Kamerstuk 35600-60

Verslag van een schriftelijk overleg over de regeling nieuwe versie AERIUS Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem (Kamerstuk 35600-59)

Dossier: Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering)

Gepubliceerd: 30 september 2021
Indiener(s): Attje Kuiken (PvdA)
Onderwerpen: natuur- en landschapsbeheer natuur en milieu stoffen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35600-60.html
ID: 35600-60

Nr. 60 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 september 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 9 juli 2021 over de Regeling nieuwe versie AERIUS Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem (Kamerstuk 35 600, nr. 59).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 september 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 24 september 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Regeling natuurbescherming en omgevingsregeling (nieuwe versie AERIUS Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem). Deze wijzigingsregeling levert een belangrijke bijdrage aan de legalisering van de zogenaamde melders onder het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit zijn bedrijven die op dit moment buiten hun schuld om in onzekerheid verkeren, omdat hun bedrijf niet is vergund. Het is goed dat provincies aangeven niet over te gaan tot handhaving.

1.

Deze leden vragen of de Minister kan garanderen dat er bij geen PAS-melder die voldoet aan een van de drie genoemde criteria gehandhaafd zal worden, totdat alle PAS-melders voorzien zijn van een vergunning conform de Wet natuurbescherming (Wnb).

Rijk en provincies hebben al aangegeven dat gegeven het traject van legalisatie handhavingsverzoeken jegens melders die voldoen aan de criteria worden afgewezen, omdat handhaving onevenredig zou zijn (Kamerstuk 35 334, nrs. 25, 82 en 160). Tegen die besluiten wordt van tijd tot tijd beroep ingesteld door natuurorganisaties, en die beroepen zullen in sommige gevallen gegrond worden verklaard, omdat beter moet worden gemotiveerd waarom niet wordt gehandhaafd. Zie bijvoorbeeld de recente uitspraak van de rechtbank Midden Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2021:4523). Dat kan ik niet voorkomen. Andere uitspraken bevestigen juist de lijn dat handhaving onevenredig is (ECLI:NL:RBDHA:2021:6327). Ik kan in ieder geval garanderen dat onverminderd hard wordt gewerkt aan het legalisatieprogramma, zodat de melders zo snel als mogelijk beschikken over een vergunning, zodat ze geen risico meer lopen om te worden geconfronteerd met handhavingsverzoeken.

2.

Kan de Minister aangeven om hoeveel PAS-melders het gaat en hoeveel van hen inmiddels zijn gelegaliseerd?

Tijdens het PAS zijn er 3637 meldingen ingediend. Tot 1 september jl. zijn er voor 2432 meldingen gegevens aangeleverd om te verifiëren. Initiatiefnemers aan wie bijvoorbeeld na het indienen van de melding een vergunning is verleend of als de melding een tijdelijke en inmiddels afgeronde activiteit betrof, hebben logischerwijs geen gegevens aangeleverd. Van 8 meldingen heeft het bevoegd gezag vastgesteld dat geen vergunning nodig is, aangezien middels intern salderen is verzekerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de natuur. Verder zijn 14 meldingen positief geverifieerd en wachten zodoende op het beschikbaar komen van stikstofruimte uit de maatregelen. Voor de andere 2410 meldingen loopt het verificatieproces nog.

3.

Verder vragen zij de Minister hoe zij omgaat met de zogenaamde interimmers en of ze daarbij kan ingaan op de positie van de tuinbouw.

Interimmers zijn initiatiefnemers van activiteiten die zijn aangevangen of uitgebreid voordat de Habitatrichtlijn goed was geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving, en daarom soms geen vergunning hebben. Waar die situaties tijdens het PAS niet in een vergunning zijn omgezet, is in de Kamerbrief van 27 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 163) reeds gecommuniceerd dat voor deze activiteiten alsnog een vergunningaanvraag gedaan moet worden om een in rechte vaststaande vergunning verleend te krijgen. Daarbij treed ik in overleg met provincies over de interimmers die eerder van een bevoegd gezag bericht hebben ontvangen dat een natuurvergunning niet nodig zou zijn, om te bezien welke mogelijkheden er zijn om deze groep alsnog van een vergunning te voorzien. Als uitgangspunt blijft gelden dat het de verantwoordelijkheid is van degene die de activiteit uitvoert om vergunning aan te vragen. Samen met de provincies heb ik inzichtelijk gemaakt welke opties deze initiatiefnemers daarvoor hebben. Dit overzicht is te vinden op www.bij12.nl/interimmers. Ik communiceer deze mogelijkheden actief richting de sectororganisaties waarin de interimmers vertegenwoordigd zijn. Ook ben ik met de sector in gesprek om te verkennen of en zo ja hoe we in gezamenlijkheid de totale omvang van de interimmersproblematiek beter in beeld kunnen krijgen, te beginnen met de omvang van de agrarische interimmers. Specifiek voor de initiatiefnemers in de tuinbouw geldt dat indien zij zijn gestart of uitgebreid tijdens het PAS en een depositie hebben lager dan 0,05 mol/ha/jr, zij onder het legalisatieprogramma voor meldingsvrije activiteiten in de Wnb kunnen vallen.

Het is goed dat voor afzonderlijke woningbouwprojecten de mogelijkheid wordt geboden voor een reservering van de totaal voor een woningbouwcluster benodigde depositieruimte. De leden van de VVD-fractie lezen dat het verzoek tot reservering plaatsvindt door het college van burgemeester en wethouders.

4.

Is er afstemming geweest met de decentrale overheden op dit gebied? Zo ja, is daarbij ook stilgestaan bij de uitvoering hiervan?

Ja, tijdens de consultatieperiode van de voorgenomen regeling is ook voorzien in een uitvoeringstoets door decentrale overheden. De vragen die u stelt zijn gebaseerd op dezelfde versie als waarop de decentrale overheden gevraagd is te reageren.

Tijdens de totstandkoming van deze (ontwerp)regeling is ook intensief contact geweest met verschillende decentrale overheden op de vernieuwende elementen (waaronder de reserveringsmogelijkheid voor «clusters van woningbouwprojecten») in de regeling.

