bij dit wetsvoorstel toebedeelde wettelijke taak, eveneens met openbaar gezag worden bekleed. De keuze om van de Beoordelingscommissie dopingzaken een zbo te maken, vloeit daaruit naar de mening van de regering voort.
Vraag 27
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering verwacht dat privacyrisico’s met betrekking tot het onzorgvuldig omgaan met informatie minimaal zijn. Zij vragen de regering waarop zij deze verwachting baseert en hoe gegarandeerd zal worden dat de betrokken procespartijen in regel professionele partijen zullen zijn die zich bewust zijn van de gevoeligheid van de informatie en ook daarnaartoe handelen. Zij stellen de vraag welke concrete maatregelen getroffen zullen worden om te voorkomen dat meer gegevens zullen worden gedeeld dan noodzakelijk.
De verwachting van de regering dat de kans dat deze risico’s zich voordoen minimaal en goed beheersbaar zijn, is allereerst gebaseerd op het uitgangspunt dat de procespartijen die betrokken zijn bij een mogelijke zaak, in de regel professionele partijen zijn, die zich zeer bewust zijn van de gevoeligheid van de informatie. Het gaat immers om de Dopingautoriteit die het primaire besluit heeft genomen, de sporter of andere belanghebbenden bij de zaak (coaches van de sporter, de vereniging van de sporter). Van dergelijke partijen mag verwacht worden dat zij zich bewust zijn van de gevoeligheid van de informatie waarover zij in het kader van een bezwaarzaak beschikken. Voor zover de ontvangende partij de sporter (of een andere persoon) is waar de zaak op ziet, kan aangenomen worden dat deze terughoudend zal zijn met het verder delen van de gegevens, aangezien het juist voor de sporter (of andere persoon) gevoelige informatie betreft. Om te ondervangen dat deze gevoeligheid niet wordt gezien door ontvangende partijen kan de Beoordelingscommissie bij het delen van de informatie met partijen in een zaak de partijen instrueren dat het gevoelige informatie betreft die niet gedeeld dient te worden. Daarnaast zijn de procespartijen in veel gevallen ook verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG. Zij zullen dan ook aan de regels moeten voldoen die de AVG stelt om de privacyrisico’s te waarborgen. Op de vraag welke concrete maatregelen zullen worden getroffen om te voorkomen dat meer gegeven zullen worden gedeeld dan noodzakelijk, kan worden opgemerkt dat de Beoordelingscommissie op grond van de AVG een verwerkingenregister en incidentenregister zal bijhouden. Dit om te kunnen voldoen aan de regels die de AVG stelt over onder andere rechtmatigheid, dataminimalisatie, juistheid, integriteit en vertrouwelijkheid. Na instelling van de Beoordelingscommissie zal door de Beoordelingscommissie zelf bovendien nog een uitvoerings- en gegevensbeschermingseffectbeoordeling worden uitgevoerd, waarin ook op de beheersing van de genoemde risico’s ingegaan wordt.
Vraag 28
Daarnaast lezen de leden van de Groenlinks-fractie dat de regering erkent dat de mogelijkheid bestaat dat de Beoordelingscommissie de aanwezige gegevens verwerkt voor andere doeleinden. Zij stellen de vraag welke consequenties verbonden worden aan het onrechtmatig verwerken van gegevens.
Een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens levert strijd op met de AVG. De AVG schrijft in dit geval voor dat degene die het betreft recht heeft op vergetelheid en beperking van de verwerking. Ingevolge artikel 39 van de AVG dient er een functionaris gegevensbescherming (hierna: FG) te zijn die toeziet op de toepassing en de naleving van de AVG en dat betrokkenen hun privacyrechten kunnen uitoefenen. Zbo’s zonder rechtspersoonlijkheid die onder de systeemverantwoordelijkheid van de Minister van VWS vallen, vallen onder het toezicht van de FG van het Ministerie van VWS. FG’s moeten worden aangemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Problemen bespreekt de FG met de hoogst verantwoordelijke binnen de organisatie. In het uiterste geval kan de FG niet-naleving van de AVG melden bij de AP. De Autoriteit Persoonsgegevens kan op grond van de AVG boetes, lasten onder dwangsom, berispingen, waarschuwingen en verwerkingsverboden opleggen.
Vraag 29
Ook lezen de leden van de Groenlinks-fractie dat de Beoordelingscommissie gebonden zal zijn aan een informatiebeveiligingsbeleid. Zij vragen zich af op welke wijze het risico en de impact bepaald zal worden voor dit informatiebeveiligingsbeleid en welke partijen betrokken zullen worden bij het opstellen van het informatiebeveiligingsbeleid.
Er is een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitgevoerd door het ministerie waarin risico’s voor gegevensbescherming en informatiebeveiliging voor de toekomstige Beoordelingscommissie in kaart zijn gebracht. Het ministerie en de in te stellen Beoordelingscommissie zullen met deze beoordeling in hand een informatiebeveiligingsbeleid opstellen, mede op basis van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid. In dat proces zal ook de Dopingautoriteit naar alle waarschijnlijkheid een adviserende rol hebben, gezien hun ervaring met de gegevens die de Beoordelingscommissie zal gaan verwerken.
