Vastgesteld 16 maart 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
|||
I. |
ALGEMEEN |
2 |
||
1. |
Het bredere kader |
5 |
||
2. |
Wijzigingen loonkostensubsidie |
9 |
||
3. |
Aanvraagmogelijkheid ondersteuning op maat en harmonisering van ondersteunende instrumenten |
11 |
||
4. |
Werken moet lonen: vrijlating arbeidsinkomsten |
16 |
||
5. |
Wegnemen administratieve knelpunten no-riskpolis/ziekmelding |
21 |
||
6. |
Uitzondering vierwekenzoektermijn voor mensen met een beperking |
22 |
||
7. |
Ontvangen commentaren en adviezen |
24 |
||
7.1. |
VNG |
25 |
||
7.2. |
Uitvoeringspanel |
25 |
||
7.3. |
UWV |
26 |
||
7.4. |
Landelijke Cliëntenraad |
26 |
||
7.5. |
Gegevensbeschermingsbeoordeling (PIA) |
26 |
||
8. |
Financiële gevolgen en regeldruk |
26 |
||
8.1. |
Financiële gevolgen |
26 |
||
8.2. |
Regeldruk |
27 |
||
9. |
Overig |
27 |
||
II. |
ARTIKELGEWIJS |
28 |
||
III. |
NOTA VAN WIJZIGING |
28 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van de regeling voor loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (uitvoeren breed offensief) en hebben nog enkele vragen. Deze leden zijn blij met de voorgestelde verbeteringen in het bieden van ondersteuning die aansluit bij de behoefte van de mensen om wie het gaat, zowel aan werknemers- als werkgeverszijde en zo steeds meer mensen een kans op de arbeidsmarkt kan bieden. Deze leden vinden het van groot belang dat werken aantrekkelijk is en dat werkgevers niet gehinderd worden om banen aan te bieden aan mensen met een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt en zo met hen tot een duurzame arbeidsrelatie te kunnen komen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden waarderen de inspanningen van de regering om de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen en complimenteren de regering voor het vele werk dat hiervoor inmiddels is verricht en voor de uitgebreide consultatie van alle betrokken partijen voor een breed offensief, waarvan onderhavig wetsvoorstel een onderdeel is. Deze leden onderschrijven van harte het doel van dit wetsvoorstel om mensen met een arbeidsbeperking, zo effectief en duurzaam mogelijk, aan het werk te helpen.
De leden van de CDA-fractie vinden het van groot belang dat werken voor mensen met een arbeidsbeperking echt gaat lonen, de procedures worden vereenvoudigd en dat werkgevers worden ontzorgd. Deze leden steunen dan ook de voorstellen die moeten leiden tot verbetering, uniformering en vereenvoudiging van de instrumenten en het werkproces. Deze leden hebben echter nog wel een aantal vragen. Zo vragen deze leden de regering naar de financiële consequenties van dit wetsvoorstel voor de gemeenten. Verwacht de regering dat de invoering van dit wetsvoorstel, ook in relatie tot het aangekondigde wetsvoorstel over passend aanbod, voldoende financiële ruimte biedt voor gemeenten om zodanig te kunnen investeren in de begeleiding en ondersteuning dat de baankansen van kwetsbare werkzoekenden daadwerkelijk duurzaam zullen toenemen? Deze leden verwijzen hierbij naar het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) «De Sociale Staat van Nederland 2019»1 en naar het rapport «Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht»2 van de Wetschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) waarin wordt geconstateerd dat het budget voor een activerend arbeidsmarktbeleid de afgelopen tien jaar meer dan gehalveerd is. Kan de regering hierop nader ingaan?
De leden van de CDA-fractie merken op dat niet alleen de overheid, maar met name ook de sociale partners en de werkgevers- en werknemersorganisaties een cruciale rol spelen in het aan het werk helpen van mensen met een beperking. Kan de regering aangeven welke afspraken vakbonden en werkgeversorganisaties met elkaar hebben gemaakt over het aan het werk helpen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt? Kan de regering concreet aangeven hoeveel fte dit heeft opgeleverd?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een reactie op de zorgen die het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten hebben over de uitvoerbaarheid van de database voor uitwisseling van gegevens over de loonkostensubsidie van individuen door gemeenten met het UWV. Deze leden merken op dat de door de regering aangedragen oplossing in de vorm van een Digitaal Klant Dossier (DKD) van het Inlichtingenbureau, vanwege de technische wijzigingen die doorgevoerd moeten worden, door het UWV pas uitvoerbaar wordt geacht per 1 januari 2022. In hoeverre acht de regering dit haalbaar?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel meerdere delegatiebepalingen bevat. Kan de regering aangeven bij welke delegatiebepalingen zij voornemens is de Kamer de mogelijkheid te geven om wensen en bedenkingen via een voorhangprocedure kenbaar te maken?
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetvoorstel tot wijziging van de Participatiewet ter uitvoering van het breed offensief. Het voornemen om de arbeidskansen van mensen met een arbeidsbeperking te vergroten en bestaande knelpunten voor werkgevers en werkzoekenden aan te pakken kan rekenen op steun van deze leden. Deze leden hebben echter nog enkele vragen die ze aan de regering willen voorleggen.
De leden van de D66-fractie lezen dat het breed offensief voorstellen bevat tot vereenvoudiging van de banenafspraak/quotum die via een afzonderlijk wetstraject worden vormgegeven. Graag vernemen deze leden welk tijdpad de regering hierbij voor ogen heeft.
