Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is vanwege de aardopwarming te borgen dat de emissie van broeikasgassen bij en voor industriële productie en afvalverbranding verminderd wordt door voor die emissies een nationale heffing in te voeren;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
In Artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van het artikel door een puntkomma een onderdeel [waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel] toegevoegd, luidende:
#. een CO2-heffing industrie.
B
In Artikel 1 wordt in de opsomming «minimum CO2-prijs» vervangen door «minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking».
C
Het opschrift van hoofdstuk VIA komt te luiden:
D
In artikel 71b wordt «minimum CO2-prijs» vervangen door «minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking».
E
Artikel 71c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «degene die op 31 december van het tijdvak een broeikasgasinstallatie exploiteert» vervangen door «degene die een broeikasgasinstallatie exploiteert». Er wordt voorts een zin toegevoegd, luidende: De exploitant van een broeikasgasinstallatie is de exploitant, bedoeld in artikel 16.11, eerste lid, tweede zin, van de Wet milieubeheer.
2. In het tweede lid wordt «op 31 december van het tijdvak geen broeikasgasinstallatie meer wordt geëxploiteerd» vervangen door «de werking van een broeikasgasinstallatie is beëindigd» en vervalt «in dat tijdvak».
F
Na hoofdstuk VIA wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie als bedoeld in artikel 3, veertigste, onderscheidenlijk eenenveertigste, lid, van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334) waarin blijkens een op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgegeven omgevingsvergunning huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand, en die geen broeikasinstallatie is;
broeikasgas als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
broeikasgasinstallatie als bedoeld in de artikelen 16.1, tweede lid, en 16.3 van de Wet milieubeheer;
overdraagbaar recht om gedurende het kalenderjaar een emissie van één ton kooldioxide-equivalent in de lucht te veroorzaken in het kalenderjaar waarin die uitstoot plaatsvindt zonder dat de CO2-heffing industrie daarover wordt geheven;
één ton kooldioxide-equivalent als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
industrieel emissieverslag als bedoeld in artikel 16b.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
broeikasgasinstallatie, afvalverbrandingsinstallatie of lachgasinstallatie;
aantal ton kooldioxide-equivalent van een industriële installatie in een kalenderjaar dat in de lucht is veroorzaakt en ter zake waarvan de CO2-heffing industrie wordt geheven;
installatie die blijkens een op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgegeven omgevingsvergunning bestemd is voor de productie van acrylonitril of caprolactam en die geen broeikasgasinstallatie is;
meetbare warmte als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2019, L 59);
restgassen als bedoeld in artikel 16a.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
stadsverwarming als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2019, L59).
Dit hoofdstuk is van toepassing op industriële installaties met uitzondering van broeikasgasinstallaties die direct of indirect uitsluitend worden geëxploiteerd voor:
a. het in een kas telen van gewassen;
b. stadsverwarming;
c. voor het verwarmen of koelen van ruimten van gebouwen of locaties, en de meetbare warmte niet wordt gebruikt voor de productie van producten en daarmee verband houdende activiteiten; of
d. het opwekken van elektriciteit zonder het gebruik van restgassen als brandstof.
1. Onder de naam CO2-heffing industrie wordt een belasting geheven ter zake van:
a. de emissie van broeikasgas door een broeikasgasinstallatie;
b. de emissie van kooldioxide door een afvalverbrandingsinstallatie; of
c. de emissie van kooldioxide en distikstofoxide door een lachgasinstallatie.
2. Van de heffing zijn uitgezonderd de emissies door broeikasgasinstallaties:
a. als gevolg van het opwekken van elektriciteit zonder het gebruik van restgassen als brandstof; of
b. als gevolg van het opwekken van meetbare warmte die wordt uitgevoerd ten behoeve van stadsverwarming indien de broeikasgasinstallatie in het belastingtijdvak meer dan driekwart van zijn totaal geproduceerde meetbare warmte in dat belastingtijdvak heeft uitgevoerd ten behoeve van stadsverwarming.
3. Van de heffing is uitgezonderd de emissie van kooldioxide door broeikasgasinstallaties en afvalverbrandingsinstallaties die worden overgedragen voor geologische opslag en waarbij wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
1. De CO2-heffing industrie wordt geheven van degene die een industriële installatie exploiteert.
2. De exploitant van een broeikasgasinstallatie is de exploitant, bedoeld in artikel 16.11, eerste lid, tweede zin, van de Wet milieubeheer. De exploitant van een afvalverbrandingsinstallatie is degene aan wie de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 71h, onderdeel a, is verleend. De exploitant van een lachgasinstallatie is degene aan wie de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 71h, onderdeel i, is verleend.