Vraag 30
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering ook hoe de Dopingautoriteit sporters van verschillend niveaus gaat behandelen. Genoemde leden zien eigenlijk drie categorieën. De eerste is de amateursporter, de tweede de amateursporter op topniveau en tot slot de professionele sporter. Zij vragen de regering of er onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende sporters als het gaat om het gebruik van middelen op de dopinglijst en welke straffen daarbij worden gegeven.
Sporters die gebonden zijn aan een dopingreglement worden door de Dopingautoriteit gelijk behandeld bij het vaststellen van overtredingen en eventueel daaropvolgende sanctionering. De status als amateursporter, amateursporter op topniveau of professioneel sporter speelt daarbij geen rol. Voor elk van die sporters gelden ongeacht het niveau dezelfde regels voor wat betreft het gebruik van middelen op de dopinglijst en de sancties daar mogelijk voor worden gegeven. De enige uitzonderingen die hiervoor gelden, betreffen de beschermde sporters (waaronder minderjarige sporters kunnen vallen) en de zogenaamde recreatieve sporters (d.w.z. sporters op een lager niveau). Voor veel takken van sport geldt dat de topsporters de status van amateursporter hebben.
Vraag 31
Ook vragen de leden van de Groenlinks-fractie de regering hoe de verschillende categorieën sporters worden gestraft als zij worden betrapt op het gebruik van genotsmiddelen op de dopinglijst die in Nederland niet zijn gecriminaliseerd. Zij vragen zich af of er verschil in de strafmaat is bij gebruik van genotsmiddelen en prestatieverhogende middelen.
Het criterium dat bepalend is voor of de Dopingautoriteit tot straffen overgaat is of het middel waarvan het gebruik is aangetoond op de dopinglijst van WADA staat. Als dat het geval is, is het feit dat het gebruik van een dergelijk middel in Nederland niet gecriminaliseerd is niet van invloed op de strafmaat: de Dopingautoriteit past daarin de dopingregels toe. Voor bepaalde genotsmiddelen (cannabis, cocaïne, heroïne en MDMA) geldt dat sprake is van een aparte strafmaat in het strafrecht, los van de WAD-code.
Vraag 32
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook nog een aantal zorgen over de positie van met name amateursporters. Als zij worden betrapt op gebruik van een middel op de dopinglijst hebben zij geen professionele organisatie die hen kan helpen bij de verdediging. Genoemde leden vragen de regering hoe deze sporters worden geïnformeerd over hun rechten en welke juridische ondersteuning aan hen wordt aangeboden.
Sporters die niet lid zijn van een sportvereniging of -bond die dopingregels heeft vastgesteld of aan dopingregels verbonden zijn door middel van een wedstrijdlicentie of ander type overeenkomst, lopen niet het risico om gecontroleerd te worden. De Dopingautoriteit voert alleen controles uit bij sporters die gebonden zijn aan een dopingreglement. Voor alle sporters die positief testen of worden beschuldigd van een dopingovertreding geldt verder dat zij door de Dopingautoriteit via een standaardbrief (die moet voldoen aan internationale eisen) worden geïnformeerd over hun rechten. Daarnaast worden deze sporters opgebeld om hen verder uit te leggen en te informeren over wat hun rechten zijn, wat de procedures zijn, etc.
Vraag 33
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering ook hoe amateursporters die wel gecontroleerd worden op doping, worden voorgelicht. Zij vragen zich af op welke wijze aan hen duidelijk wordt gemaakt welke middelen verboden zijn voor sporters op dat niveau en welke straf zij daarvoor kunnen krijgen. Ook vragen deze leden zich af of dat een verantwoordelijkheid van de (amateur)sporters zelf is, of dat de regering daar ook een rol weggelegd ziet voor de Dopingautoriteit.
Om sporters goed voor te lichten over de risico’s van dopinggebruik en de regels rond doping is door de Dopingautoriteit de Doorlopende Leerlijn Schone Sport ontwikkeld. Die leerlijn is er op drie niveaus: brons, zilver en goud. Het streven is dat alle sporters die voor het eerst gecontroleerd kunnen worden op dopinggebruik, het niveau brons hebben gehad. Zodat zij weten hoe het proces van een dopingcontrole eruitziet, wat er gaat gebeuren, wat ze wel en niet moeten doen en wat de gevolgen zijn als ze zich niet aan de procedure houden. Naarmate de sportcarrière van een sporter vordert, kunnen controles intensiever worden, komen er ook andere dingen bij kijken en is grotere kennis over doping en de dopingregels nodig. Langs die lijn doorloopt een sporters ook het niveau zilver. En de topatleten van ons land hebben allemaal het niveau goud doorlopen voor zij bijvoorbeeld uitgezonden worden naar Olympische Spelen.
De regering ziet het volgen van voorlichting als gedeelde verantwoordelijkheid: NOC*NSF en de Dopingautoriteit moeten ervoor zorgen dat de voorlichting beschikbaar is, en NOC*NSF en de sporter moeten samen zorgen dat de sporter de voorlichting ook daadwerkelijk volgt. De regering ondersteunt in de financiering van voorlichting.