5.

Wat zijn eventuele risico’s als de reservering weliswaar is gedaan, maar er uiteindelijk geen stikstofruimte beschikbaar is? Voor rekening van welke overheid komt dit risico te vallen? Of valt dit risico onder de verantwoordelijkheid van de ontwikkelaar? Deze leden ontvangen graag een toelichting hierop.

Er kan alleen een reservering gedaan worden voor depositieruimte die beschikbaar is in het SSRS. Jaarlijks worden zowel de omvang van de reserveringen als de beschikbare depositieruimte geactualiseerd op basis van de geactualiseerde versie van AERIUS Calculator, waarin jaarlijks nieuwe (wetenschappelijke) inzichten worden verwerkt. Het SSRS is bedoeld om – met inachtneming van voorstaande voorwaarde – depositieruimte beschikbaar te stellen voor vergunningverlening. Het is aan het bevoegd gezag om te toetsen of de vergunningaanvraag voor een project binnen de kaders valt op het moment van de definitieve vergunning. Indien beschikbare depositieruimte of berekeningsmethode wijzigt tussen het moment van aanvraag (of reservering) en de daadwerkelijke toedeling van depositieruimte zal initiatiefnemer een nieuwe berekening moeten overleggen alvorens een definitieve vergunning afgegeven kan worden.

De reserveringsmogelijkheid voor woningbouw wordt verruimd en dat is goed nieuws.

6.

Kan de Minister aangeven om hoeveel van deze projecten het (indicatief) gaat en welke looptijd hierbij gepaard is?

Door een mogelijkheid tot reservering van depositieruimte ten behoeve van een «cluster van woningbouwprojecten» wordt de Regeling natuurbescherming voor de woningbouw versoepeld. Eerder was er alleen een reservering én toedeling van depositieruimte voor een individueel woningbouwproject mogelijk.

De daadwerkelijk te vergunnen hoeveelheid woningen verandert met deze versoepeling niet, wel wordt het mogelijk om beschikbare depositieruimte voor woningbouw langer dan voorheen en onder voorwaarden beschikbaar te houden voor door gemeenten prioriteit gegeven clusters van projecten.

Hiermee kunnen voornemens tot woningbouwprojecten binnen maximaal 3 jaar uitgewerkt worden tot een daadwerkelijk vergunbaar projectplan. De gesprekken met decentrale overheden leidden tot één concrete actuele casus waar een reservering voor een cluster van projecten op basis van beschikbare depositieruimte te verwachten is.

De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) geeft de stikstofruimte die ingebracht wordt in het registratiesysteem. Terecht wijst de Minister erop dat deze regeling oorspronkelijk bedoeld was om geuroverlast te voorkomen. Geuroverlast wordt met name ervaren in stedelijke gebieden en minder in het buitengebied. In het buitengebied zijn juist de Natura 2000-gebieden te vinden waarop de ammoniak het meeste effect heeft.

7.

Had de Minister daarmee vooraf eigenlijk niet kunnen weten dat de inschrijving op de regeling daarmee achteraf best zou tegenvallen? Op welke wijze is de sector hierbij betrokken geweest?

In april 2020 is door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het RIVM een inschatting gemaakt van het potentiële stikstofeffect van de Srv (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Welke en hoeveel varkenshouderijlocaties daadwerkelijk beëindigd zouden worden was op dat moment nog onbekend. Het PBL en het RIVM hebben daarom onder meer aannames moeten doen over het aantal deelnemers en de ligging van varkenshouderijlocaties ten opzichte van Natura 2000-gebieden. Het potentiële stikstofeffect is op basis van de destijds beschikbare informatie zo goed mogelijk geprognosticeerd.

De Coalitie Vitale Varkenshouderij was betrokken bij het gehele proces van totstandkoming van de Srv.

8.

Kan de Minister aangeven om hoeveel gesaneerde bedrijven het gaat en wat er met de grond is gebeurd, of gebeurt, die hierdoor is vrij komen te vervallen?

Per brief van 30 juni 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het aantal deelnemers aan de Subsidieregeling sanering veehouderijen (Kamerstukken 28 973 en 35 334, nr. 244). Op grond van het aantal geretourneerde overeenkomsten zullen naar verwachting 278 varkenshouderijlocaties definitief worden beëindigd. Varkenshouders die op grond van de Srv een subsidie ontvangen zijn vrij om over hun eigen landbouwgrond te beschikken. Er valt bij de beëindiging dus geen landbouwgrond vrij.

9.

De wijzigingsregeling staat enkel stil bij de Srv, maar er zijn meer beëindigingsregeling, zowel op landelijk als decentraal niveau. Kan de Minister een overzicht geven van de verschillende regelingen, de verwachte stikstofopbrengst en of deze stikstofopbrengst ingebracht gaat worden in het registratiesysteem?

Behalve de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is er de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv). Daarnaast is er de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden, ook wel «Maatregel gerichte opkoop» (MGO) genoemd; dat is een specifieke uitkering voor opkoop door de provincies. Het RIVM heeft voor de Srv als een eerste indicatie het stikstofeffect berekend op 2,8 mol/ha per jaar (Kamerstukken 28 973 en 35 334, nr. 244). Dit is een indicatie op basis van de getekende overeenkomsten voor deelname aan de Srv die door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zijn ontvangen. De werkelijk vrijkomende ontwikkelruimte wordt bepaald op basis van de definitief ingetrokken of gewijzigde vergunningen van de varkenshouderijlocaties. Deze ontwikkelruimte zal worden ingeboekt in het stikstofregistratiesysteem. De MGO richt zich op de gerichte opkoop van piekbelasters rond stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden door provincies. Het PBL heeft in 2020 het mogelijke stikstofeffect van de MGO berekend op 9,1 mol/ha per jaar. De Lbv is een generieke landelijke subsidieregeling, waarbij bedrijven vrijwillig tegen een vaste vergoeding een of meerdere bedrijfslocaties kunnen sluiten. Het PBL heeft in 2020 het mogelijke stikstofeffect van de Lbv berekend op 31,7 mol/ha per jaar. De Lbv en MGO zijn beide primair gericht op het realiseren van een structurele, blijvende reductie van de stikstofbelasting op stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden om natuurbehoud te verzekeren en natuurherstel en natuurverbetering mogelijk te maken. Daarnaast gaan beide regelingen bijdragen aan een programma met maatregelen gericht op het legaliseren van de in het kader van de PAS gemelde en meldingsvrije activiteiten (Kamerstuk 35 600, nr. 19 en 45). Het gedeelte van het stikstofeffect van beide regelingen dat gaat bijdragen aan dit programma zal worden ingeboekt in het stikstofregistratiesysteem zodra het effect is gerealiseerd. Daarnaast zal de stikstofruimte die vrijkomt door de ophoging van de eerste tranche van de MGO vanuit de middelen die zijn vrijgevallen uit de Srv worden ingeboekt in het stikstofregistratiesysteem.