3. Indien de werking van een industriële installatie is beëindigd, wordt de belasting geheven van degene die als laatste de industriële installatie heeft geëxploiteerd.
1. De belasting wordt berekend over de industriële jaarvracht van een industriële installatie in het belastingtijdvak verminderd met het aantal dispensatierechten voor die industriële installatie in hetzelfde belastingtijdvak.
2. De grondslag is niet lager dan nihil.
1. De industriële jaarvracht is overeenkomstig hetgeen is vermeld in het industrieel emissieverslag.
2. Indien het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit de industriële jaarvracht ambtshalve heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 16b.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer en die vaststelling is onherroepelijk geworden, is de industriële jaarvracht overeenkomstig die vaststelling.
1. Het aantal dispensatierechten is het aantal dispensatierechten dat de exploitant voor een industriële installatie op 1 september van het jaar na afloop van het belastingtijdvak op zijn rekening heeft als bedoeld in artikel 16b.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2. Indien het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit op of na de datum, genoemd in het eerste lid, op de rekening dispensatierechten stort of afboekt als bedoeld in artikel 16b.16, vierde lid, van de Wet milieubeheer, is het aantal dispensatierechten het aantal dispensatierechten dat na die storting of afboeking op de rekening staat.
1. Het tarief bedraagt per ton kooldioxide-equivalent € 30.
2. Bij aanvang van ieder kalenderjaar tot en met kalenderjaar 2030 wordt, alvorens artikel 90 wordt toegepast, het tarief verhoogd met € 10,56.
3. Voor een broeikasgasinstallatie wordt het tarief verminderd met de termijnkoers van het broeikasgasemissierecht, bedoeld in artikel 71f, derde lid. Het tarief is niet lager dan nihil.
4. Het derde lid is niet van toepassing voor zover de grondslag hoger is door de overdracht van dispensatierechten, bedoeld in afdeling 16b.3.3. van de Wet milieubeheer.
1. Indien voor een industriële installatie het aantal dispensatierechten van een belastingtijdvak de industriële jaarvracht van dat belastingtijdvak overtreft, gebruikt de exploitant dat overschot aan dispensatierechten voor een herberekening van de belasting die is betaald voor die industriële installatie over de vijf belastingtijdvakken voorafgaand aan het eerstgenoemde belastingtijdvak.
2. Het belastingtijdvak dat wordt herberekend, ligt in de periode 2021 tot en met 2029. De herberekening geschiedt in de volgorde beginnend met het oudste belastingtijdvak voorafgaand aan het meest recente belastingtijdvak.
3. Voor de herberekening wordt het tarief gebruikt dat van toepassing was op het belastingtijdvak dat wordt herberekend.
4. Indien uit de herberekening blijkt dat over een bepaald belastingtijdvak een teveel aan belasting is betaald, wordt dat bedrag aan teveel betaalde belasting in mindering gebracht op de belasting verschuldigd over het belastingtijdvak waarover aangifte wordt gedaan.
1. Voor de heffing en invordering van de belasting wordt voor de toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de op die wetten berustende bepalingen onder rijksbelastingdienst verstaan de Dienst Nederlandse Emissieautoriteit. Hierbij staat deze dienst onder het gezag van de Minister van Financiën.
2. Indien het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit ambtshalve de industriële jaarvracht heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 16b.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer of ambtshalve het aantal dispensatierechten heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 16b.24, vierde lid, van de Wet milieubeheer, en die vaststelling is onherroepelijk geworden op een tijdstip na vier jaren en tien maanden na het tijdvak waarin de belasting verschuldigd is geworden, vervalt, in afwijking van artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag, en vervalt, in afwijking van de artikelen 67c en 67f van die laatstgenoemde wet, de bevoegdheid tot het opleggen van de boeten twee maanden na het hiervoor bedoelde tijdstip.
3. In afwijking van de artikelen 10, tweede lid, en 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting worden de in een tijdvak verschuldigd geworden belasting voldaan en de daarop betrekking hebbende aangifte gedaan uiterlijk 1 oktober van het jaar volgend op dat tijdvak.
4. Bestaande geheimhoudingsbepalingen staan er niet aan in de weg dat de ambtenaren van de Dienst Nederlandse Emissieautoriteit gegevens of informatie verkregen op grond van deze afdeling gebruiken voor de taken, bedoeld in hoofdstuk 16b van de Wet milieubeheer, dan wel gegevens of informatie verkregen op grond van de taken, bedoeld in hoofdstuk 16b van de Wet milieubeheer, gebruiken voor de taak, bedoeld in deze afdeling.