Vraag 34
De leden van de CDA-fractie begrijpen uit het advies van de Raad van State dat er in het aanvankelijke wetsvoorstel ten onrechte vanuit werd gegaan dat de dopinggerelateerde beslissingen van de Dopingautoriteit een privaatrechtelijk karakter zouden hebben en dat de Awb daarom niet van toepassing zou zijn. De regering neemt die kritiek over en constateert in het verband van dit wetsvoorstel dat de Awb wel degelijk van toepassing is. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of deze constatering nog verdere consequenties voor de Dopingautoriteit met zich meebrengt, en zo ja, welke.
Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend. De constatering dat de dopinggerelateerde beslissingen van de Dopingautoriteit wel besluiten zijn in de zin van de Awb, waar de Awb op van toepassing is, zorgt ervoor dat de situatie zoals die bestond bij de Dopingautoriteit, in stand blijft.
Vraag 35
De leden van de CDA-fractie merken voorts het volgende op. Eén van de aanleidingen om de Wuab in te voeren en daarmee van de Dopingautoriteit een zbo te maken, was destijds dat de (toen nog privaatrechtelijke) Dopingautoriteit geen informatie kon uitwisselen met bijvoorbeeld de douane. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of uit de ervaring van afgelopen jaren blijkt dat dit probleem daadwerkelijk weggenomen is met de invoering van de Wuab.
Destijds waren er diverse drempels voor het uitwisselen van informatie tussen de Douane en de Dopingautoriteit. De belangrijkste drempel was dat de Dopingautoriteit geen overheidsorgaan was, en een volgende was het begrip doelbinding: informatie mag door de overheid alleen ingezet worden voor het doel waarvoor ze is ingewonnen.
De eerste drempel die ik noemde is in 2019 weggenomen toen de Dopingautoriteit een zbo werd. De tweede drempel bestaat nog steeds. In hoeverre het wegnemen van de eerste drempel ervoor heeft gezorgd dat er meer informatie met bijv. de Douane wordt uitgewisseld moet blijken uit de evaluatie van het bredere antidopingbeleid, die ik eind november hoop te ontvangen van het onderzoeksbureau dat de evaluatie momenteel uitvoert.
Vraag 36
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de houding van de Nederlandse regering ten aanzien van de WAD-code en de Overeenkomst ter bestrijding van doping, waarin bepaald is dat de Beoordelingscommissie onafhankelijk van de Dopingautoriteit zou moeten opereren, terwijl dat niet het geval is in Nederland. Zij vragen zich af of de Nederlandse situatie nog wel in overeenstemming met de WAD-code was voor de herziening op 1 januari 2021 inging. Ook vragen zij zich af of Nederland betrokken was bij het opstellen van de herziening van de WAD-code, en zo ja, op welke manier de Nederlandse situatie van beroep en bezwaar betrokken is in dit proces en of de Dopingautoriteit daar goed bij betrokken is. Als dit niet het geval is, dan vragen de leden zich af waarom niet, gezien dit een dermate grote impact heeft op het nationale topsportbeleid.
De commissie die binnen de Dopingautoriteit bezwaar en beroep afhandelde opereerde onafhankelijk; de operationele onafhankelijkheid wordt door WADA niet als problematisch gezien. Het probleem zit in institutionele onafhankelijkheid. Die eis staat in de WAD-Code, niet in de Overeenkomst ter bestrijding van doping. Nederland is als land niet gebonden aan de Code zelf. En in de Overeenkomst staat niets over institutionele onafhankelijkheid van bezwaar- en beroepscommissies.
Nederlandse stakeholders waren betrokken bij de herziening van de WAD-Code in aanloop naar 2021, waarbij doorgaans sprake is van een gezamenlijke inbreng op voorspraak van de Dopingautoriteit. Zoals ik in antwoord op vraag 13 van de leden van de CDA-fractie ook al kort schreef, was de verwachting op basis ervaringen uit het verleden, dat WADA wederom de Nederlandse structuur op het gebied van sport en doping zou accepteren. Er is geen indicatie geweest vanuit WADA dat dit niet meer het geval zou zijn.
Vraag 37
De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af of binnen de context van de Overeenkomst ter bestrijding van doping ook het punt van een onafhankelijke beoordelingscommissie heeft gespeeld en zo ja, wanneer. Ook vragen zij zich af wat daarbij de positie van de Nederlandse regering was.
Nee, het punt van een onafhankelijke beoordelingscommissie speelt niet binnen de context van de Overeenkomst ter bestrijding van doping.
Vraag 38
De leden van de D66-fractie vragen of de regering destijds de Dopingautoriteit goed betrokken heeft bij het besluit om al dan niet de overeenkomst te ondertekenen of om te pleiten voor aanpassing voor de Nederlandse situatie.
De Overeenkomst ter bestrijding van doping bij de Raad van Europa dateert van 1989. In dat jaar werd ook de oudste voorganger van het huidige zbo Dopingautoriteit opgericht, het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo). De Dopingautoriteit zelf bestond toen nog niet. NeCeDo was een onafhankelijke stichting die adviseerde voor beleidsontwikkeling op dit onderwerp en was gericht op sportbonden die met deze materie te maken kregen. Van gestructureerde dopingcontroles, een antidopingprogramma of een Nederlands systeem om doping aan te pakken was destijds nog geen sprake. Pas in 2006 ging NeCeDo samen met een andere stichting om de stichting Dopingautoriteit te worden, de voorganger van het huidige zbo. Ik kan niet achterhalen of in 1989 door het ministerie met het toen net gevormde NeCeDo is gesproken over de Overeenkomst.