De leden van de VVD-fractie nemen met waardering kennis van de update van AERIUS. Het is van vitaal belang dat deze calculator gegevens bevat die recht doen aan de werkelijkheid. Onterecht ingetekende natuurgebieden leiden tot onnodige druk op industrie, woningbouw, landbouw en infrastructuur.

10.

Kan de Minister aangeven op welke wijze zij provincies erbij ondersteunt dat met iedere update de juiste kaarten en gegevens worden verwerkt in AERIUS?

Het updaten van AERIUS wordt uitgevoerd door het RIVM. Om de kwaliteit te borgen worden met aanleverende partijen overeenkomsten gesloten en protocollen voor de kwaliteitsborging van de gegevens opgesteld zodat de kans op fouten geminimaliseerd wordt. Dat geldt dus ook voor de provincies die de kaarten met habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden aanleveren. Daarnaast voert het RIVM diverse controles uit.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Regeling nieuwe versie AERIUS Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem en hebben hierover nog enkele kritische vragen en opmerkingen.

1. Inleiding

De leden van de D66-fractie lezen dat restruimte in het kader van de Srv kan worden ingezet om PAS-meldingen te legaliseren. Deze leden vernemen dat deze ruimte beschikbaar zal komen nadat ruimte is vergeven aan onder andere woningbouwprojecten en projecten uit het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).

11.

Hoeveel ruimte verwacht de Minister dat overblijft voor de PAS-meldingen?

De PAS-meldingen worden in beginsel gelegaliseerd met de eerst beschikbare ruimte uit de ontwikkelreserve, waarvoor gemiddeld 11 mol/ha/j gemarkeerd wordt (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Deze ontwikkelreserve zal de komende jaren gevuld worden met ruimte uit de maatregel gerichte opkoop en de landelijke beëindigingsregeling veehouderij. De restruimte die niet nodig is voor woningbouw en MIRT is hierop een aanvulling waarmee het mogelijk wordt sneller een aanvang te maken met het legaliseren van PAS-meldingen.

Hoeveel restruimte uit het SSRS-compartiment woningbouw en MIRT beschikbaar komt voor het legaliseren van de PAS-meldingen is op dit moment nog niet bekend. Deze ruimte zal bepaald worden met behulp van AERIUS Calculator versie 2021, waarin nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn verwerkt. AERIUS Calculator 2021 zal naar verwachting in december dit jaar beschikbaar komen.

12.

Hoe ver is de inventarisatie van PAS-meldingen?

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.

13.

Welk effect heeft het feit dat minder varkensboeren dan gepland zich hebben opgegeven voor de Srv op de te vergeven stikstofruimte? In welke mate heeft dit een negatief effect op de benodigde ruimte voor woningbouwprojecten?

Het RIVM heeft een eerste indicatie van het stikstofeffect van de eerste en tweede ophoging van de Srv berekend op 2,8 mol/ha per jr. Eerder was dit effect door het PBL en RIVM ingeschat op 8,5 mol/ha/jr. Het RIVM wijst de lagere deelname aan de Srv aan als een van de oorzaken van deze lagere opbrengst. Daarnaast noemt het RIVM als oorzaken van de lagere opbrengst ook een andere inschatting van de emissie per deelnemer en van de locatie van de bedrijven.

Om dit tegenvallende effect te compenseren heb ik een pakket alternatieve maatregelen en aanvullende afspraken gepresenteerd in de Kamerbrief 30 juni jl. (Kamerstukken 28 973 en 35 334, nr. 244). Met dit pakket kan het beoogde stikstofeffect naar verwachting alsnog worden gerealiseerd en blijven de beleidsdoelen voor onder meer woningbouw en MIRT-projecten binnen bereik.

14.

Daarnaast zijn de leden van de D66-fractie benieuwd hoe deze wetswijziging zich verhoudt tot de 25 kilometerregel bij het vergeven van vergunningen. Klopt het dat bij bronmaatregelen alle depositiewinst, na het afromen van 30%, gebruikt mag worden of in een stikstofbank gestopt mag worden, dus ook verder dan 25 kilometer?

Zowel bij projecten als bij het inrekenen van effecten van bronmaatregelen ten behoeve van vergunningen is er na de implementatie van de nieuwe AERIUS Calculator geen berekend effect van stikstofneerslag meer verder dan 25 kilometer (Kamerstuk 35 334, nr. 158). Dit geldt ook voor projecten en maatregelen in een depositiebank. Ook het effect vanuit een bronmaatregel wordt, na het afromen met 30% zoals eerder in Kamerbrief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) is aangegeven, begrensd op 25 km.

15.

Geldt de afkapgrens alleen voor vergunningen of ook voor bronmaatregelen?

De afstandsgrens van maximaal 25 kilometer geldt ook voor het inrekenen van effecten van bronmaatregelen die als mitigerende maatregel worden ingezet ten behoeve van vergunningverlening.

16.