De leden van de D66-fractie constateren dat er enkele voorstellen in het kader van het breed offensief nog worden uitgewerkt. Kan de regering nader uiteenzetten welke maatregelen dit zijn en wanneer naar verwachting deze maatregelen zijn uitgewerkt? Op welke manier wordt invulling gegeven aan de reactie op de evaluatie van de Participatiewet binnen het breed offensief? Hoe kijkt de regering naar het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State, waarin expliciet wordt ingegaan op de vraag op welke manier voorliggend wetsvoorstel zich verhoudt tot de evaluatie van de Participatiewet? Is de regering bereid om dit wetsvoorstel mee te nemen in een evaluatie om te blijven volgen wat de effecten zijn van het voorgenomen beleid?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden waarderen het dat de regering een aantal knelpunten oplost, maar vinden het een gemiste kans dat de regering een aantal andere knelpunten totaal laat liggen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet in verband met het verbeteren van de regeling voor loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (uitvoeren breed offensief) en hebben hier enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden moeten tot hun spijt constateren dat het voorstel geen recht doet aan de kritische conclusies van het SCP in de eindevaluatie van de Participatiewet, en niet beantwoorden aan de wens om mensen beter te helpen en vertrouwen te geven. Deze leden beschouwen het wetsvoorstel, in samenhang met andere plannen van de regering, daarmee als een gemiste kans.
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat het SCP concludeert dat de verplichte tegenprestatie er niet aan bijdraagt dat mensen werk vinden, maar zelfs averechts uitwerkt. Deze leden vragen of de regering, zoals de Volkskrant op 20 november 2019 schreef, nog steeds voornemens is «gemeenten te verplichten een tegenprestatie te vragen» 3. Kan de regering eveneens bevestigen dat naar mening van de regering «het aanbod opgelegd [moet] kunnen worden»?
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat gemeenten mogen experimenteren met werkwijzen om mensen naar werk te begeleiden. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten wat de status van deze experimenten zijn. Kan de regering tevens onderbouwen op welke wijze deze inzichten zijn verwerkt in beleid en regelgeving? Voorts vragen deze leden of deze inzichten in overeenstemming zijn met het voorstel om een verplicht passend aanbod op te leggen. Zo ja, kan de regering dat onderbouwen? Zo nee, waarom gaat de regering in weerwil van deze inzichten alsnog over tot invoering van dit voornemen?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het beeld herkent dat de huidige systematiek van financieren gemeenten ervan weerhoudt om loonkostensubsidie in te zetten voor de volledige doelgroep? Herkent de regering tevens het beeld dat gemeenten zich hierdoor slechts richten op de meest kansrijke doelgroep binnen de totale doelgroep? Deze leden vragen derhalve of de regering van mening is dat het onwenselijk is dat mensen die de hulp van de overheid het meeste nodig hebben, die het minste krijgen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat de regering loonkostensubsidie en beschut werk financieren op basis van realisaties?
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat het SCP concludeert dat sancties en financiële prikkels nauwelijks samen blijken te hangen met minder uitkeringsafhankelijkheid van de doelgroep, en dat de doelgroep niet wordt beïnvloed door economische prikkels, verplichtingen en sancties. Deze leden vragen waarom de regering geen maatregelen neemt om recht te doen aan deze conclusie. Is de regering bereid alleen sancties en verplichtingen op te leggen wanneer deze aantoonbaar bijdragen aan re-integratie?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden constateren dat de arbeidsmarkt nog vaak een afstand heeft tot veel mensen. Deze leden vinden dat alles op alles gezet moet worden om daar verandering in te brengen, door kwetsbare mensen te ondersteunen en hen te helpen om tot hun recht te komen. Dat begint ermee dat elk mens wordt gezien, en dat er oog is voor zijn of haar talenten en mogelijkheden. Deze leden vinden dat mensen vertrouwen gegeven moet worden en maatwerk geleverd moet worden om hen te begeleiden. Vanuit die visie kijken deze leden naar dit wetsvoorstel en hebben zij de volgende vragen.
De leden van de 50PLUS-fractie hebben waardering voor de grote inzet en ambitie waarmee de regering onderhavig wetsvoorstel in betrekkelijk korte tijd en in nauw overleg met «het veld» tot stand heeft gebracht. Deze leden zien een aantal positieve elementen in het wetsvoorstel en delen de intentie van de regering om de Participatiewet effectiever te maken. Deze leden noemen met name: de vereenvoudiging van de inzet van loonkostensubsidie, de vrijheid om binnen vastgelegde kaders te kunnen kiezen voor een gevalideerde loonwaardemethodiek (de vrijlating) als eerste stap om mensen minder afhankelijk te maken van een uitkering, de maatwerkvoorziening en harmonisatie van ondersteunende instrumenten, de mogelijkheid van werkgever en werknemer om ondersteuning (waaronder een jobcoach) te kunnen aanvragen, afschaffing van de zoektermijn voor jongeren tot 27 jaar met een arbeidsbeperking (vóórdat men een uitkering (bijstand) kan aanvragen) en de oplossing van enkele administratieve knelpunten met de no-riskpolis / ziekmelding.
De leden van de 50PLUS-fractie onderschrijven de centrale doelstelling van het wetsvoorstel om zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking duurzaam aan het werk te krijgen. Deze leden vinden dat het daarbij op hoofdpunten moet gaan om de volgende «ijkpunten» en willen het wetsvoorstel primair daaraan toetsen: het voorkomen van (blijvende) uitkeringsafhankelijkheid, het realiseren van volwaardig en duurzaam werk (een daadwerkelijk «inclusieve arbeidsmarkt»), beloning minimaal op het niveau van de Wet minimumloon (WML), werken moet echt lonen, degelijke ondersteuning en begeleiding voor het verkrijgen en behouden van werk, vereenvoudiging en harmonisatie van procedures, zowel voor werknemers als voor werkgevers, terugdringen van complexiteit van regelingen en procedures, het respecteren van bestaande bestuurlijke verhoudingen tussen rijk en gemeenten, voldoende financiële middelen en duidelijkheid hierover vooraf teneinde de ambities en concrete doelen van het wetsvoorstel te kunnen realiseren.