Vraag 39
De leden van de D66-fractie hechten er belang aan dat Nederlandse sporters onder eigen vlag kunnen deelnemen aan toernooien en Nederland sportevenementen mag organiseren. Zij vragen zich af realistisch het is dat Nederland deze rechten ontnomen worden als deze wetswijziging niet (snel) wordt geïmplementeerd. Ook vragen zij zich af, indien dit risico aannemelijk is, waarom de regering dan niet direct na totstandkoming van de WAD-code ervoor heeft gezorgd dat deze kwestie opgelost werd. Deze leden vragen de regering waarom is gewacht tot inwerkingtreding en toetsing van de herziene versie van de WAD-code tot aanpassing van de wet.
Als de wetswijziging niet wordt geïmplementeerd zullen de in paragraaf 1.1 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel genoemde straffen alsnog volgen. WADA is daar steeds duidelijk over geweest. Het niet kunnen deelnemen onder eigen vlag of organiseren van sportevenementen (de voorbeelden die deze leden noemen) zijn onderdeel van de consequenties die daarbij in het vooruitzicht zijn gesteld. De regering is daarmee van mening dat het risico aannemelijk is en heeft dit wetsvoorstel in procedure gebracht om dat risico te ondervangen.
De kwestie rond de beoordelingscommissie is opgekomen in een brief van WADA aan de Dopingautoriteit in april 2021, naar aanleiding van het implementatietraject van de 2021 WAD-code. Zoals ik in antwoord op vraag 13 van de leden van de CDA-fractie heb aangegeven, was er voor die tijd geen reden om te veronderstellen dat WADA een probleem zag in de positionering van de bezwaar- en beroepscommissie van de Dopingautoriteit. VWS is over de kwestie geïnformeerd eind juni 2021. In september 2021 bleek dat WADA op basis van de geconstateerde non-conformiteit de stap naar een non-compliance procedure ging zetten. De regering heeft daarop de dialoog met WADA gezocht. In oktober 2021 is overeenstemming gevonden met WADA over een tijdelijke en een lange termijn-oplossing en is de regering het onderhavige wetsvoorstel gaan voorbereiden. De regering is dus direct in actie gekomen toen het probleem duidelijk werd.
Vraag 40
De leden van de D66-fractie vragen de regering in hoeverre is overwogen om onafhankelijkheid tussen het oorspronkelijke besluit van de Dopingautoriteit en het beroep bij de Beoordelingscommissie zodanig te borgen dat voldaan kan worden aan de voorschriften uit de WAD-code, zonder dat oprichting van een nieuw zbo nodig was.
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 26 van de leden van de GroenLinks fractie, kan ik bevestigen dat ook is overwogen om de hier bedoelde onafhankelijkheid te borgen zonder dat oprichting van een nieuw zbo nodig was. Van belang hierbij is dat – in lijn met het advies van de Raad van State – in dit wetsvoorstel ervanuit gegaan wordt dat de beslissingen die de Dopingautoriteit neemt ter uitvoering van haar wettelijke taken, besluiten zijn in de zin van de Awb. Het nemen van Awb-besluiten gaat gepaard met het uitoefenen van openbaar gezag. Enkel een zelfstandig bestuursorgaan beschikt over openbaar gezag. Gelet hierop is de regering van mening dat instelling van een zbo noodzakelijk is. Aangezien voorts geen enkel bestaand bestuursorgaan beschikbaar is waar de hier bedoelde taak bij past en makkelijk kan worden ingeregeld, is de oprichting van een nieuw zbo naar het oordeel van de regering onontkoombaar.
Vraag 41
De leden van de D66-fractie merken op dat de Raad van State vraagtekens stelt in hoeverre de werkwijze van deze nieuwe zbo past binnen de Awb. Zij vragen zich af of door de regering is overwogen om de Awb zodanig aan te passen dat deze wel met elkaar in overeenstemming zijn.
Door de regering is niet overwogen de Awb zodanig aan te passen. De Awb bevat het algemeen bestuursrecht en bevat algemene regels over de rechtsbescherming, handhaving en over bijvoorbeeld de begrippen bestuursorgaan, besluit en beschikking. De Awb heeft als doel meer eenheid te brengen in de bestuursrechtelijke wetgeving. Daarnaast bestaat er bijzonder bestuursrecht, die zit vervalt speciale (bijzondere) bestuursrechtelijke wetten. De Wuab is een bijzondere bestuursrechtelijke wet. Gelet hierop is het niet passend om een algemene wet (de Awb) aan te passen. In bijzondere wettelijke bepalingen (de Wuab) dient in beginsel bij de Awb te worden aangesloten, tenzij hiervan gemotiveerd wordt afgeweken. Die afwijking hoort in de bijzondere wet thuis, niet in een aanpassing van de Awb. Bovendien heeft de Raad van State geen twijfel over de vraag of de werkwijze van deze nieuwe zbo past binnen de Awb. Die werkwijze is namelijk volledig in overeenstemming gebracht met de Awb. De vragen van de Raad van State zijn erop gericht in hoeverre het instellen van een nieuw zbo nodig is gelet op de stelling van de Raad van State dat de procedure van eerst in bezwaar bij de Dopingautoriteit en vervolgens in beroep bij de bestuursrechter al in lijn is met de Awb. De Raad van State heeft daarom vraagtekens geplaatst bij de vraag in hoeverre de instelling van een nieuw zbo noodzakelijk is.