Eerder drongen deze leden al aan middels schriftelijke vragen om advies te vragen bij de Raad van State over de juridische houdbaarheid van de afkap van 25 kilometer. Zij betreuren het dat de Minister dit niet van plan is. Zij vragen de Minister nogmaals of zij bereid is de Raad van State om voorlichting te vragen.

De reden om niet de Raad van State om advisering te vragen was gelegen in het feit dat de afstandsgrens, gebaseerd op technisch-modelmatige bevindingen gedaan door deskundige partijen als het RIVM en TNO, al door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt beoordeeld in lopende en toekomstige beroepszaken. Er zijn sindsdien geen andere ontwikkelingen geweest die een heroverweging vragen.

2.1 Achtergrond

17.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister wanneer zij komt met een programma met maatregelen om de gevolgen van de stikstofdepositie van de projecten te mitigeren of compenseren. Deze leden zijn van mening dat dit programma er zo snel mogelijk moet komen om verdere achteruitgang van de natuur te voorkomen.

Het ontwerp van het legalisatieprogramma voor het legaliseren van de PAS-meldingen kan naar verwachting dit najaar nog ter inzage gelegd worden. Na verwerking van de reacties is de verwachting dat het programma in januari 2022 in werking treedt. Voor het legaliseren van meldingen worden effecten uit de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen, de maatregel gerichte opkoop en de landelijke beëindigingsregeling gebruikt. Tegelijkertijd met het voorbereiden van het vaststellen van het legalisatieprogramma, wordt gewerkt aan de maatregelen die nodig zijn om meldingen te legaliseren. Zo ontstaat geen onnodige vertraging.

Verder is ook het programma stikstofreductie en natuurverbetering in ontwikkeling. Daarmee wordt geborgd dat de omgevingswaarden worden gehaald. Dit programma wordt naar verwachting medio 2022 vastgesteld.

4. Bronmaatregelen

18.

De leden van de D66-fractie lezen: «voor ten minste 30% zal de stikstofreductie worden gebruikt om ook bij te dragen aan de vermindering van de stikstofbelasting op de Natura 2000-gebieden». Betekent dit dat ook meer dan 30% van de reductie zal of kan worden ingezet om de stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden te verminderen? Waar doelt het woordje «ook» op? Wordt deze ruimte ook gebruikt voor andere doeleinden dan herstel van de natuur?

In de Regeling natuurbescherming was reeds bepaald dat ten hoogste 70% van de met de maatregel gemoeide vermindering van stikstofdepositie in het stikstofregistratiesysteem wordt opgenomen als ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Datzelfde geldt voor ruimte voor de meldingen. Het overige deel van de door de maatregelen bereikte vermindering van stikstofdepositie – te weten ten minste 30% – draagt direct bij aan een extra vermindering van de belasting van de natuur. De afroming van 30% vindt plaats voordat de depositieruimte van de bronmaatregelen in het stikstofregistratiesysteem wordt opgenomen. Voor sommige locaties kan in de loop van de tijd vast komen te staan dat op minder dan 70% van de effecten van de maatregelen een beroep zal worden gedaan voor toestemmingverlening en dat een deel daarvan ook ter beschikking zal worden gesteld van de natuur. Er kan dus ook meer dan 30% worden ingezet voor de natuur, maar nooit minder dan 30%. Met het woord «ook» wordt uitgedrukt dat de in het stikstofregistratiesysteem opgenomen bronmaatregelen worden ingezet voor enerzijds nieuwe ontwikkelingen en het legaliseren van de meldingen en anderzijds voor een extra vermindering van de belasting van de natuur bovenop het structurele pakket.

10.2 Overheden

19.

De leden van de D66-fractie vragen wat precies de verantwoordelijkheid is van het Rijk en wat de verantwoordelijkheid is van de provincies, bijvoorbeeld in het kader van het aanvragen van een Natura 2000-vergunning. Is hier een heldere taakverdeling? Graag ontvangen deze leden hier een uitgebreide reflectie op.

Het Rijk en provincies hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te zorgen voor een goede staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden. Het nemen van stikstofreducerende maatregelen is daar een belangrijk onderdeel van. Waar het gaat over het legaliseren van de meldingen is afgesproken dat het Rijk verantwoordelijk is voor het realiseren van de benodigde stikstofdepositieruimte middels het nemen van bronmaatregelen en dat de provincies verantwoordelijk zijn voor het verifiëren van de meldingen. Gedeputeerde staten zijn over het algemeen bevoegd gezag voor de Natura 2000-vergunning. In uitzonderingsgevallen ben ik het bevoegd gezag, en verifieer ik de melding en verleen de vergunning.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Regeling nieuwe versie AERIUS Calculator. Deze leden hebben daar enkele vragen over.

20.

De uitkomsten van AERIUS Calculator worden in hoge mate bepaald door de kartering van stikstofgevoelige natuur. Hoe actueel zijn de karteringen van de habitattypen, de stikstofgevoelige leefgebieden en de zoekgebieden? Worden de karteringen van bovengenoemde gebieden gecontroleerd? Door wie en met welke frequentie?

De habitattypen- en stikstofgevoelige leefgebiedtypenkaarten die zijn aangeleverd voor AERIUS Calculator betreffen in het algemeen de situatie ten tijde van aanwijzing als Natura 2000-gebied. Een habitatkaart wordt eens in de twaalf jaar compleet herzien en elke zes jaar partieel herzien als daar volgens de voortouwnemer aanleiding toe is vanwege nieuwe inventarisatiegegevens. Herziene kaarten zijn bruikbaar voor AERIUS indien de oppervlakten van de beschermde habitattypen en leefgebieden niet zijn afgenomen, dit om te voorkomen dat door gebruik van een nieuwe kaart indirect het verslechteringsverbod niet zou worden gehandhaafd. Het opstellen van de habitatkaarten wordt door de voortouwnemers uitgevoerd volgens de afspraken zoals opgenomen in de Werkwijze Monitoring Beoordeling Natuurnetwerk – Natura 2000 (zie www.bij12.nl). Voor de informatievoorziening daarvoor wordt in de regel gebruik gemaakt van onafhankelijke adviesbureaus.