G
In artikel 90 wordt «en 60, eerste lid,» vervangen door «60, eerste lid, en 71p, eerste en tweede lid,».
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische rangschikking het volgende begrip en de daarbij behorende begripsomschrijving ingevoegd:
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft (PbEU 2019, L282);.
B
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «16a» ingevoegd «, 16b».
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «en hoofdstuk 16a» vervangen door «, hoofdstuk 16a, en hoofdstuk 16b».
C
In artikel 16a.1, eerste lid, komt de definitie van restgassen als volgt te luiden:
afgas als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;
D
In artikel 16a.2, tweede lid, wordt «Artikel 16.2, tweede» vervangen door «Artikel 16.2, tweede lid».
E
Na hoofdstuk 16a wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
broeikasgasinstallatie als bedoeld in de artikelen 16.1, tweede lid, en 16.3;
dispensatierecht als bedoeld in artikel 71h, onderdeel d, van de Wet belasting op milieugrondslag;
verslag betreffende de industriële jaarvracht in een kalenderjaar als bedoeld in artikel 16b.3;
industriële jaarvracht als bedoeld in artikel 71h, onderdeel h, van de Wet belastingen op milieugrondslag;
plan betreffende de bepaling en registratie van de industriële jaarvracht;
restgassen als bedoeld in artikel 16a.1, eerste lid;
2. Artikel 16.1, derde lid, is van toepassing.
1. De exploitant van een industriële installatie dient na afloop van elk jaar op uiterlijk 31 maart een industrieel emissieverslag in bij het bestuur van de emissieautoriteit.
2. Het industrieel emissieverslag bevat de industriële jaarvracht.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bepaling en registratie van de industriële jaarvracht, het emissieverslag en de verificatie van het industrieel emissieverslag.
De exploitant van een industriële installatie bepaalt de industriële jaarvracht op basis van:
a. de gegevens uit het emissieverslag dan wel de schatting hiervan door het bestuur van de emissieautoriteit als bedoeld in de artikel 70 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel;
b. de gegevens uit het verslag over het activiteitsniveau, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau dan wel de schatting hiervan door het bestuur van de emissieautoriteit, bedoeld in de artikel 3, vierde lid, van de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau; of
c. de monitoring op basis van een industrieel monitoringsplan als bedoeld in afdeling 16b.2.2.
1. Bij een warmtekrachtkoppeling wordt de industriële jaarvracht bepaald en geregistreerd op basis van het brandstofverbruik, de elektriciteitsopwekking en de warmteopwekking.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de bepaling en registratie van de industriële jaarvracht. Deze regels kunnen betrekking hebben op warmtekrachtkoppelingen, bij het gebruik van restgassen en de overdracht van warmte naar een andere industriële installatie.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar waarin het industrieel emissieverslag moet worden ingediend, vaststellen dat dit verslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld. Het bestuur van de emissieautoriteit kan de beslissing voor ten hoogste drie maanden verdagen. Van de verdaging wordt voor het in de eerste volzin genoemde tijdstip schriftelijk mededeling gedaan aan degene die het industrieel emissieverslag heeft ingediend. De mededeling omvat de reden voor de verdaging.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit kan na het tijdstip, genoemd in het eerste lid, onderscheidenlijk, indien toepassing is gegeven tweede volzin van dat lid, na het tijdstip dat met toepassing van die volzin is vastgesteld alsnog vaststellen dat het industrieel emissieverslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld, indien:
a. degene die bij het bestuur van de emissieautoriteit een industrieel emissieverslag heeft ingediend, in dat verslag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en verstrekking van juiste of volledige gegevens zou hebben geleid tot de vaststelling van een andere industriële jaarvracht;
b. het betrokken industrieel emissieverslag anderszins onjuist was en de betrokken persoon dit wist of behoorde te weten.
3. De bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, vervalt tien jaren na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid.
4. Het bestuur van de emissieautoriteit kan de industriële jaarvracht van een industriële installatie op basis van een conservatieve schatting ambtshalve vaststellen indien:
a. het industrieel emissieverslag niet of niet tijdig bij de emissieautoriteit is ingediend;
b. het bestuur van de emissieautoriteit heeft verklaard dat het industrieel emissieverslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld.
1. De exploitant stelt, voor zover dat noodzakelijk is, voor een industriële installatie een industrieel monitoringsplan op dat hij indient bij het bestuur van de emissieautoriteit.
2. Een industrieel monitoringsplan of een wijziging daarvan behoeft goedkeuring van het bestuur van de emissieautoriteit.