De leden van de 50PLUS-fractie hebben enkele vragen, kanttekeningen en enige suggesties voor mogelijke verbetering. Het gaat daarbij om de volgende onderwerpen: het brede kader van het wetsvoorstel, wijziging loonkostensubsidie, maatwerkvoorziening en harmonisatie ondersteunende instrumenten, vrijlating arbeidsinkomsten, aanpak knelpunten no-riskpolis en ziekmelding en het afschaffen van de zoektermijn voor mensen met een arbeidsbeperking.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden delen de inzet om de ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking te verbeteren. Deze leden vragen echter of het wetsvoorstel de beoogde duidelijkheid en zekerheid gaat bieden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat elk werkgeversservicepunt straks hetzelfde basispakket aan diensten aanbiedt aan werkgevers zodat zij in elke arbeidsmarktregio weten welke diensten er geboden worden. Deze leden vragen of het werkgeversservicepunt daarnaast de ruimte heeft om diensten aan te bieden die niet in het pakket zitten, maar die in de ogen van het werkgeversservicepunt, en van werkgevers in een specifiek geval, wel een bijdrage kunnen leveren om werkplekken voor de doelgroep te realiseren en daarmee maatwerk kunnen bieden.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering aangeeft dat jonggehandicapten die niet van het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) of praktijkonderwijs (Pro) afkomstig zijn minder goed in beeld zijn bij gemeenten en ook dat de signaleringsmechanismen tussen het UWV en gemeenten nog niet voldoende zijn om, onder andere deze groep, in beeld te krijgen. Aanvullend geeft de regering aan gemeenten te ondersteunen om de functionaliteit «Jongeren in beeld» te implementeren. Hiermee kúnnen gemeenten maandelijks een rapportage ontvangen van jongeren van 23 tot 27 jaar oud zonder startkwalificatie, zonder onderwijsinschrijving, zonder werk en zonder uitkering. Gemeenten mógen deze jongeren benaderen en begeleiding aanbieden. Wat kan de regering doen als gemeenten de genoemde functionaliteit niet implementeren en deze groep jongeren buiten beeld blijven? Blijven deze jongeren dan tussen wal en schip vallen? Kunnen deze jongeren zich ook zelf melden bij de gemeente? Hoe kan de regering ervoor zorgdragen dat ook gemeenteraden hierop toezien zodat het debat hierover lokaal gevoerd kan worden?
De leden van de D66-fractie constateren dat de doelstelling van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is dat er in 2026 125.000 extra banen zijn voor mensen met een arbeidsbeperking. Uit de monitoring blijkt dat werkgevers eind 2018 bijna 52.000 extra banen hebben gerealiseerd ten opzichte van de nulmeting voor mensen met een arbeidsbeperking uit de doelgroep banenafspraak, zo lezen deze leden. Deze leden informeren graag naar de huidige stand van zaken ten aanzien van de banenafspraak. Tevens vragen deze leden welke aantallen extra banen de werkgevers in de sector overheid, respectievelijk de werkgevers in de sector markt hebben gerealiseerd.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering ten aanzien van de huidige financieringswijze van loonkostensubsidies heeft erkend dat deze in bepaalde gevallen negatieve financiële prikkels kent voor mensen met een lage loonwaarde en niet-uitkeringsgerechtigden. Daarom wordt nu de mogelijkheid van een alternatieve financieringswijze op basis van gerealiseerde uitgaven verkend. Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van deze verkenning verwachten? Deze leden vragen de regering of er nader uiteengezet kan worden in welke gevallen er sprake is van negatieve prikkels voor deze groepen in de huidige financieringswijze. Daarnaast vragen deze leden of de regering nader uiteen kan zetten welke oplossing(srichtingen) worden uitgewerkt om de negatieve prikkels voor niet-uitkeringsgerechtigden te verminderen en wanneer hieromtrent duidelijkheid wordt verwacht. Kan de regering daarnaast een inschatting geven hoeveel extra niet-uitkeringsgerechtigden met elk van de uit te werken oplossing(srichtingen) aan een baan kunnen worden geholpen? Wordt bij de uitwerking van deze nieuwe financieringssystematiek ook rekening gehouden met de kosten van ondersteunende instrumenten, zoals beschreven in de vierde paragraaf van de memorie van toelichting?
De leden van de D66-fractie lezen verder dat de regering ook wil onderzoeken of een beter verdeelmodel voor beschut werk mogelijk is. Kan de regering aangeven wanneer dit onderzoek wordt opgestart en welk tijdpad met dit onderzoek is gemoeid? Deze leden constateren dat de regering de komende tijd zal benutten voor verdere gesprekken met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten over eventuele aanpassing van de financieringssystematiek en daarna een integrale afweging zal maken. Hoe wordt de Kamer over de uitkomsten van de gesprekken geïnformeerd?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de evaluatie van de Participatiewet een aansporing is om het ingezette beleid met kracht door te zetten. Deze leden verbazen zich hierover, omdat het SCP vrij expliciet aangeeft dat een aantal aannames onder de wet opnieuw ter discussie zouden moeten worden gesteld. Deze leden vragen de regering waarom zij deze conclusie naast zich neer legt? Kan de regering aangeven of zij ook iets gaat doen met de conclusies van het SCP over bijvoorbeeld de klassieke bijstandsgerechtigden, de sociale werkvoorzieningen en de niet-uitkeringsgerechtigden? Welk vervolg geeft de regering aan de conclusie van het SCP dat het opleggen van verplichtingen en sancties niet activerend werkt?
De leden van de SP-fractie lezen dat alternatieve financieringswijzen verkend worden. Deze leden horen graag wat er precies verkend wordt, wat de stand van zaken is en welk tijdpad er bewandeld wordt. Wordt hiermee verwezen naar bladzijde 12 van de memorie van toelichting? Zo ja, waarom betreft het enkel de loonkostensubsidie en wordt niet breder gekeken naar onder andere beschut werk? En is de regering bereid om de mogelijkheid van een inclusietoeslag te onderzoeken?
De leden van de SP-fractie hebben zorgen over de forse kritiek van de Raad van State en vragen hoe hiermee omgegaan wordt. Welke overleggen lopen er nu met de VNG over de Participatiewet en het Participatiebudget?