Afgelopen winter werd bekend dat provincies nogal wat karteerfouten hebben gemaakt. Er was bijvoorbeeld stikstofgevoelige natuur gekarteerd op landbouwgronden en op de plek waar weidevogelgrasland was ingetekend, stonden in werkelijkheid bomen.

21.

Zijn alle fouten hersteld? Bij de AERIUS-karteringen van «herstellend hoogveen» (habitattype H7120) valt op dat veel van deze hectares op de Natuurbeheerkaart voor de subsidies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) staan gekarteerd als heide (vochtige heide of droge heide). Is het toegestaan om deze hexagonen voor de stikstofwetgeving te karteren als «herstellend hoogveen» (AERIUS) en deze te beheren en ontwikkelen als heide voor de natuurbeheersubsidies (Natuurbeheerplan/Ambitieplan RVO-subsidies)?

De fouten ten aanzien van de leefgebieden zijn grotendeels hersteld op basis van een vergelijking van relevante databestanden. De verdere uitvoering van de motie van de leden Geurts en Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 31) verloopt goed: afgelopen zomer zijn op grote schaal aanvullende veldonderzoeken verricht om te bepalen of stikstofgevoelig leefgebied aanwezig is op die locaties die in de eerste ronde nog ter beoordeling waren overgebleven. Met de uitkomsten hiervan zullen de resterende fouten binnen afzienbare tijd worden gecorrigeerd.

Het genoemde voorbeeld over herstellend hoogveen betreft geen fout. Het verschil tussen de AERIUS-kaart en de Natuurbeheerkaart is als volgt te verklaren: herstellende hoogvenen bestaan uit verschillende begroeiingstypen, die een verschillend type beheer met zich meebrengen. Een deel van de herstellende hoogvenen bestaat uit begroeiingen die hetzelfde beheer vergen als vochtige of als droge heide. In zulke gevallen kan de beheerder voor dat type beheer een SNL-subsidie aanvragen met behulp van de natuurbeheerplankaart. Die beheerplankaart heeft dus een praktische indeling die relevant is voor het beheer, maar die verder geen betekenis heeft als kartering van aanwezige habitattypen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Regeling nieuwe versie AERIUS Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem en hebben hierover enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat PAS-meldingen pas kunnen worden gelegaliseerd met dankzij de Srv vrijgekomen stikstofdepositieruimte, nadat deze ruimte eerst is benut voor woningbouw- en MIRT-projecten en clusters van ruimtelijk samenhangende woningbouwprojecten.

22.

Deze leden vragen de Minister wat haar prognose is voor de straks daadwerkelijk beschikbare stikstofdepositieruimte voor het legaliseren van PAS-meldingen en het tempo waarmee de PAS-meldingen kunnen worden gelegaliseerd. Op welke termijn zullen naar inschatting van de Minister alle daarvoor in aanmerking komende PAS-melders zijn gelegaliseerd?

Voor het eerste deel van de beantwoording verwijs ik naar het antwoord van de vraag 17. De maatregelen die nodig zijn voor het legaliseren van de meldingen worden uitgevoerd binnen drie jaar na het vaststellen van het legalisatieprogramma. Daarmee loopt de betreffende termijn in januari 2025 af.

23.

Hoeveel PAS-melders zullen naar de inschatting van de Minister gebruik maken van de mogelijkheid tot legalisering?

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op de vraag 2.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister vaststelt welke ruimte vanuit het stikstofregistratiesysteem beschikbaar gesteld kan worden aan clusters van ruimtelijk samenhangende woningbouwprojecten en PAS-meldingen. Hiertoe wordt een compartimentering in het stikstofregistratiesysteem gehanteerd, waarin woningbouw en MIRT-projecten en de PAS meldingen van elkaar worden gescheiden. Deze leden lezen voorts dat alleen resterende ruimte die na inzet voor woningbouw en MIRT-projecten in het compartiment voor de PAS-meldingen terechtkomt en dat de vaststelling van deze restruimte periodiek plaats zal vinden.

24.

Zij vragen de Minister op basis waarvan zij zal komen tot een vaststelling van de restruimte.

Restruimte wordt op basis van de lokale raming van depositieruimte benodigd voor de woningbouw- en de specifieke MIRT-projecten vastgesteld, opdat die geprioriteerde doelen niet in gevaar komen door de vaststelling van restruimte.

25.

Hoe wordt daarbij de «realistische buffer» ingebouwd? En welke ruimte is er om, indien daar aanleiding voor is, de verdeling over de compartimenten aan te passen dan wel om depositieruimte uit de buffer in te zetten voor het legaliseren van PAS-meldingen?

De realistische buffer bestaat eruit dat alleen die ruimte, die zeker niet nodig is voor de eerder geprioriteerde doelen (woningbouw en de 7 MIRT-projecten) ter beschikking gesteld wordt aan het compartiment dat benut zal worden om PAS-meldingen te legaliseren.

De kwantificering van restruimte zal (dus) in eerste instantie vastgesteld worden met een gepaste buffer gelet op de onzekerheden ten aanzien van de benodigde depositieruimte voor de geprioriteerde doelen.