3. De artikelen 16.7, 16.9, 16.11, 16.18 en 16.19 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat telkens:
a. voor «broeikasgasinstallatie» wordt gelezen «industriële installatie»;
b. voor «emissieverslag» wordt gelezen «industrieel emissieverslag»;
c. voor «monitoringsplan» wordt gelezen «industrieel monitoringsplan»;
d. voor «vergunning» wordt gelezen «goedkeuring van een industrieel monitoringsplan»;
e. voor «vergunninghouder» wordt gelezen «de exploitant»;
f. voor «bij de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel of bij of krachtens dit hoofdstuk, hoofdstuk 8 van deze wet» wordt gelezen «bij of krachtens dit hoofdstuk, de hoofdstukken 8, 16 of 16a van deze wet».
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld die nodig zijn in het belang van de goede werking van het monitoren van emissie van de industriële jaarvracht of in welke gevallen een monitoringsplan in elk geval noodzakelijk is.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een goedkeuring van een industrieel monitoringsplan moet geschieden, de gegevens en de bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag, en de wijze waarop die gegevens moeten worden verkregen.
1. Het industrieel monitoringplan bestaat uit een gedetailleerde, volledige en transparante documentatie over de monitoringmethode voor een industriële installatie.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld aan de inhoud van het industrieel monitoringplan. De regels zijn voor zover mogelijk in overeenstemming met de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel.
Het bestuur van de emissieautoriteit weigert de goedkeuring van een industrieel monitoringsplan indien het industrieel monitoringsplan niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn bij of krachtens dit hoofdstuk of indien het bestuur van de emissieautoriteit van oordeel is dat onvoldoende is gewaarborgd dat de aanvrager in staat is het industrieel monitoringsplan naar behoren uit te voeren.
1. De exploitant wijzigt het industrieel monitoringsplan zo spoedig mogelijk, indien:
a. de regels gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven;
b. het bestuur van de emissieautoriteit daarom verzoekt.
2. De exploitant legt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit de meest actuele versie van het industrieel monitoringsplan over.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. het melden van een wijziging of een tijdelijke afwijking van het industrieel monitoringsplan aan het bestuur van de emissieautoriteit, en
b. het goedkeuren van een wijziging van een industrieel monitoringsplan.
1. Er is een elektronisch register dispensatierechten industrie.
2. Het register wordt beheerd door het bestuur van de emissieautoriteit.
3. Het register bestaat uit rekeningen als bedoeld in artikel 16b.13, eerste lid.
4. Het bestuur van de emissieautoriteit draagt er zorg voor dat alle besluiten en verslagen die verband houden met de hoeveelheid dispensatierechten onverwijld op passende wijze openbaar worden gemaakt. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan voorwaarden aan het gebruik van het register vaststellen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de werking, organisatie, beschikbaarheid en beveiliging van het register.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit opent ambtshalve voor iedere industriële installatie met een goedgekeurd monitoringsplan of industrieel monitoringsplan één rekening op naam van de exploitant.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het openen, bijhouden en beheer van de rekening.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan bij een vermoeden van fraude of misbruik of indien niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze titel gestelde eisen voor het hebben van een rekening in het register of voor het gebruik van die rekening:
a. een rekening blokkeren;
b. een rekening opheffen; of
c. het aantal dispensatierechten voor een of meer rekeningen terugzetten op het aantal dispensatierechten voor die rekeningen op een eerder tijdstip waarin de fraude of misbruik zich niet voordeed.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat voor het openen en bijhouden van een rekening een vergoeding verschuldigd is overeenkomstig de bij die regeling te stellen regels.
2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid:
a. wordt de hoogte van de vergoeding vastgesteld, welke niet hoger is dan noodzakelijk is ter dekking van de ten laste van de emissieautoriteit komende kosten van het verrichten van werkzaamheden waarvoor de vergoeding is verschuldigd, en
b. worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de vergoeding wordt betaald.
1. De rekening van een exploitant voor een industriële installatie onderscheidt per kalenderjaar het aantal dispensatierechten dat voor ieder kalenderjaar voor die industriële installatie is opgebouwd.
2. Bij aanvang van ieder kalenderjaar bedraagt het aantal dispensatierechten voor dat kalenderjaar nul.
3. Het bestuur van de emissieautoriteit stort na afloop van het kalenderjaar op uiterlijk 30 april het aantal dispensatierechten op de rekening in het register dispensatierechten industrie voor dat kalenderjaar. De storting is overeenkomstig het verslag over het aantal dispensatierechten van de exploitant, bedoeld in artikel 16b.17, eerste lid.