Vraag 42
De leden van de CDA-fractie merken op dat het Nederlandse systeem zowel bestuursrechtelijke als verenigingsrechtelijke dimensies heeft. Dit is een combinatie die in ons omringende landen niet voorkomt. De regering legt uit waarom het onverstandig is de oplossing van het probleem bij de sportorganisaties te laten, maar legt niet uit waarom er niet voor wordt gekozen dopingregelgeving vast te leggen bij wet zoals in België, Frankrijk, Griekenland, Italië, Oostenrijk en Spanje het geval is. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom hier niet voor gekozen is en daarmee dopinggebruik strafbaar te stellen.
Het probleem dat met dit wetsvoorstel wordt opgelost is de positionering van de commissie die bezwaar en beroep op besluiten van de Dopingautoriteit behandelt. Volgens de WAD-Code dient die buiten de Dopingautoriteit te zijn gepositioneerd. Dit probleem wordt niet opgelost met strafbaarstelling van dopinggebruik in Nederland: als de regering daartoe zou overgaan zou de positionering van de Beoordelingscommissie nog steeds niet voldoen aan de eisen uit de Code.
Vraag 43
De leden van de CDA-fractie merken verder het volgende op. De regering geeft aan dat er geen ander bestaand bestuursorgaan bestaat waar deze taak bij past en gemakkelijk kan worden ingericht. De leden van de CDA-fractie vragen de regering welke mogelijkheden bij andere bestuursorganen onderzocht zijn en om welke redenen deze mogelijkheden niet passend zijn bevonden.
Naast de Dopingautoriteit houdt geen enkel ander in Nederland bestaand zelfstandige bestuursorgaan zich bezig met de sport en dan meer specifiek het tegengaan van doping in de sport. De organisatorische processen van deze zbo’s zijn er daarom niet op ingericht om de hier bedoelde taak naast hun huidige taken te gaan uitvoeren. Daarom zijn deze zbo’s niet passend bevonden.
Vraag 44
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie zich het volgende af. Bij de Beoordelingscommissie dopingzaken gaat het slechts om gemiddeld één zaak per jaar. Bovendien gaat het hierbij om zaken volgend uit internationale regelgeving. Om die redenen vragen de leden van de CDA-fractie de regering of ook is overwogen om voor de taken van de Beoordelingscommissie aan te sluiten bij een internationale organisatie en/of samen met andere kleine landen een gezamenlijke beoordelingscommissie in te richten.
Nee, de optie die de leden van de CDA-fractie aanreiken is niet overwogen. Toegankelijkheid van een bezwaar- en beroepscommissie voor de betrokken sporters en sportbonden vind ik belangrijk. Ook het op basis van een nationaalwettelijke grondslag kunnen uitwisselen en verwerken van de noodzakelijke persoonsgegevens is van belang voor een goede behandeling van de zaak. Die toegankelijkheid en de mogelijkheid tot het verwerken van de noodzakelijke persoonsgegevens zou onder druk staan wanneer die taak bij een internationale organisatie zou worden ondergebracht. Ik vind het op basis daarvan geen reële optie om aan te sluiten bij een internationale organisatie of deze voor deze taak speciaal op te richten.
Vraag 45
De leden van de D66-fractie lezen dat er op dit moment slechts een laag aantal beroepszaken voorkomt bij de Beoordelingscommissie. Zij vragen hoeveel zaken dit per jaar betrof de afgelopen tien jaar en wat de verwachting is voor het aantal zaken in de komende jaren.
De huidige Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND) bestaat sinds 1 januari 2021. Sinds dat moment heeft de BND twee zaken behandeld. Voor een inhoudelijke beschrijving van deze twee zaken, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8 van de leden van de CDA-fractie. De verwachting is dat het aantal zaken de komende jaren (zeer) laag zal blijven.
Vraag 46
De leden van de D66-fractie vragen zich verder af of er een bepaalde ondergrens bestaat voor het aantal casussen om een commissie apart van de Dopingautoriteit te laten opereren en een zekere mate van kwaliteit te kunnen waarborgen. Zij stellen de vraag of de kwaliteit van de besluiten niet onder druk staat indien deze commissie maar uit één lid bestaat.
Nee, er is geen formele ondergrens. Wel ziet de regering dat de kwaliteit van de dienstverlening mogelijk onder druk kan komen te staan door het verwachte lage aantal casussen. Daarmee tracht de regering zo veel mogelijk rekening te houden bij de inrichting van de Beoordelingscommissie.
De kwaliteit van de besluiten staat niet onder druk indien deze commissie uit één lid bestaat: de beoordeling van de zaken die bij de Beoordelingscommissie zullen worden ingediend wordt gedaan door een panel van experts die voor de behandeling ingeschakeld worden.
Vraag 47
De leden van de D66-fractie merken op dat personen die de inhoudelijke behandeling van de voorgelegde zaken doen, niet werkzaam mogen zijn bij de Dopingautoriteit. Zij vragen hoeveel mensen er zijn die op dat niveau dopingzaken kunnen behandelen, daar voldoende ervaring mee hebben en niet werkzaam zijn bij de Dopingautoriteit, gelet op het zeer specialistische werk van de Dopingautoriteit.