In het breed advies van het College voor de Rechten van de Mens wordt op bladzijde 24 verwezen naar de Italiaanse Raad van State die uit het verdrag afleidt dat personen met een beperking autonome rechtssubjecten zijn ongeacht de familiecontext. Wat is de visie van de regering hierop, mede met het oog op de partnertoets in de bijstand? Heeft de Nederlandse Raad van State zich hierover gebogen? Hoe verhouden de Italiaanse Raad van State en het Constitutioneel Hof zich tot elkaar?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn positief over de stappen die met dit wetsvoorstel gezet worden. Tegelijk constateren deze leden dat parallel aan dit wetsvoorstel ook de eindevaluatie van de Participatiewet verschenen is. In de evaluatie staan stevige conclusies over het stelsel als geheel en kritische noten over de werking en de resultaten van de Participatiewet. Dat roept bij deze leden de vraag op hoe de maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel – hoewel daar op zich goede punten tussen zitten – zich verhouden tot de eindevaluatie. Ook de Raad van State adviseert om het voorliggende voorstel nader te bezien in het licht van eindevaluatie en daarover interbestuurlijk overleg te voeren. Kan de regering nader onderbouwen waarom het wetsvoorstel alsnog wordt doorgezet, terwijl er misschien wel een fundamentele bezinning op het stelsel nodig is? Welk vervolg ziet de regering voor zich, naar aanleiding van de eindevaluatie van de Participatiewet?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de praktijk van de afgelopen jaren aantoont dat het verre van eenvoudig is om de doelgroep van de Participatiewet naar werk te bemiddelen. Daarvoor is volgens deze leden een stevige sociale infrastructuur nodig, waarin publieke en private partijen samenwerken om kwetsbare mensen te ontwikkelen naar werk en hen ook aan het werk te houden. Deelt de regering deze opvatting? Welke rol ziet de regering om, ook in het kader van dit wetsvoorstel, ervoor te zorgen dat de noodzakelijke kennis en expertise overal in het land beschikbaar is en blijft? Hoe ziet de regering in dat kader de rolverdeling tussen publieke en private partijen en hoe krijgen sociaal ondernemers de ruimte om hun rol te vervullen?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over kwetsbare groepen die niet goed in beeld zijn bij gemeenten. Er is volgens deze leden voor gemeenten een prikkel om – gezien de beschikbare middelen en capaciteit – te focussen op de mensen die eenvoudiger te bemiddelen zijn. Hierdoor blijven grote groepen mensen buiten beeld, zoals mensen die al geruime tijd bijstand ontvangen en kwetsbare jongeren. Vooral ook in het licht van de recente cijfers over de stijging van het aantal voortijdig schoolverlaters hebben deze leden hier grote zorgen over. Heeft de regering deze groepen afdoende in beeld? Deelt de regering de mening van deze leden dat het onwenselijk is dat juist de «ingewikkelde» groepen links blijven liggen? Welke maatregelen heeft de regering in het kader van dit wetsvoorstel overwogen om juist de positie van deze groepen te verbeteren?
De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat de memorie van toelichting de Participatiewet bespreekt als vangnet voor mensen die het niet redden om op eigen kracht in het levensonderhoud te voorzien. Ook is het belangrijk mensen indien mogelijk te activeren. Daarvoor is intensieve individuele begeleiding onontbeerlijk. Deze leden vragen of met betrekking tot de bijstand grondig kan worden toegelicht in hoeverre hier thans mogelijkheden bestaan tot structurele ondersteuning bij het verkrijgen van werk. In hoeverre zijn deze mogelijkheden en de financiële middelen daarvoor in het verleden versoberd, en in hoeverre zijn zij nu weer hersteld? Hoeveel budget was hiervoor beschikbaar per uitkeringsgerechtigde vóórdat hier op bezuinigd werd, en hoeveel budget is hiervoor nu beschikbaar? Vindt de regering dat met het thans beschikbare budget goede persoonlijke en intensieve begeleiding naar werk voor iedereen mogelijk is? In dit verband verwijzen deze leden naar de constatering van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), ook genoemd in het Advies van de Raad van State, dat het achterwege blijven van meer persoonlijke ondersteuning in het bijzonder veroorzaakt wordt door geldgebrek.
De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat met betrekking tot de eindevaluatie van de Participatiewet dat het SCP terecht signaleert dat de «lichtpuntjes», zoals het langzamerhand iets meer aan het werk komen van mensen met een arbeidsbeperking, overschaduwd worden door structurele problemen. Deze leden vragen of het zeer bescheiden succes van de Participatiewet niet vooral te verklaren is door het feit dat de invoering van de wet gepaard ging met een veel te zware financiële taakstelling. Waren ambities en financiële middelen wel voldoende in overeenstemming met elkaar? Graag ontvangen deze leden een grondige beschouwing van de regering. Ook vragen deze leden of niet te veel is en wordt uitgegaan van de veronderstelling dat iedereen kán werken. Is regelgeving niet veel te ingewikkeld en vooral ook te repressief? Zou veel meer gerichte aandacht, begeleiding en vertrouwen niet beter werken dan nadruk op sancties? Zouden gemeenten niet juist méér ruimte moeten krijgen om mensen echt op maat te helpen? Deze leden vinden het buitengewoon zorgelijk dat bijna de helft van de mensen die onder de Participatiewet vallen, zich niet goed behandeld voelen door de gemeente. Zo’n 40% voelt zich bovendien gekleineerd en bedreigd. Wat gaat de regering doen om hier verandering in te brengen?
De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat in de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat de regering de evaluatie van de Participatiewet ziet als een aansporing om ingezet beleid met kracht door te zetten. De regering streeft geen nieuwe stelselwijziging na, maar de kwaliteit van de uitvoering zou moeten worden verbeterd. Deze leden vragen of de regering exact wil aangeven hoe de gemeenten in staat gesteld zullen worden de kwaliteit van de uitvoering te verbeteren. Welke «tools» en welke (financiële) middelen krijgen zij daarvoor?