4. Het bestuur van de emissieautoriteit stort dispensatierechten op of boekt dispensatierechten af van een rekening op basis van een ambtshalve vaststelling van de dispensatierechten als bedoeld in artikel 16b.24, eerste lid, nadat die vaststelling is onherroepelijk geworden.
5. De exploitant kan na afloop van het kalenderjaar in de periode van 1 mei tot en met 31 augustus dispensatierechten verhandelen overeenkomstig afdeling 16b.3.3.
1. De exploitant dient uiterlijk 31 maart bij het bestuur van de emissieautoriteit een verslag in over het aantal dispensatierechten dat hij heeft berekend. Bij ministeriële regeling kunnen hierover nadere regels worden gesteld. De nadere regels kunnen betrekking hebben op de verificatie van het verslag.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de berekening van het aantal dispensatierechten op basis van onder andere de reductiefactor en de gegevens die zijn opgenomen in:
a. het verslag over het activiteitsniveau, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau dan wel de schatting hiervan door het bestuur van de emissieautoriteit als bedoeld in de artikel 3, vierde lid, van de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau;
b. het verslag met referentiegegevens, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 15, eerste en tweede lid, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;
c. het industriële emissieverslag of de ambtshalve vaststelling van de industriële jaarvracht als bedoeld in artikel 16b.6, vierde lid; of
d. het verslag over het industriële activiteitsniveau dat is gemonitord op basis van een industrieel monitoringsmethodiekplan.
3. De reductiefactor bedraagt 1,2. Bij aanvang van ieder kalenderjaar wordt de reductiefactor verlaagd met 0,057.
4. De regels zijn voor zover mogelijk in overeenstemming met het vaststellen van de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten in de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten en de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau, in ieder geval met dien verstande dat:
a. geen dispensatierechten worden berekend voor de export van meetbare warmte voor stadsverwarming;
b. bij een product gerelateerd activiteitsniveau in aanmerking wordt genomen het actuele activiteitsniveau betreffende het kalenderjaar in plaats van het historische activiteitsniveau;
c. bij een product gerelateerd activiteitsniveau met uitwisselbaarheid van elektriciteit en brandstof voor een installatie gebruik wordt gemaakt van de voor die installatie beschikbare historische correctiefactor in de periode 2014–2018;
d. het warmte gerelateerd activiteitsniveau ook meetbare warmte kan omvatten die is geproduceerd op basis van elektriciteit;
e. bij een activiteitsniveau, anders dan onder b, in aanmerking wordt genomen:
1. het jaarlijks activiteitsniveau in plaats van het historisch activiteitsniveau; dan wel
2. het historisch activiteitsniveau indien het jaarlijks activiteitsniveau minder dan 15% lager of hoger is dan het historisch activiteitsniveau; dan wel
3. het historisch activiteitsniveau als het jaarlijks activiteitsniveau meer dan 15% lager is als het historisch activiteitsniveau als gevolg van een toename van de energie efficiëntie of reductiemaatregelen, dan wel 15% hoger is als het historische activiteitsniveau als gevolg van een afname van de energie efficiëntie of reductiemaatregelen.
f. generiek de benchmarks die volgen uit deze verordeningen met een voor alle benchmarks gelijk jaarlijks verminderingspercentage kunnen worden bijgewerkt;
g. van de regels in deze verordeningen in elk geval kan worden afgeweken indien dat wenselijk is ter voorkoming van onnodige administratieve lasten, onnodige uitvoeringshandelingen of manipulatie of misbruik van het activiteitsniveau.
Indien een exploitant voor een industriële installatie het verslag over het aantal dispensatierechten niet of niet tijdig heeft ingediend bedraagt het aantal dispensatierechten nihil.
1. De exploitant stelt, voor zover dat noodzakelijk is om het aantal dispensatierechten te berekenen, voor een industriële installatie een industrieel monitoringsmethodiekplan op dat hij indient bij het bestuur van de emissieautoriteit.
2. Het industrieel monitoringsmethodiekplan of een wijziging daarvan behoeft goedkeuring van het bestuur van de emissieautoriteit.
3. De artikelen 16.7, 16.9, 16.11 en 16.19 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat telkens:
a. voor «broeikasgasinstallatie» wordt gelezen «industriële installatie»;
b. voor «emissieverslag» wordt gelezen «verslag over het industriële activiteitsniveau»;
c. voor «monitoringsplan» wordt gelezen «industrieel monitoringsmethodiekplan»;
d. voor «vergunning» wordt gelezen «goedkeuring van een industrieel monitoringsmethodiekplan»;
e. voor «vergunninghouder» wordt gelezen «de exploitant»;
f. voor «bij de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel of bij of krachtens dit hoofdstuk, hoofdstuk 8 van deze wet» wordt gelezen «bij of krachtens dit hoofdstuk, de hoofdstukken 8, 16 of 16a van deze wet».
