Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat vanwege de instelling van een vaststellingsprocedure voor staatloosheid in het Europees deel van het Koninkrijk, het nodig is enige Rijkswetten hierop aan te passen en dat enige voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen kunnen worden ingetrokken;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:
1°. voor zover het betreft toepassing in het Europese deel van Nederland: een persoon die als staatloos kan worden beschouwd op grond van artikel 4 of 5 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid;
2°. voor zover het betreft toepassing in de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba: een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd;
B
Aan artikel 6, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel o door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
p. de vreemdeling die:
1°. de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet heeft bereikt;
2°. gedurende een periode van in totaal ten minste tien jaar stabiel hoofdverblijf heeft, waarvan ten minste vijf jaar onafgebroken onmiddellijk voorafgaand aan de verklaring;
3°. in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geboren;
4°. sedert zijn geboorte staatloos is; en
5°. in redelijkheid geen andere nationaliteit kan verkrijgen.
C
Aan artikel 8, vierde lid, wordt na «hetzij staatloos is» ingevoegd «, tenzij het Nederlanderschap eerder is ingetrokken op grond van artikel 14, eerste lid».
D
Artikel 14, achtste lid, komt te luiden:
8. Met uitzondering van het geval, bedoeld in het eerste lid, vindt geen verlies van het Nederlanderschap plaats indien het gevolg daarvan zou zijn dat betrokkene door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als zijn onderdaan wordt beschouwd.
E
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister is belanghebbend inzake verzoeken als bedoeld in artikel 17. De rechtbank te ‘s-Gravenhage hoort de Staat, en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoort het openbaar ministerie.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt een lid ingevoegd luidende:
2. In afwijking van artikel 79 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van het Europese deel van Nederland kan Onze Minister zonder advocaat in rechte optreden.
Artikel 13 van de Paspoortwet komt te luiden:
Iedere vreemdeling die ofwel als staatloos kan worden beschouwd op grond van artikel 4 of 5 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid en tot het Europese deel van Nederland is toegelaten, ofwel door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd en tot het Caribische deel van Nederland, dan wel Aruba, Curaçao of Sint Maarten is toegelaten, heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een reisdocument voor vreemdelingen, geldig voor ten minste drie maanden en voor alle landen.
Voor het gehele Koninkrijk wordt goedgekeurd dat het voorbehoud, dat betrekking heeft op artikel 8 van het op 28 september 1954 te New York tot stand gekomen Verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42), dat bij de bekrachtiging van dat Verdrag is gemaakt overeenkomstig artikel 2 van de Rijkswet tot goedkeuring van dat verdrag (Stb. 1961, 468), wordt ingetrokken.
Voor het gehele Koninkrijk wordt goedgekeurd dat het voorbehoud, dat betrekking heeft op artikel 26 van het op 28 september 1954 te New York tot stand gekomen Verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42), dat bij de bekrachtiging van dat Verdrag is gemaakt overeenkomstig artikel 3 van de Rijkswet tot goedkeuring van dat verdrag (Stb. 1961, 468), wordt ingetrokken.
Verzoeken respectievelijk aanvragen en bezwaar- en beroepschriften met betrekking tot optie, naturalisatie respectievelijk paspoorten, die zijn ingediend voor het moment van inwerkingtreding van deze wet, worden beheerst door het materiële recht en het procesrecht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wet.
Indien artikel IA van de Rijkswet van 10 februari 2017, houdende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid (Stb. 2017, 52) eerder in werking is getreden dan deze Rijkswet, komt artikel I, onderdeel D, van deze Rijkswet als volgt te luiden:
D
Artikel 14, zevende lid, komt te luiden:
7. Met uitzondering van het geval, bedoeld in het eerste lid, vindt geen verlies van het Nederlanderschap plaats indien het gevolg daarvan zou zijn dat betrokkene door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als zijn onderdaan wordt beschouwd.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Buitenlandse Zaken,