Zodra er meer zekerheid is omtrent de lokale depositiebehoefte van woningbouw en MIRT-projecten is het mogelijk om de verdeling over de compartimenten aan te passen. Overigens is beoogd dat de PAS-meldingen primair worden gelegaliseerd met ruimte uit de ontwikkelreserve, waarvoor gemiddeld 11 mol/ha/j in de ontwikkelreserve gemarkeerd wordt. De restruimte uit het SSRS-compartiment woningbouw en MIRT is hierop aanvullend. De betreffende ruimte ontstaat door de effecten van de maatregel gerichte opkoop en de landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

26.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met ontzetting kennisgenomen van de Regeling nieuwe versie AERIUS Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem (hierna: de Regeling). In de Regeling wordt beschreven dat en hoe de PAS-melders worden gelegaliseerd. PAS-melders zijn bedrijven waarvoor onder het PAS slechts een melding volstond, omdat zij minder dan 1 mol stikstof per hectare per jaar aan depositie veroorzaakten. De Europese Habitatrichtlijn staat zo’n «drempelwaarde» waaronder een natuurvergunning niet nodig zou zijn echter niet toe, en vereist ook voor activiteiten die weinig depositie veroorzaken een individuele passende beoordeling en mogelijk een natuurvergunning. Deze Regeling beoogt echter om PAS-melders alsnog een natuurvergunning te verlenen (te legaliseren) zonder dat middels een passende beoordeling of een ADC-toets uitgesloten kan worden dat de activiteit een significant verslechterend effect heeft op Natura 2000-gebieden. Dit gebeurt in de context waarin een programma van maatregelen waarmee vaststaat dat de natuurdoelen (op termijn) met zekerheid gehaald zullen worden, nog altijd ontbreekt. Deze leden constateren daarom dat met het opnieuw uitgeven van «stikstofruimte» aan economische activiteiten, zonder dat die ruimte beschikbaar is, dezelfde dure fout wordt begaan als onder het PAS: een PAS 2.0.

Deze wijziging van de Regeling natuurbescherming bevat onder andere de uitvoeringsregels voor het gebruik van het stikstofregistratiesysteem ten behoeve van de legalisering van de meldingen via het stikstofregistratiesysteem, middels de vergunning op basis van artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming (Wnb) of een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Omgevingswet. Ten aanzien van het stikstofregistratiesysteem wordt geregeld hoe wordt bepaald welke stikstofruimte uit bronmaatregelen beschikbaar is voor PAS-meldingen en wordt geborgd dat er niet meer ruimte wordt uitgegeven dan beschikbaar en nodig is. Als er stikstofruimte nodig is voor een PAS-melding, omdat op voorhand significante effecten niet kunnen worden uitgesloten, vindt er in het kader van de vergunningaanvraag een passende beoordeling plaats voordat er gelegaliseerd kan worden. Met de structurele aanpak, die met de Wet stikstofreductie en natuurverbetering is verankerd in de Wnb, wordt via een robuust pakket aan maatregelen duurzaam behoud van de natuur verzekerd en verder gewerkt aan het realiseren van de verbeterdoelstellingen. Dit door én in te zetten op een aanmerkelijke vermindering van de stikstofdepositie én een verdere impuls te geven aan verbetering van voor de stikstof gevoelige natuur. Dit draagt bij aan het op landelijk niveau realiseren van een gunstige staat van instandhouding.

De (effecten van de) bronmaatregelen die met deze wijzigingsregeling in het stikstofregistratiesysteem worden opgenomen zijn aanvullend op dit structurele pakket en op hetgeen dat nodig is om aan artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn (Hrl) te voldoen. Daarom kunnen de (effecten van de) bronmaatregelen ingezet worden voor legalisering van de meldingen. Daarmee is het legaliseren van de meldingen via de voorgestelde wijze conform de regelgeving.

De regeling ziet niet op de uitwerking van de ADC-toets. Indien de ADC-toets nodig is voor het legaliseren van de meldingen kunnen op grond van artikel 1.13a, vijfde lid, Wnb in het legalisatieprogramma ook compenserende maatregelen als bedoeld in artikel 6, vierde lid, Hrl worden opgenomen.

27.

Nog schandelijker vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat met deze Regeling de PAS-meldingen niet zullen worden gecontroleerd op juistheid. Ook onjuiste meldingen, of dat nu met of zonder opzet is gedaan, komen dus in aanmerking voor legalisatie. Kan de Minister aangeven of dat haar bedoeling is?

Het is onjuist dat de meldingen niet op juistheid worden gecontroleerd. Hiertoe is het proces van verificatie van de meldingen ingericht. Bevoegde gezagen voeren deze verificatie uit. Enkel positief geverifieerde meldingen komen in aanmerking voor legalisatie.

28.

Is het mogelijk dat een bedrijf dat in werkelijkheid meer stikstofdepositie veroorzaakt, of zal veroorzaken, dan 1 mol/ha/jr toch een PAS-melding heeft gedaan?

Met enige regelmaat vindt een release van de rekentool AERIUS Calculator plaats om de nieuwe wetenschappelijke inzichten te verwerken. Resultaten van een berekening met dezelfde input kunnen na zo’n release zodoende hoger of lager uitvallen. Dit is een voorbeeld van een reden dat een melding aanvankelijk een berekende stikstofdepositie van minder dan 1,00 mol/ha/jaar had, en nu een hogere berekende depositie heeft.

29.

Kan de Minister garanderen dat alle PAS-meldingen zijn gecontroleerd op juistheid en volledigheid? Zo ja, door welke instantie is dat gedaan en wanneer? Zo nee, kan de Minister in de Regeling opnemen dat alleen voor projecten waarin tijdens het PAS (tussen 1 juli 2015 en 28 mei 2019) een volledige en juiste melding is gedaan, depositieruimte wordt gereserveerd?

Ik garandeer dat alle meldingen worden gecontroleerd op juistheid en volledigheid via het verificatieproces. Voor de rest van de beantwoording verwijs ik naar het antwoord op 26.

30.

Kan de Minister bevestigen dat projecten waarvoor toestemming is verleend voor 1 juli 2015 niet worden gelegaliseerd? Dit zijn namelijk projecten die niet onder het PAS vielen (pre-PAS-projecten) en vergunningplichtig zijn.

De regeling in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering strekt uitsluitend tot legalisatie van activiteiten waarvoor de grenswaardevrijstelling onder het PAS gold, dus activiteiten die op of na 1 juli 2015 zijn gestart.

31.

En kan de Minister bevestigen dat ingetrokken of vervallen PAS-meldingen niet alsnog worden gelegaliseerd?

Meldingen konden niet worden ingetrokken of vervallen. Desalniettemin worden alleen positief geverifieerde meldingen gelegaliseerd. Aan initiatiefnemers die geen behoefte hebben aan legalisatie wordt geen natuurvergunning verstrekt.