Het aantal mensen met deze specialistische kennis is buiten de Dopingautoriteit inderdaad gering. Dergelijke kennis bevindt zich in het bijzonder bij enkele gespecialiseerde advocaten.
Vraag 48
De leden van de CDA-fractie, vragen zich voorts het volgende af. De regering benoemt, schorst en ontslaat de experts die besluiten inhoudelijk beoordelen. Voor iedere specifieke zaak worden personen uit deze groep genomineerd voor de behandeling. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe groot de groep van te benoemen experts (minimaal) moet zijn. Zij vragen zich af wie bepaalt op welke wijze welke experts bij een specifieke zaak worden ingezet.
De voorzitter van de Beoordelingscommissie neemt uiteindelijk het besluit met inachtneming van de WAD-code en de ISRM. In lijn daarmee worden door de Minister experts benoemd die de besluiten van de Beoordelingscommissie inhoudelijk beoordelen. Die groep van experts is, naar beoogd, vijf personen groot. In lijn met artikel 8.3 van de ISRM zal van deze vijf personen, één persoon benoemd worden als algemeen voorzitter. Deze algemene voorzitter benoemt per casus uit de groep van vijf experts, de experts die nodig zijn om de zaak inhoudelijk en tijdig te behandelen. Naar verwachting zijn dit doorgaans drie personen, zoals nu ook bij de Dopingautoriteit de gewoonte is. De algemeen voorzitter weegt bij de benoeming van de experts onder andere de specifieke expertise mee die een expert bezit en controleert de afwezigheid van eventuele belangenverstrengeling die een onafhankelijke weging van de zaak in de weg zou kunnen staan.
Vraag 49
De leden van de BBB-fractie, merken het volgende op. De Beoordelingscommissie zal bestaan uit een voorzitter en een secretaris. De leden van het expertpanel worden per zaak gekozen. Het lid van de BBB-fractie begrijpt de achterliggende redenering om op deze wijze te handelen. Van belang daarbij is volgens haar wel dat er duidelijkheid en transparantie is over de keuze voor deze leden.
De regering onderschrijft dat het van belang is dat er duidelijkheid en transparantie is over de keuze voor de leden van het expertpanel. In het wetsvoorstel is hier invulling aangegeven door de inhoud van de artikelen 9, 12 en 13 van de Kaderwet zbo’s van toepassing te verklaren. Zie hiervoor artikel 17, Wuab (nieuw). Concreet betekent dit dat de Minister (net als het lid) de personen die de besluiten beoordelen benoemt, schorst en ontslaat, dat de personen niet ondergeschikte ambtenaren kunnen zijn (en in aanvulling daarop) niet werkzaam mogen zijn bij de Dopingautoriteit) en er met het oog op de onafhankelijkheid en onpartijdigheid een regeling getroffen is omtrent nevenactiviteiten.
Vraag 50
De leden van de CDA-fractie merken het volgende op. De regering geeft aan dat ingevolge de artikelen 4.4.2 en 13.2.3.2 van de WAD-code onder andere de Dopingautoriteit in beroep mag gaan tegen besluiten die conform de WAD-code appellabel zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij dit in de context van de Beoordelingscommissie dopingzaken moeten zien, aangezien het hierbij gaat om bezwaar maken tegen besluiten van de Dopingautoriteit zelf. Zij stellen de vraag of de regering hiermee bedoelt aan te geven dat de Dopingautoriteit bij de (Nederlandse) Beoordelingscommissie in beroep mag gaan tegen besluiten van antidopingautoriteiten in het buitenland.
Nee, dat is niet wat hier wordt bedoeld. In de Code-artikelen waarnaar wordt gerefereerd specificeert WADA welke partijen als belanghebbende aangemerkt dienen te worden, en voor wie dus een mogelijkheid moet bestaan om in beroep te gaan tegen een besluit. Daar horen ook nationale antidopinorganisaties bij; de Dopingautoriteit is de Nederlandse nationale antidopingorganisatie. In Nederland zal beroep tegen besluiten van de Nederlandse nationale antidopingorganisatie na het aannemen van dit wetsvoorstel open staan bij de Beoordelingscommissie Dopingzaken; andere landen hebben een eigen instantie die belast is met het tuchtrecht rond doping en daarbij ook bezwaar- en beroepszaken voor haar rekening neemt.
Vraag 51
De leden van de D66-fractie delen de mening dat sprake is van een besluit in de zin van Awb en dat het niet gaat om een privaatrechtelijke aangelegenheid. Deze leden vernemen graag van de regering of dat gevolgen heeft voor de juridische verplichtingen die rusten op het bestuursorgaan. Zij denken bijvoorbeeld aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, die mogelijk een meer prominente rol gaan spelen.
Omdat sprake is van een besluit in de zin van de Awb en het niet gaat om een private aangelegenheid, geldt de Awb voor de besluiten die de Beoordelingscommissie neemt. Daar komt bij dat de Beoordelingscommissie een bestuursorgaan in de zin van de Awb is. Dit houdt zeker in dat de beginselen van behoorlijk bestuur in acht moeten worden genomen. Een prominentere rol gaan deze beginselen niet spelen, omdat voor de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel ook al de Awb van toepassing was op de procesvoering van de Dopingautoriteit. Dat nu tegen bepaalde beslissingen van de Dopingautoriteit geen bezwaar bij de Dopingautoriteit, maar administratief beroep bij de Beoordelingscommissie open staat, verandert daar niets aan.