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop de aanvraag om een goedkeuring van een industrieel monitoringsmethodiekplan moet geschieden, de gegevens en de bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag, en de wijze waarop die gegevens moeten worden verkregen. Deze regels zijn, voor zover mogelijk, in overeenstemming met de artikelen 4, tweede lid, onderdeel b, 5, tweede lid, 8, 9 en 10 van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten.
1. Het industrieel monitoringsmethodiekplan bestaat uit een gedetailleerde, volledige en transparante documentatie over de monitoringmethodiek voor een industriële installatie.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van het industrieel monitoringsmethodiekplan. De regels zijn voor zover mogelijk in overeenstemming met het vaststellen van de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten in de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten en de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau, met dien verstande dat van de regels in deze Verordeningen kan worden afgeweken indien dat wenselijk is ter voorkoming van onnodige administratieve lasten, onnodige uitvoeringshandelingen of manipulatie of misbruik van het industrieel monitoringsmethodiekplan.
Het bestuur van de emissieautoriteit weigert de goedkeuring van een industrieel monitoringsmethodiekplan indien het industrieel monitoringsmethodiekplan niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn bij of krachtens dit hoofdstuk of het bestuur van de emissieautoriteit van oordeel is dat onvoldoende is gewaarborgd dat de aanvrager in staat is het industrieel monitoringsmethodiekplan naar behoren uit te voeren.
1. De exploitant wijzigt het industrieel monitoringsmethodiekplan zo spoedig mogelijk, indien:
a. de regels gesteld bij of krachtens hoofdstuk 16b daartoe aanleiding geven; of
b. het bestuur van de emissieautoriteit daarom verzoekt.
2. De exploitant legt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit de meest actuele versie van het industrieel monitoringsmethodiekplan over.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. het melden van een wijziging of een tijdelijke afwijking van het industrieel monitoringsmethodiekplan aan het bestuur van de emissieautoriteit; en
b. het goedkeuren van een wijziging van een industrieel monitoringsmethodiekplan.
4. Deze regels zijn, voor zover mogelijk, in overeenstemming met artikel 9 van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten.
1. Het verslag over het industriële activiteitsniveau bevat het industriële activiteitsniveau van de industriële installatie. Het maakt onderdeel uit van het verslag over het aantal dispensatierechten, bedoeld in artikel 16b.17.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de inhoud van het verslag over het industriële activiteitsniveau. Deze regels zijn, voor zover mogelijk, in overeenstemming met artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten. De regels kunnen betrekking hebben op de verificatie van het verslag over het industriële activiteitsniveau.
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar waarin het verslag over het aantal dispensatierechten moet worden ingediend, vaststellen dat dit verslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld. Het bestuur van de emissieautoriteit kan de beslissing voor ten hoogste drie maanden verdagen. Van de verdaging wordt voor het in de eerste volzin genoemde tijdstip schriftelijk mededeling gedaan aan degene die het verslag heeft ingediend. De mededeling omvat de reden voor de verdaging.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit kan na het tijdstip, genoemd in het eerste lid, onderscheidenlijk, indien toepassing is gegeven tweede volzin van dat lid, na het tijdstip dat met toepassing van die volzin is vastgesteld alsnog vaststellen dat het verslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld, indien:
a. degene bij het bestuur van de emissieautoriteit een verslag heeft ingediend, in dat verslag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en verstrekking van juiste of volledige gegevens zou hebben geleid tot de vaststelling van het aantal dispensatierechten; of
b. het betrokken verslag anderszins onjuist was en de betrokken persoon dit wist of behoorde te weten.
3. De bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, vervalt tien jaren na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid.
4. Het bestuur van de emissieautoriteit kan het aantal dispensatierechten van een industriële installatie op basis van een conservatieve schatting ambtshalve vaststellen indien het bestuur van de emissieautoriteit heeft verklaard dat het verslag over het aantal dispensatierechten niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld.
Een dispensatierecht kan uitsluitend in het register dispensatierechten industrie worden gehouden.
1. Een dispensatierecht is vatbaar voor overdracht indien de overdragende exploitant en de ontvangende exploitant ieder op hun naam een rekening hebben in het register.
2. De overdracht vindt uitsluitend plaats in de periode van 1 mei tot en met 31 augustus van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de dispensatierechten zijn ontstaan.
3. Een dispensatierecht is ook vatbaar voor andere overgang. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
1. Overdracht van een of meer dispensatierechten kan niet leiden tot een aantal dispensatierechten dat minder is dan de industriële jaarvracht van dat kalenderjaar.
2. Overdracht van een of meer dispensatierechten is niet toegestaan, indien het aantal dispensatierechten op een rekening minder is dan de industriële jaarvracht van dat kalenderjaar.
1. De voor overdracht van een dispensatierecht vereiste levering geschiedt door:
a. afschrijving van het dispensatierecht van de rekening die in het register op naam staat van de exploitant die de dispensatierechten overdraagt; en
b. bijschrijving op de rekening die in het register op naam staat van de exploitant die de dispensatierechten verkrijgt.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elke overgang anders dan overdracht.
3. Elke overgang anders dan overdracht werkt tegenover derden eerst nadat de overgang in het register is geregistreerd.
1. Nietigheid of vernietiging van de overeenkomst die tot de overdracht heeft geleid, of onbevoegdheid van degene die overdraagt, heeft, nadat de overdracht is voltooid, geen gevolgen voor de af- en bijschrijvingen van de dispensatierechten in het register dispensatierechten.
2. Elk voorbehoud met betrekking tot de overdracht is uitgewerkt op het moment dat de af- en bijschrijving van de dispensatierechten in het register dispensatierechten tot stand is gekomen.
3. Indien het bestuur van de emissieautoriteit ambtshalve het aantal dispensatierechten heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 16b.24, vierde lid, heeft dat geen gevolgen voor de af- en bijschrijving van dispensatierechten die in het register dispensatierechten tot stand zijn gekomen. Deze ambtshalve vaststelling kan leiden tot een aantal dispensatierechten in het register dispensatierechten dat lager is dan de industriële jaarvracht van dat kalenderjaar.
F
In artikel 18.2f, eerste lid, wordt «hoofdstukken 16 en 16a» vervangen door «hoofdstukken 16, 16a en 16b».
G
In artikel 18.4, eerste lid, wordt «hoofdstuk 16» vervangen door «de hoofdstukken 16, 16a en 16b».
H
Aan artikel 18.6a wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16b.3, 16b.5, tweede lid, 16b.7, eerste of tweede lid, dan wel het derde lid in verbinding met artikel 16.19, vierde lid, 16b.8, 10b.10, 16b.17, eerste en tweede lid, 16b.19, 16b.20, 16.b22 of artikel 16b.23 kan het bestuur van de emissieautoriteit een last onder dwangsom opleggen.
I
Na artikel 18.16b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16b.3, 16b.4, 16b.5, 16b.7, eerste of tweede lid, dan wel het derde lid in verbinding met artikel 16.19, vierde lid, 16b.8, 16b.10, 16b.17, eerste en tweede lid, 16b.19, 16b.20, 16b.22 of artikel 16b.23 kan het bestuur van de emissieautoriteit de overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
J
In artikel 18.16e, eerste lid, wordt «artikel 18.16a, eerste lid, en artikel 18.16b, eerste lid» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste lid, 18.16b, eerste lid, en 18.16c, eerste lid».
K
In artikel 18.16g, eerste lid, wordt «artikel 18.16a, eerste en tweede lid, eerste volzin en 18.16b, eerste lid» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste en tweede lid, eerste volzin, 18.16b, eerste lid en 18.16c, eerste lid».
L
In artikel 18.16l wordt «de artikelen 18.16a, eerste en tweede lid, en 18.16b, eerste lid» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste en tweede lid, 18.16b, eerste lid, en 18.16c, eerste lid».
M
Artikel 19.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «een emissieverslag als bedoeld in artikel 16.1 of een elektriciteitsemissieverslag als bedoeld in artikel 16a.1» telkens vervangen door «een emissieverslag als bedoeld in artikel 16.1, een elektriciteitsemissieverslag als bedoeld in artikel 16a.1 of een industrieel emissieverslag als bedoeld in artikel 16b.1».
2. In het vierde lid wordt «het betrokken emissieverslag of elektriciteitsemissieverslag» vervangen door «het betrokken emissieverslag, elektriciteitsemissieverslag of industrieel emissieverslag».
In artikel 6 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer na «de artikelen 18.16a, eerste, tweede of vijfde lid,» ingevoegd «18.16c, eerste lid,».
In artikel 71h, eerste lid, onderdeel a, van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt «waarin blijkens een op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgegeven omgevingsvergunning huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand, en die geen broeikasinstallatie is» vervangen door «waarin blijkens een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de Omgevingswet huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand».