32.

Kan de Minister aangeven of zij contact heeft gehad met de Europese Commissie over deze Regeling? Zo ja, wat is er besproken?

Er is geen contact geweest met de Europese Commissie over deze ministeriële regeling.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen hierbij expliciet noemen dat er voor Lelystad Airport een onjuiste PAS-melding is gedaan, zowaar twee weken voor de uitspraak van de Raad van State die het PAS vernietigde.1 Uit de passende beoordeling bij de ontwerpbeschikking van Lelystad Airport blijkt dat het project zorgt voor een depositie van 4,1 mol/ha/jr bij 45.000 vliegtuigbewegingen.

33.

Kan de Minister bevestigen dat Lelystad Airport dus ruim boven de grens van 1 mol/ha/jr voor PAS-melders zit? Kan zij bevestigen dat het hier gaat om een foutieve PAS-melding?

Op dit moment worden de PAS-meldingen geverifieerd. De door Lelystad Airport ingediende PAS-melding betrof een depositie van minder dan 1 mol/ha/jr.

34.

Waarom heeft Lelystad Airport niet al eerder, voor of tijdens de looptijd van het PAS, een natuurvergunning aangevraagd?

Tijdens de looptijd van het PAS was het niet noodzakelijk om een natuurvergunning aan te vragen wanneer een activiteit een maximale depositie veroorzaakte die lager was dan de geldende grenswaarde. De door Lelystad Airport ingediende PAS-melding betrof een depositie van minder dan 1 mol/ha/jr.

35.

Kan de Minister bevestigen dat Lelystad Airport al een baan en een terminal heeft aangelegd zonder daarvoor een natuurvergunning te hebben? Klopt het dat deze baan en terminal dus onwettig zijn aangelegd? Beaamt de Minister dat deze «onomkeerbare en significante investeringen» dus niet te goeder trouw zijn gedaan?

Het klopt dat de verlengde baan en de nieuwe terminal zijn aangelegd zonder natuurvergunning. Lelystad Airport heeft tijdens het PAS voor de uitbreiding van de luchthaven een melding ingediend bij het bevoegd gezag. Deze melding betrof een depositie van minder dan 1 mol/ha/jr. Volgens de toenmalige inzichten waren projecten met een depositiebijdrage onder de geldende grenswaarde niet vergunningplichtig.

36.

Kan de Minister, indien zij onjuiste en onvolledige PAS-meldingen niet wil uitsluiten van legalisatie, ten minste de omstreden PAS-melding voor Lelystad Airport uitsluiten van legalisatie? Zo nee, waarom trekt zij het project Lelystad Airport voor, ten nadele van boeren en andere ondernemers, die veel moeite doen om wel op een juiste manier een natuurvergunning te krijgen?

In de Kamerbrief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) is aangegeven aan welke criteria gemelde activiteiten moeten voldoen om voor legalisatie in aanmerking te komen. In de Kamerbrief van 16 december 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 25) heeft het kabinet aangegeven dat alle meldingen die hieraan voldoen door de overheid gelegaliseerd worden. Alle meldingen worden op dezelfde wijze geverifieerd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen Lelystad Airport, boeren en andere ondernemers.

Tot slot vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het onjuist dat de Minister met deze Regeling de ecologische natuurcrisis die de stikstofuitstoot veroorzaakt, verengt tot een juridische rekenopgave. Deze leden zien nergens in terug dat de Minister beseft dat het voor verschillende soorten beschermde natuur code zwart is, oftewel dat kwetsbare habitats voorgoed zullen verdwijnen als we niet nu de stikstofuitstoot drastisch terugdringen. In plaats daarvan zoekt en creëert deze Minister juridische geitenpaadjes waardoor de vergunningverlening voor economische activiteiten weer op gang kan komen.

37.

Realiseert de Minister dat zij hiermee roekeloos gedrag vertoont ten opzichte van de overbelaste natuur? Deelt de Minister het inzicht dat er op een dode planeet helemaal geen economische activiteit meer plaats kan vinden?

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 25.

Vragen en opmerkingen van het lid van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister ervoor heeft gekozen de zogenoemde meldingsvrije activiteiten niet op te nemen in de voorliggende regeling. De betreffende ondernemers of andere initiatiefnemers hebben echter evenzeer recht op legalisatie als de PAS-melders. Ook voor de bedrijfsontwikkeling en de positionering ten opzichte van banken is de zekerheid dat depositieruimte beschikbaar gesteld zal worden ook voor hen van belang.

38.

Is de Minister bereid de zogenoemde meldingsvrije activiteiten ook op te nemen in de voorliggende regeling? Het geeft tevens de gelegenheid om deze groep activiteiten mee te nemen bij het leggen van «de ruimtelijke puzzel» voor een optimaal gebruik van de beschikbare ruimte. Deze leden horen graag of prioriteit gegeven wordt aan het legaliseren van PAS-melders en meldingsvrije activiteiten.

Het kabinet geeft hoge prioriteit aan het legaliseren van meldingen en meldingsvrije activiteiten. Waar de aanpak voor de meldingen al in uitvoering is, is voor de meldingsvrije activiteiten het plan van aanpak nog in ontwikkeling. Pas na afronding van dit plan kan deze groep activiteiten in een regeling worden opgenomen.

39.

De leden van de SGP-fractie lezen dat voor depositieruimte die bestemd is voor de legalisatie van PAS-meldingen en van onder het PAS meldingsvrije activiteiten – na de inwerkingtreding van de Omgevingswet – artikel 11.71, vijfde lid, Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de mogelijkheid biedt om de door bronmaatregelen bereikte reductie volledig in het register op te nemen, maar dat de Minister desondanks toch de 30% afroming toe wil passen. Kan zij nader toelichten waarom zij hiervoor kiest en zo depositieruimte laat liggen?