Vraag 52
De regering schrijft dat het merendeel van de dopingovertredingen niet strafbaar gesteld is. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering voorbeelden kan geven van overtredingen die wel strafrechtelijke consequenties hebben. Zij zien graag beantwoord hoe vaak zaken door de Dopingautoriteit worden voorgelegd voor strafrechtelijke vervolging.
Handel in doping (als het gaat om geneesmiddelen of drugs), toediening van doping aan sporters en manipulatie (waaronder fraude en valsheid in geschrifte vallen) zijn dopingovertredingen die strafrechtelijke consequenties zouden kunnen hebben. Deze overtredingen vinden in Nederland niet vaak plaats, maar komen eens in de paar jaar voor.
Vraag 53
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering hoe mogelijke jarenlange uitsluiting van deelname aan sport zich verhoudt tot het nationale recht, waarbij er geen straf staat op het gebruik van zulke middelen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen dit vooral met oog op amateursporters.
Op het gebruik van dopinggeduide middelen staat (mogelijk) alleen uitsluiting van deelname aan sport voor die sporters die betrapt zijn op dopinggebruik èn die zich, door middel van lidmaatschap van een sportvereniging of -bond, hebben onderworpen aan de (private) dopingregels van die sportbond die worden gehandhaafd door de Dopingautoriteit. De handhaving door de Dopingautoriteit richt zich grotendeels, maar niet uitsluitend, op topsporters van (inter-)nationaal niveau en talenten die op weg zijn dat niveau te bereiken. Het gros van de sporters die in Nederland op dit niveau sporten zijn amateursporters die niet met sport in hun broodwinning voorzien.
Hierbij kan nog worden opgemerkt dat het zowel bij de dopingregels, de handhaving ervan en de strafmaat gaat om afspraken die samen met en met inbreng van de sport zijn gemaakt.
Vraag 54
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering ook hoeveel dopingzaken er in Nederland plaatsvinden en in hoeverre deze betrekking hebben op professionele sporters en amateursporters. Zij vragen zich ook af wat de gevolgen zijn voor amateursporters als zij worden betrapt op gebruik van genotsmiddelen of prestatieverhogende middelen. De leden vragen of de regering hier een overzicht van geven over de afgelopen tien jaar.
Afgaand op de jaarverslagen van de Dopingautoriteit hebben in de periode 2012–2021 in Nederland 109 dopingzaken plaatsgevonden. In hoeverre het daarbij ging om professionele of amateursporters is niet na te gaan. In de regel is bij de Dopingautoriteit namelijk niet bekend of het om professionele of amateursporters gaat. De WAD-code maakt ook geen onderscheid qua regels of strafmaat tussen professionele en amateursporters. De dopingregels zijn in principe gelijk voor alle sporters. Sinds 1 januari 2021 kent de WAD-code wel bepaalde specifieke regels voor zogenaamde recreatieve sporters en beschermde sporters.
Vraag 55
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de rechtspositie voor sporters op orde is. Indien zij in beroep gaan bij de Beoordelingscommissie, kunnen zij daarna niet meer in bezwaar gaan zoals dat nu het geval is. De leden vragen zich af in hoeverre dat een verandering is van de huidige rechtspositie, waarbij het bezwaar ook uitgevoerd wordt door de Beoordelingscommissie, maar dan nog niet als aparte zbo.
Het wetsvoorstel verandert niets aan de rechtspositie van de sporters. Het enige dat het wetsvoorstel verandert, is dat het beroep door een ander bestuursorgaan zal worden behandeld.
Vraag 56
In het verlengde hiervan vragen de leden van de D66-fractie zich af of er bepaalde rechten in de procedure zijn die als gevolg van dit wetsvoorstel voor sporters worden toegevoegd of verdwijnen, omdat deze anders zijn voor bezwaar bij de Beoordelingscommissie dan voor beroep bij de Beoordelingscommissie als zbo.
Nee, er is als gevolg van dit wetsvoorstel geen sprake van rechten die worden toegevoegd of verdwijnen. Zoals hiervoor al kort omschreven verandert dit wetsvoorstel niets aan de rechtspositie van de betrokken sporters, alleen dat zij hun beroepsschrift elders indienen en door een ander bestuursorgaan zal worden behandeld.
Vraag 57
De leden de D66-fractie stellen de vraag in hoeverre dit wetsvoorstel iets verandert aan de rechten en procedure van de blijvende mogelijkheid om daarna in beroep te gaan bij de bestuursrechter.
De herbeoordeling van bepaalde typen besluiten van de Dopingautoriteit (de ingevolge de WAD-code appellabele besluiten) wordt met dit wetsvoorstel elders belegd, namelijk bij de Beoordelingscommissie dopingzaken. Net als de Dopingautoriteit in bezwaar, dient de Beoordelingscommissie de procedureregels uit de Awb te volgen. Dit wetsvoorstel verandert daarom niets aan de rechten in die procedure, behalve dat bezwaar bij de Dopingautoriteit voor die type besluiten niet meer mogelijk is. Na administratief beroep is immers bezwaar niet meer mogelijk. Wel kan nog naar de bestuursrechter worden gegaan. Aan die mogelijkheid verandert dit wetsvoorstel daarom ook niets.