Welke garantie is er, dat nieuwe ambities en (financiële) middelen daarvoor inderdaad (gaan) overeenstemmen? Is er op dit moment volledige overeenstemming over de bekostiging van de loonkostensubsidie, de maatwerkvoorziening en overige instrumenten? Is de regering het met deze leden eens dat een groot risico wordt genomen met de slagingskans van het wetsvoorstel als er géén voorafgaande overeenstemming is over benodigde financiering en de tijdige en gegarandeerde dekking van kosten? Is de regering het met deze leden eens dat er, nog voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, overeenstemming zou moeten zijn en een afdoende oplossing moet komen voor de bekostiging van voorgenomen instrumenten en maatregelen? Deze leden ontvangen graag een toelichting.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen de regering verder puntsgewijs uiteen te zetten waarom de harmonisering van uitvoering, waar het wetsvoorstel op doelt, de aan gemeenten gegeven beleidsvrijheid niet inperkt.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering het met hen eens is dat het ook nog maar de vraag is of de complexiteit die door werkgevers en de doelgroepen wordt ervaren met de Participatiewet, doeltreffend zal worden opgelost met dit wetsvoorstel. Immers, die complexiteit vloeit vooral voort uit de Participatiewet zelf en in het bijzonder uit de vele verschillende regelingen voor verschillende doelgroepen. Daar verandert dit wetsvoorstel in wezen weinig aan volgens deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe voorstellen als het aanvraagrecht zich verhouden tot de filosofie van de decentralisaties waarin niet langer het recht van de burger centraal staat, maar de plicht van de gemeente om zo nodig passende ondersteuning te leveren. Deze leden vragen of het consistent is en recht doet aan de taak van gemeenten indien na enkele jaren de wetgeving geleidelijk weer aangevuld wordt met allerlei rechten.
De leden van de VVD-fractie zijn voorts tevreden te lezen dat de inzet van het instrument loonkostensubsidie aan heldere, eenduidige regels moet gaan voldoen, waarbij voor werknemer en werkgever expliciet duidelijk is wanneer loonkostensubsidie ingezet kan worden. Wel vragen deze leden hoe de explicitering van de mogelijkheid om loonkostensubsidie in te zetten zich volgens de regering verhoudt tot de vrijheid die gemeenten hebben om de best passende ondersteuning aan te bieden. Op welke wijze speelt daarin mee dat bij een verminderde loonwaarde altijd loonkostensubsidie noodzakelijk zal zijn en dat in die gevallen de invulling van het begrip maatwerk gaat om eventuele aanvullende ondersteuning naast de loonkostensubsidie?
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat wordt gekeken naar een financiering van de loonkostensubsidie die meer aansluit bij de daadwerkelijke realisatie van de inzet van het instrument en/of de begeleiding van mensen die werken met loonkostensubsidie. Deze leden zijn positief dat daarmee de baankansen voor mensen binnen de doelgroep met relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt toenemen, maar zijn wel benieuwd naar een nadere toelichting waarom er een stijging van de totale lasten rond de participatiewet wordt verwacht als meer mensen met loonkostensubsidie werken in vergelijking tot de uitkeringssituatie.
De leden van de VVD-fractie zijn tot slot benieuwd of het onder andere door Asito tijdens het rondetafelgesprek over de eindevaluatie van de Participatiewet (gehouden op 20 februari 2020 in de Tweede Kamer) gemelde probleem van werknemers die zich uitschrijven uit de doelgroep of die weigeren de doelgroepverklaring te tekenen, verdwijnt met dit wetsvoorstel. Deze leden vinden het zeer onwenselijk dat werknemers die recht hebben op loonkostensubsidie en daardoor kunnen werken hier geen gebruik van maken. Dit benadeelt hun werkgever, een duurzame baankans en mogelijk de samenleving als geheel en doet geen recht aan de inspanning die door alle betrokkenen wordt geleverd voor een inclusieve arbeidsmarkt. Kan de regering hier een reactie op geven?
De leden van de CDA-fractie ondersteunen van harte de keus van de regering om de loonwaardebepaling te uniformeren, maar tegelijkertijd wel ruimte te laten voor meerdere methodieken. Ook de voorgestelde stroomlijning van de administratieve processen zien deze leden als een forse verbetering. Deze leden vragen de regering in dit verband te reageren op het voorstel van Cedris om een extra vereenvoudigingsslag te maken door de loonkostensubsidie niet te baseren op een absoluut percentage, maar uit te gaan van bandbreedtes door staffels aan te brengen. Wat vindt de regering van het voorstel om werkzoekenden eerst maximaal zes maanden op basis van een forfaitaire loonwaarde van 50% in te zetten en dan, nadat duidelijk is geworden wat de werknemer kan, te bezien welke loonwaarde verder moet worden toegepast?
De leden van de D66-fractie constateren verheugd dat de loonwaardebepaling in het voorliggende voorstel wordt geüniformeerd. Deze leden verwachten dat dit bij kan dragen aan het wegnemen van onzekerheid voor de doelgroep en dat processen gestroomlijnd worden. Deze leden vragen de regering of zij nader kan toelichten of de uniformering van de loonwaardebepaling in de praktijk niet leidt tot het hanteren van de meest rigide van de zes huidige varianten die voor loonwaardebepaling worden gebruikt?