Met de 30% afroming wordt een extra vermindering van de stikstofbelasting van de natuur gerealiseerd. Deze afroming is nodig om met het verlenen van toestemming de belasting op de natuur gelijktijdig te verminderen. Deze afroming vergroot de robuustheid van het structurele pakket verder. De afroming vindt ook plaats onder het stelsel van de Wet natuurbescherming.

De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele vragen over AERIUS (Calculator).

Onlangs heeft de Minister schriftelijke vragen van het lid Bisschop over de wijze waarop de stikstofdepositie berekend wordt en de vergelijking met de kritische depositiewaarden beantwoord.2 Deze beantwoording roept enkele vragen op. De Minister schrijft dat provincies kunnen kiezen voor de kritische depositiewaarde die hoort bij het meest optimaal ontwikkelde herstellende hoogveen (variant «actieve hoogvenen») ook al komt er actueel bos voor. De als sterk overbelast aangemerkte situatie wordt dan in belangrijke mate echter veroorzaakt door het voorkomen van ongewenste bomen/bos (en bijbehorende extra droge depositie) en niet zozeer door de ammoniakconcentratie in de lucht. Daarbij komt dat het typische hoogveenlandschap voor actieve hoogvenen er nog niet voorkomt.

40.

Is de Minister bereid ervoor te zorgen dat in deze gevallen bij het bepalen of sprake is van een overbelaste situatie zo veel mogelijk uitgegaan wordt van de actuele situatie en onder meer initiatiefnemers van projecten niet af te rekenen op onvoldoende beheer?

De overbelaste situatie wordt in het beschreven voorbeeld niet veroorzaakt door de aanwezigheid van bomen, maar door de stikstof die wordt aangevoerd. Ook als gekozen zou worden voor de bosvariant van de drie KDW’s voor herstellende hoogvenen, zou er sprake zijn van een forse overschrijding van de KDW. Voorts wordt de meer dan normale bedekking met bomen in hoogvenen veroorzaakt door verdroging en stikstofdepositie en niet door onvoldoende beheer. Als er geen verdrogings- en stikstofproblemen waren, zou er in hoogvenen zelfs helemaal geen beheer nodig zijn.

De leden van de SGP-fractie lezen in de reactie op de vierde vraag dat de Minister aangeeft dat de depositie niet alleen bepaald wordt door de ter plekke aanwezige vegetatiestructuur, maar ook door de terreinruwheid die mede beïnvloed wordt door de omliggende vegetatiestructuur. Dat neemt echter niet weg dat de omliggende vegetatiestructuur (bos) niet alleen de terreinruwheid (en daarmee de aerodynamische weerstand) van een hexagoon bepaalt, maar ook een eigenstandige hoge depositie met zich meebrengt vanwege het landgebruik/de vegetatie. Als in een bepaald hexagoon het aandeel bos groot is en het aandeel stikstofgevoelige habitat met een lage vegetatiestructuur zoals droge heide klein is, is sprake van overschatting van de depositie op de daar aanwezige stikstofgevoelige habitat, omdat het bos alleen al vanwege de relatief hoge depositiebijdrage als landgebruik de gemiddelde depositie op het hexagoon doet stijgen.

41.

Erkent de Minister dat bij hexagonen op de overgang van bos naar stikstofgevoelige habitats met een lage vegetatiestructuur sprake is van overschatting van de stikstofdepositie op deze stikstofgevoelige habitats en dat een goede vergelijking met de kritische depositiewaarde dan niet mogelijk is?

Volgens het RIVM is dit niet het geval, omdat de depositie op een lage vegetatie die grenst aan een bos daadwerkelijk hoger is dan de depositie op een lage vegetatie die daar niet aan grenst.

42.

Is de Minister bereid om ervoor te zorgen dat bij de bepaling of sprake is van overbelasting dergelijke hexagonen niet mee te tellen dan wel op een andere wijze, onder meer in AERIUS Calculator, rekening te houden met de genoemde overschatting?

Daar is, gezien het antwoord op de vorige vraag, geen reden toe.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister ervoor blijft kiezen om te rekenen en te toetsen op hexagoonniveau, terwijl de commissie-Hordijk heeft geadviseerd om te kijken naar het clusteren van hexagonen om de wetenschappelijke schijnzekerheid van berekeningen op detailniveau te verkleinen. De Minister gaf eerder aan dat zij van mening is dat berekeningen op hexagoonniveau een betere inschatting geven van de ecologisch relevante effecten van stikstofdepositie (Kamerstuk 35 334, nr. 158). De omvang van deze relevante effecten is echter met een dermate grote onzekerheid omgeven dat de commissie-Hordijk dit niet meer wetenschappelijk verantwoord vindt. Deze leden willen erop wijzen dat Europese jurisprudentie leert dat het bij het toetsen van projecteffecten gaat om een passende beoordeling «op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake». En wat betreft het verkrijgen van zekerheid waarbij geen sprake is van negatieve effecten, het gaat om wat «wetenschappelijk gezien redelijkerwijs» uitgesloten kan worden.

43.

Zij vragen of de Minister alsnog bereid is een vorm van clustering van hexagonen toe te passen. Het zou ook tegemoetkomen aan de eerder in deze inbreng geschetste overschatting van de depositie in hexagonen op de overgang van bos naar stikstofgevoelige natuur met een lage vegetatiestructuur.

Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof heeft in zijn eindrapport de aanbeveling gedaan hexagonen te clusteren. Zoals toegelicht in de kabinetsreactie van 13 oktober 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 132) was echter eerst vervolgonderzoek nodig naar de haalbaarheid van deze aanbeveling. In dit vervolgonderzoek (uitgevoerd door de Taakgroep Ecologische Onderbouwing met ondersteuning van het RIVM) is beoordeeld hoe deze aanbeveling zou uitpakken. De resultaten hiervan zijn op 9 juli jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 35 334, nr. 158). Geconstateerd is dat het clusteren van hexagonen niet zinvol is. Bovendien is gebleken dat de clustering leidt tot minder goede inschattingen van ecologisch relevante effecten van stikstofdepositie en daarmee zijn ze – gezien de eisen die worden gesteld door artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn – juridisch ongeschikt.