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 juni 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet milieubeheer voor de invoering van een minimum CO2-prijs bij elektriciteitsopwekking (Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking) (Kamerstukken 35 216) tot wet is of wordt verheven en de artikelen I en II van die wet later in werking treden of zijn getreden dan de artikelen I en II van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel F, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «Na hoofdstuk VIA» vervangen door «Na hoofdstuk VI».
2. Artikel 71h, onderdeel k, komt te luiden:
afgas als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;
3. In artikel 71p, derde lid, vervalt «, bedoeld in artikel 71f, derde lid». Voorts wordt toegevoegd «De termijnkoers van het broeikasgasemissierecht, bedoeld in het tweede lid, is voor een kalenderjaar het gewone gemiddelde, in euro, van de dagelijkse éénjaarstermijnkoersen van broeikasgasemissierechten (slotverkoopkoersen) voor levering in december van het jaar waarvoor het tarief wordt vastgesteld overeenkomstig het tweede lid, zoals waargenomen van 1 september tot en met 31 oktober voorafgaand aan dat jaar op de koolstofbeurs in de Europese Unie met het hoogste handelsvolume van broeikasgasemissierechten in die maanden.».
B
Artikel II, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «na 16a» vervangen door «na 16».
2. In het tweede lid wordt «en hoofdstuk 16a» vervangen door «na «titel 16.2» en wordt «, hoofdstuk 16a» vervangen door «, titel 16.2».
C
Artikel II, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 16b.1, eerste lid, komt de definitie van restgassen als volgt te luiden:
afgas als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;.
D
Artikel II, onderdeel F, komt te luiden:
F
In artikel 18.2f, eerste lid, wordt «hoofdstuk 16» vervangen door «hoofdstukken 16 en 16b».
E
Artikel II, onderdeel G, komt te luiden:
G
In artikel 18.4, eerste lid, wordt «hoofdstuk 16» vervangen door «de hoofdstukken 16 en 16b».
F
Artikel II, onderdeel J, komt te luiden:
J
In artikel 18.16e, eerste lid, wordt «artikel 18.16a, eerste lid» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste lid en 18.16c, eerste lid».
G
Artikel II, onderdeel K, komt te luiden:
K
In artikel 18.16g, eerste lid, wordt «artikel 18.16a, eerste en tweede lid, eerste volzin» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste en tweede lid, eerste volzin en 18.16c, eerste lid».
H
Artikel II, onderdeel L, komt te luiden:
L
In artikel 18.16l wordt «artikel 18.16a, eerste en tweede lid» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste en tweede lid en 18.16c, eerste lid».
I
Artikel II, onderdeel M, komt te luiden:
M
1. In het eerste en tweede lid wordt «een emissieverslag als bedoeld in artikel 16.1» telkens vervangen door «een emissieverslag als bedoeld in artikel 16.1 of een industrieel emissieverslag als bedoeld in artikel 16b.1».
2. In het vierde lid wordt «het betrokken emissieverslag» vervangen door «het betrokken emissieverslag of industrieel emissieverslag».
Indien het bij koninklijke boodschap van ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wet vliegbelasting) (Kamerstukken 35 205) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel C, van die wet later in werking treedt dan artikel I van deze wet komt artikel I, onderdeel C, van die wet als volgt te luiden:
C
In artikel 90 wordt «en 71p, eerste en tweede lid,» vervangen door «71p, eerste en tweede lid, en 77, eerste lid».
Onze Minister van Financiën zendt in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
De exploitant van een industriële installatie stelt, voor zover noodzakelijk, een industrieel monitoringsplan of een industrieel monitoringsmethodiekplan op als bedoeld in artikel 16b.7, respectievelijk artikel 16b.19, van de Wet milieubeheer uiterlijk binnen 4 maanden na inwerkingtreding van deze wet.
1. Deze wet treedt in werking op 1 januari 2021.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 3 juni 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet milieubeheer voor de invoering van een minimum CO2-prijs bij elektriciteitsopwekking (Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking) (Kamerstukken 35 216) later in werking treedt dan deze wet, treden in afwijking van het eerste lid artikel I, onderdelen B, C, D en E, en artikel II, onderdelen C en D, van deze wet in werking op het tijdstip dat het bij koninklijke boodschap van 3 juni 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet milieubeheer voor de invoering van een minimum CO2-prijs bij elektriciteitsopwekking (Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking) (Kamerstukken 35 216) in werking treedt.
3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel IV in werking op het tijdstip dat hoofdstuk 5 van de Omgevingswet in werking treedt.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,