De leden van de D66-fractie constateren dat een werkgroep van gemeenten, werkgevers en cliëntenvertegenwoordigers een preferent administratief proces loonkostensubsidie hebben ontworpen. De regering vindt het uit oogpunt van eenduidigheid en eenvoud voor werkgevers en werknemers van groot belang dat het preferente werkproces bij alle gemeenten wordt geïmplementeerd. In het voorliggende wetsvoorstel wordt geregeld dat gemeenten bij verordening regels stellen over het administratieve proces loonkostensubsidie. Aan VNG en Divosa is gevraagd een modelverordening te ontwerpen met het preferente proces, dat gemeenten behulpzaam kan zijn bij het ontwerpen van hun verordening, zo lezen deze leden. Kan de regering aangeven hoe zij zicht houdt op het gebruik van het preferent administratieve werkproces door gemeenten? Hoe monitort de regering de effectiviteit van de modelverordening in de praktijk? Kan de regering aangeven op welke wijze zij de Kamer hierover informeert? Heeft de regering uit oogpunt van eenduidigheid en eenvoud overwogen om het preferente werkproces in lagere regelgeving, bijvoorbeeld een ministeriële regeling, vast te leggen?
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen de inzet van de regering om het proces rondom loonkostensubsidie te vereenvoudigen. Wat betreft de loonwaardebepaling is het deze leden niet helemaal duidelijk in hoeverre er daadwerkelijk één methode komt. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten wat daar nog voor nodig is en hoe de regering zich hiervoor gaat inzetten? Daarnaast vragen deze leden waarom niet is gekozen voor verdere vereenvoudiging van de loonwaardebepaling door te werken met staffels?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorts positief over het voornemen om naar de financieringssystematiek van de loonkostensubsidies te kijken. Deze leden vragen of daarbij ook wordt overwogen om het budget voor begeleiding hieraan te koppelen. Voor elke plaatsing met loonkostensubsidie is immers ook begeleiding nodig. Deze leden vragen ook of daarbij rekening gehouden wordt met mensen die net te veel verdiencapaciteit hebben om in aanmerking te komen voor nieuw beschut maar te weinig verdiencapaciteit hebben voor een betaalbaar bedrag aan loonkostensubsidie. Deze mensen dreigen nu tussen wal en schip te vallen, vrezen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of het klopt dat gemeenten tot nu toe minder loonkostensubsidie inzetten dan verwacht en wat de oorzaken daarvan zijn? Klopt het dat er bij gemeenten onduidelijkheid is of structurele loonkostensubsidie ook vergoed wordt? Hoe gaat de regering daar duidelijkheid over geven?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn positief over de uniformering van de loonwaardebepaling die met dit wetsvoorstel wordt geïntroduceerd. Dit draagt er volgens deze leden aan bij dat werkgevers en werknemers weten waar ze aan toe zijn en dat er geen regionale verschillen bestaan die voor complexiteit en bureaucratie zorgen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering heeft overwogen om verdergaande vereenvoudiging van de loonwaardebepaling te realiseren door staffels aan te brengen. Dit kan door werkzoekenden eerst op basis van een forfaitaire loonwaarde van 50% in te zetten en na een periode van inwerken middels een loonwaardemeting te bepalen of iemand tussen de 30 en 50% loonwaarde, tussen de 50 en 70%, of tussen de 70 en 90% loonwaarde zit. Een dergelijk systeem kan volgens deze leden bijdragen aan verdere vereenvoudiging en reductie van administratieve lasten. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.
De leden van de 50PLUS-fractie zijn blij met de intentie te komen tot stroomlijning en vereenvoudiging van administratieve processen rond de loonkostensubsidie. Loonkostensubsidie is volgens deze leden een belangrijk instrument om mensen met verminderde loonwaarde toch volwaardig mee te kunnen laten doen in het arbeidsproces. Deze leden zijn ook positief over het verruimen van de mogelijkheid om loonkostensubsidie in te zetten. Kan de regering wel garanderen dat uitbreiding van de doelgroep niet ten koste zal gaan van de oorspronkelijke doelgroep van loonkostensubsidie?
De leden van de 50PLUS-fractie vragen de regering voorts in hoeverre de zorg van de VNG kan worden weggenomen dat het aanvraagrecht en gedetailleerde regelgeving rond de loonkostensubsidie maatwerk juist belemmert, te stringent en sturend is en onvoldoende recht doet aan de bestaande bestuurlijke verhoudingen tussen rijk en gemeenten.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen een aanvullende toelichting op de facultatieve bevoegdheid van de regering om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot ondersteuning en voorzieningen. Kan meer duidelijkheid gegeven worden over nut, noodzaak en wenselijkheid van deze «kan» bepaling?
De leden van de 50PLUS-fractie vragen anderzijds hoe stroomlijning van administratieve processen daadwerkelijk kan worden bereikt via een niet verplichtende modelverordening. Is de indruk van deze leden juist dat daar met een modelverordening nog geen zekerheid over ontstaat? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering. Het recht van werkgevers en werknemers om loonkostensubsidie zelf aan te kunnen vragen bij gemeenten die dat niet uit zichzelf met de werkgever regelen, vinden deze leden een goede stap. Dit versterkt de rechtspositie van werkgever en (potentiële) werknemer. Deze leden vragen wel waarom gekozen wordt voor de lange beslistermijn van acht weken.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen met betrekking tot de forfaitaire loonkostensubsidie waarom niet voor alle werkzoekenden met forfaitaire loonkostensubsidie de no-risk regeling geldt en de werkgever aanspraak kan maken op de premiekorting. Deze leden willen ook graag weten wat de regering vindt van het idee om de no-riskpolis ook uit te breiden tot iedereen die al langer dan twee jaar in de bijstand zit. Hiermee zou waarschijnlijk ook een besparing op uitkeringsgeld bereikt kunnen worden. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting en reactie.
De leden van de 50PLUS-fractie vinden het een goede zaak dat een verkenning is uitgevoerd naar de financieringssystematiek loonkostensubsidie. Gebleken is uit onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) dat een positief werkgelegenheidseffect mogelijk is, als de financiering voor loonkostensubsidie gebaseerd wordt op realisaties. De VNG staat daar in beginsel positief tegenover. Deze leden vinden het belangrijk dat er snel, en liefst vóór de inwerkingtreding van de wet, overeenstemming komt over de financieringssystematiek en de hoogte van financiering. Is de regering dit eens met deze leden, en gaat de regering daarop aansturen?