Vraag 58
De leden van de CDA-fractie merken het volgende op. Conform artikel 13a van de huidige Wuab is er in het voorjaar van 2022 een eerste evaluatie van doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het zbo Dopingautoriteit uitgevoerd. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wanneer de Kamer over de resultaten hiervan wordt geïnformeerd.
De eerste evaluatie van het functioneren van het zbo Dopingautoriteit gekoppeld aan een evaluatie van het bredere antidopingbeleid, zoals door een van mijn ambtsvoorgangers is toegezegd tijdens de behandeling van de Wet uitvoering antidopingbeleid in uw Kamer in 2018, wordt nu uitgevoerd door een extern bureau. Ik streef ernaar om de resultaten daarvan voor de jaarwisseling aan Uw Kamer te kunnen sturen, conform de termijn die daartoe benoemd is in de toezegging door mijn ambtsvoorganger.
Vraag 59
De leden van de VVD-fractie vinden het zorgelijk te lezen dat de Afdeling advisering van de Raad van State ernstige bezwaren heeft tegen het voorstel. De regering wenst te bevorderen dat voldaan wordt aan de WAD-code en wil in dat verband de behandeling van bezwaren neerleggen bij een instantie die onafhankelijk is van de Dopingautoriteit. De voorgestelde opzet komt volgens de Raad van State feitelijk neer op een vorm van administratief beroep. Dit is volgens de Raad van State echter niet verenigbaar met de hoofdsystematiek van de Awb, die uitgaat van bezwaar bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, en daarna eventueel beroep bij de onafhankelijke bestuursrechter. Daarvan uitgaande beschrijft de Raad van State drie alternatieven die kunnen worden verkend en die in alle gevallen nopen tot fundamentele herziening van het wetsvoorstel. De regering stelt dat de door de Raad van State aangedragen alternatieven geen sluitende oplossing bieden waarbij zowel voldaan wordt aan de eisen die WAD-code stelt alsook een uitvoerbare situatie wordt gecreëerd. De leden van de VVD-fractie hechten aan uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid van de voorgestelde wet. Deze twee elementen lijken met het advies van de Raad van State onder druk te staan. De leden van de VVD-fractie horen graag van de regering wat de gevolgen zijn voor de uitvoering en de handhaving indien de wet in huidige vorm wordt doorgezet. Deze leden vragen zich af of de regering voornemens is om dit door de Raad van State nader in kaart te laten brengen.
De gevolgen van het wetsvoorstel in de huidige vorm voor uitvoering en handhaving zijn naar mening van de regering gering. De nieuw in te stellen Beoordelingscommissie zal binnen dezelfde context en op eenzelfde manier functioneren als de huidige commissie, zij het naast de Dopingautoriteit in plaats van als onderdeel van de Dopingautoriteit. Daar horen ook de aandachtspunten bij die horen bij het functioneren in een hybride publiek-privaat stelsel, maar dat levert geen nieuwe problemen op. De regering is niet voornemens om dit door de Raad van State nader in kaart te laten brengen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3 van de leden van de D66-fractie.
Vraag 60
De leden van de VVD-fractie lezen in de beslisnota dat het miniserie van Justitie en Veiligheid na het Raad van State-advies in het kader van de wetgevingstoets opnieuw naar het wetsvoorstel heeft gekeken. Ambtelijk is akkoord ontvangen, maar de formele bevestiging moet nog. Genoemde leden vragen de regering of de formele bevestiging inmiddels aan de orde is, of dat dit nog moet gebeuren.
In het formele akkoord is inmiddels voorzien. Dit hoeft niet nog te gebeuren.
Vraag 61
De leden van de D66-fractie zouden graag meer toelichting willen bij de conclusie van de Dopingautoriteit dat het zaak is om te komen tot een sluitende (wettelijke) constructie, separaat van het wetsvoorstel. Zij vragen zich af op welke termijn de Kamer voortgang kan verwachten op de dialoog die de regering hier aankondigt.
De constructie waar de Dopingautoriteit naar verwijst in de uitvoeringstoets is het hybride publiek-private stelsel waarin de Dopingautoriteit zich bevindt. Die is complex en de regering is in constante dialoog met de Dopingautoriteit en NOC*NSF over of en hoe die constructie vereenvoudigd en/of verbeterd kan worden. Dit is ook een van de punten die naar voren zal komen in het evaluatierapport waar ik in mijn antwoord op vraag 58 van de leden van de CDA-fractie al aan refereerde, en dat ik voor het eind van het jaar zal sturen aan uw Kamer.
Onderdeel F en G
Vraag 62
De leden van de CDA-fractie merken het volgende op. Op basis van het nieuwe artikel 18 kan de Beoordelingscommissie dopingzaken een vergoeding toekennen aan de personen die onderdeel zijn van het panel van experts. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot de vergoeding. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering van plan is nadere regels te gaan stellen, en zo ja, welke dat zijn.
Nee, de regering is niet van plan op dit punt nadere regels te stellen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder