Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het in verband met de uitbraak van COVID-19 en de maatregelen ter bestrijding daarvan wenselijk is enkele spoedeisende tijdelijke voorzieningen te treffen in het kader van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en een aantal wijzigingen door te voeren in de Loodsenwet, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Luchtvaartwet BES;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Voor de toepassing van artikel 47, eerste lid, derde volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van een feitelijke onmogelijkheid steeds sprake zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19.
Na artikel 68 van de Loodsenwet worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. De voorzitter van de corporatie of een regionale corporatie kan bepalen dat leden in bijzondere gevallen geen toegang hebben tot de ledenvergadering, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk b. In dat geval draagt de voorzitter er zorg voor dat de leden in een digitale omgeving door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel aan de opgeroepen ledenvergadering kunnen deelnemen, daarin het woord kunnen voeren en het stemrecht kunnen uitoefenen. Daartoe is vereist dat de leden via het elektronisch communicatiemiddel kunnen worden geïdentificeerd.
2. In een geval als bedoeld in het eerste lid wordt op de agenda en de mededeling van de opgeroepen ledenvergadering als de plaats van de vergadering het communicatiemiddel vermeld.
3. In een geval als bedoeld in het eerste lid wordt ten aanzien van het vereiste dat een lid aanwezig is op de vergadering, gelezen dat een lid deelneemt aan de vergadering.
Een samenwerkingsverband van registerloodsen, opgericht ter uitvoering van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, dat berust op een maatschap als bedoeld in artikel 1655 van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek, kan in bijzondere gevallen bijeenkomen in een digitale omgeving door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, onder de voorwaarden dat alle in de maatschap verbonden personen aan de vergadering kunnen deelnemen, daarin het woord kunnen voeren en het stemrecht kunnen uitoefenen.
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 30hb komt te luiden:
1. Het percentage van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting, de erfbelasting, de loonbelasting, de dividendbelasting, de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting, de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, de accijns, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen bedraagt 0,01.
2. Het percentage van de belastingrente voor de inkomstenbelasting bedraagt 4.
C
Artikel 30hb komt te luiden:
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 27a, derde lid, wordt na «naar het in artikel 29 bedoelde percentage» ingevoegd «voor in rekening te brengen invorderingsrente».
B
Artikel 29 komt te luiden:
Het percentage van de invorderingsrente bedraagt een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage, dat voor in rekening te brengen en voor te vergoeden invorderingsrente verschillend kan worden vastgesteld. In de algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de vaststelling van de percentages terugwerkt tot en met 1 juni 2020.
C
In artikel 29 vervalt de tweede zin.
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 27, derde lid, komt te luiden:
3. Het percentage van de in rekening te brengen rente bedraagt 0,01 en het percentage van de te vergoeden rente bedraagt 4.
B
Artikel 27, derde lid, komt te luiden:
3. Het percentage van de rente is gelijk aan het percentage dat ingevolge artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ten aanzien van de inkomstenbelasting wordt gehanteerd.
De Luchtvaartwet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan het einde van artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel z door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
een bericht aan luchtvarenden gedistribueerd middels telecommunicatie met inlichtingen over de instelling, toestand, of verandering van enige luchtvaartfaciliteit, -dienstverlening, -procedure of -gevaar, waarvan het noodzakelijk is dat personen die betrokken zijn bij de vluchtvoorbereiding en -uitvoering er tijdig kennis van nemen.
B
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Van de regelingen krachtens het eerste lid wordt mededeling gedaan door middel van een NOTAM.
Een uit artikel 3, artikel 4, onderdeel B, of artikel 5 voortvloeiende wijziging van een rentepercentage is uitsluitend van toepassing bij de renteberekening over het deel van de renteperiode vanaf het tijdstip waarop de betreffende wijziging in werking treedt of, ingeval artikel 8, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, toepassing vindt, over het deel van de renteperiode vanaf de datum, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b.
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat daarbij tevens kan worden bepaald dat:
a. de artikelen 3, onderdeel A, 4, onderdeel A, en 5, onderdeel A, terugwerken tot en met 1 juni 2020;
b. artikel 3, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 juli 2020.
2. Artikel 1 werkt terug tot en met 16 maart 2020.
3. Artikel 1 vervalt op 1 september 2020. Het tijdstip waarop artikel 1 vervalt kan bij koninklijk besluit worden bepaald op een ander tijdstip, met dien verstande dat dit tijdstip steeds ten hoogste twee maanden na het tijdstip ligt waarop de wet zou vervallen.
4. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,