De leden van de VVD-fractie zijn positief over de explicitering van ondersteuningsmogelijkheden in de wet waarbij de ruimte voor gemeenten overeind blijft om maatwerk te leveren en zo te kunnen zorgen dat de mensen waar het om gaat aan het werk kunnen worden geholpen. Wel vragen deze leden op welke wijze duidelijk wordt gemaakt aan mensen met het recht op ondersteuning welk recht ze hebben en hoe ze daar aanspraak op kunnen maken. Ook zijn deze leden benieuwd of de cliënt, of de gemeente uiteindelijk besluit welke ondersteuning het best passend is en of er (bij een door de cliënt als negatief ervaren beslissing op bezwaar) de mogelijkheid is om het besluit inhoudelijk te laten toetsen. In het kader van de genoemde harmonisatie van een adequaat ondersteuningsaanbod vanuit gemeenten stelt de regering dat gemeenten een verordeningsplicht hebben en dat de regering bestuurlijke afspraken gaat maken met gemeenten over het toepassen en opnemen van een modelverordening, zo lezen deze leden. Kan de regering aangeven welke bestuurlijke afspraken hierover met gemeenten zijn gemaakt en wat de laatste stand van zaken is van deze bestuurlijke afspraken? Is de regering bereid om in navolging op de motie Nijkerken-de Haan4 ook bij de maatregelen in het kader van het breed offensief samen met gemeenten invulling te geven aan een heldere en goede voorlichting richting de doelgroep, met name over de mogelijkheden voor mensen over ondersteuning op maat?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom ervoor wordt gekozen om gemeenten op te dragen gedetailleerd in de verordening vast te leggen voor welke periode en tot welk bedrag de persoonlijke ondersteuning wordt geboden. Is de regering het met deze leden eens dat deze gedetailleerde wijze van vastleggen het bieden van maatwerk, zoals juist ook toegelicht in de memorie van toelichting waar onder andere staat «wat in een individueel geval noodzakelijk is hangt af van de omstandigheden van het geval en zal op gemeentelijk niveau beoordeeld moeten worden», mogelijk in de weg kan staan?
De leden van de CDA-fractie steunen het voorstel om het zelf kunnen aanvragen van een jobcoach door een werknemer en werkgevers expliciet in de wet te regelen. Deze leden vinden het van groot belang dat mensen de juiste ondersteuning kunnen krijgen. Met name voor niet uitkeringsgerechtigden is dit volgens deze leden een grote verbetering en een belangrijke steun in de rug, temeer omdat deze groep door gemeenten met dit wetsvoorstel niet langer uitgesloten kunnen worden.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de noodzaak voor harmonisering van ondersteunende instrumenten, zeker gezien het feit dat een aantal gemeenten terughoudend is met de inzet van persoonlijke ondersteuning zoals bijvoorbeeld een jobcoach. Deze leden vragen of het in de wet opnemen van de mogelijkheid voor de aanvraag voor ondersteuning op maat ook betekent dat gemeenten daar, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn, ook gehoor aan moeten geven. Deze leden vragen of straks de situatie kan ontstaan dat een (aspirant) werknemer een aanvraag doet voor een jobcoach, maar dat die aanvraag simpelweg wordt afgewezen door de gemeente? Krijgt elke (aspirant) werknemer of werkgever dan recht op ten minste een aantal uur ondersteuning?
De leden van de D66-fractie constateren dat er nadere verordeningen worden opgemaakt met betrekking tot de inzet en kwaliteit van jobcoaches. Deze leden vragen in hoeverre met deze verordening en de modelverordening die wordt opgemaakt wordt geborgd dat in iedere gemeente een jobcoach kan worden aangeboden om zo maatwerk te kunnen leveren in de ondersteuning. Daarnaast vragen deze leden op welke termijn de modelverordening vanuit VNG en Divosa kan worden verwacht. Tot slot vragen deze leden of de veronderstelling van deze leden correct is dat gemeenten vrijheid behouden in het opstellen van deze vereisten. Indien dit het geval is, vragen deze leden op welke wijze een minimaal kwaliteitsniveau van jobcoaching geborgd wordt? Kunnen gemeenten ervoor kiezen om de modelverordening wel of niet te gebruiken? Waar bestaat de aanscherping van de verordeningsbepaling uit?
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de regering de analyse deelt dat de maatregelen voor het versterken van ondersteunende instrumenten alleen succesvol zullen zijn als er voldoende bekendheid is met de instrumenten bij werkgevers, werknemers en gemeenten. Deze leden vragen welke acties er worden ondernomen om de bekendheid van instrumenten als loonkostensubsidie en jobcoaches verder te vergroten en onder de aandacht te brengen van potentiële gebruikers.
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen het dat nu expliciet gemaakt wordt dat mensen ook zelf een aanvraag voor ondersteuning in kunnen dienen. Zeker voor niet-uitkeringsgerechtigden kan dit een oplossing bieden, omdat zij niet altijd in beeld zijn bij gemeenten. Deze leden vragen de regering of zij in beeld heeft of dit kan leiden tot een toename van de vraag naar ondersteuning. Hoeveel extra aanvragen verwacht de regering en is de regering voornemens gemeenten te compenseren als dit wetsvoorstel leidt tot een flinke stijging van het aantal aanvragen? Heeft de regering ook rekening gehouden met de extra uitvoeringskosten van mogelijke bezwaar- en beroepsprocedures?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts in het voorstel dat in de verordening iets moet worden opgenomen over de periode en de intensiteit van persoonlijke ondersteuning. Deze leden vragen de regering of zij daarmee bedoelt dat er in het algemeen grenzen worden gesteld aan de ondersteuning, of dat per individuele beschikking duidelijk moet zijn wat de duur en intensiteit van de ondersteuning zal zijn. Blijft het mogelijk om tussentijds de mate van ondersteuning te wijzigen, als dat nodig blijkt?
De leden van de SP-fractie constateren dat hoewel de Kamer is toegezegd serieus te kijken naar de mogelijkheden voor een wettelijk recht op jobcoach, dit niet is opgenomen in voorliggend voorstel. Graag horen deze leden een uitgebreide (juridische) beschouwing over waarom hier niet toe besloten is en hoe het alternatief tegemoetkomt aan de «rechtenbenadering». Kan de regering de juridische analyses die gemaakt zijn toezenden? Hoe moet een recht (in dit geval op een jobcoach) wettelijk verankerd worden om het voor de rechter afdwingbaar te maken? Is voorliggend voorstel voor jobcoaching in enigerlei mate afdwingbaar indien een gemeente weigerachtig is? Is er een sanctie voor gemeenten die hun taken in deze niet nakomen? Kan de regering de vergelijking trekken met de realisatie van beschut werk, waartoe voor gemeenten ook een verplichting is ingesteld nadat dit niet van de grond kwam, waarna een verbetering volgde, maar nog steeds de beschut werkplekken achterblijven? Welke mogelijkheden zijn er voor het rijk om beschut werk dan wel jobcoaching af te dwingen? In hoeverre is beschut werk een afdwingbaar recht voor een burger? Verwacht de regering dat gemeenten voorliggend wetsvoorstel zonder terughoudendheid uitvoeren nu er onenigheid is over de financiering (net als bij beschut werk)? Hoe voorkomt de regering ongelijkheid in de voorzieningen van mensen met een beperking tussen gemeenten? Hoe voorkomt de regering dat gemeenten enkel de goedkoopste voorzieningen gaan aanbieden en toekennen?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de verordeningsplicht in voorliggend voorstel. Waarom heeft de regering niet gekozen voor een algemene maatregel van bestuur? Hoe wil de regering duidelijkheid scheppen voor de doelgroep en ongelijkheid tussen gemeenten tegengaan? Hoeveel procent van de gemeenten neemt doorgaans een modelverordening over?
De leden van de SP-fractie lezen op bladzijde 13 in de memorie van toelichting dat een deel van de gemeenten terughoudend is met de inzet van bijvoorbeeld een jobcoach. Op welk onderzoek wordt hier gewezen? Op dezelfde pagina wordt gezegd dat de aanvraagmogelijkheid soelaas biedt wanneer een gemeente terughoudend is met het bieden van ondersteuning op maat. Een terughoudende gemeente kan een aanvraag toch nog steeds afwijzen? Hoe is het recht op persoonlijke ondersteuning in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) geregeld? Tevens vragen deze leden in hoeverre de aanbodversterkende voorzieningen zoals werkplekaanpassingen, vervoersvoorzieningen en voorzieningen voor visueel beperkten een afdwingbaar recht zijn.
De leden van de SP-fractie wijzen op het risico van werken zonder loon bij proefplaatsingen. De regering geeft aan op bladzijde 20 van de memorie van toelichting dat een wettelijke bepaling omtrent proefplaatsingen ontbreekt. Zijn de proefplaatsingen daarmee onwettig? Hoe definieert de regering een proefplaatsing en bakent het fenomeen af? Of kan straks iedereen vier maanden zonder salaris werken? Wat is er bekend over de huidige praktijk van proefplaatsingen bij de Participatiewet? Hoe lang worden mensen gemiddeld geplaatst en hoe lang maximaal? Verwacht de regering dat voorliggend voorstel een beperking is van de huidige praktijk? Welke onderzoeken heeft de regering omtrent het verdringen van reguliere banen? Wat doet de regering om te voorkomen dat bedrijven proefplaatsingen gebruiken als een permanente bron van gratis arbeid? Wat doet de regering om draaideurconstructies te voorkomen?
De leden van de SP-fractie vragen tot slot wat de delegatiemogelijkheid op bladzijde 21 van de memorie van toelichting voor doel en achterliggende gedachte heeft.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering beweert dat in het algemeen geldt dat mensen met een arbeidsbeperking na verloop van tijd minder ondersteuning nodig hebben. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten op welk onderzoek deze stelling is gebaseerd, en of de mate waarin de ondersteuningsbehoefte afneemt verschilt voor uiteenlopende groepen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het positief dat met dit wetsvoorstel de mogelijkheid geëxpliciteerd wordt dat werknemers en werkgevers een aanvraag kunnen indienen voor ondersteuning op maat. Deze ondersteuning, bijvoorbeeld door middel van jobcoaching, is van groot belang om een duurzame match mogelijk te maken. Deze leden vragen of gemeenten afdoende financiële middelen hebben om de benodigde maatwerkondersteuning te leveren. Anders dreigt een wettelijk aanvraagrecht voor ondersteuning een lege huls te worden, vrezen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de wetswijziging het mogelijk maakt dat een interne en externe jobcoach tegelijk worden ingezet. Beiden vervullen een belangrijke rol in de begeleiding van werknemers en in het ontzorgen van werkgevers. Deze leden zien grote waarde in interne jobcoaches, zoals een getrainde Harrie5, die een laagdrempelig aanspreekpunt vormen voor mensen die ondersteuning nodig hebben. Tegelijk zijn externe, gespecialiseerde jobcoaches op een andere manier van belang. Daarom vragen deze leden of er een combinatie mogelijk is en hoe de regering eraan bij denkt te dragen dat er maatwerk en adequate begeleiding gerealiseerd kan worden. In het wetsvoorstel is niet duidelijk uitgewerkt welke verschillende vormen van persoonlijke werkondersteuning (jobcoach, Harrie, intern, extern) er zijn en aan welke kwaliteitsnormen de verschillende vormen moeten voldoen. Dit kan tot ongewenste lokale en regionale verschillen leiden. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Kan dit alsnog worden uitgewerkt en vastgelegd?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat er adequate en duurzame begeleiding is voor mensen die dat nodig hebben. Ook als deze mensen eenmaal aan het werk zijn en het goed gaat, moet niet ineens alle (aanspraak op) begeleiding wegvallen. Kan de regering hierop ingaan? Is deze duurzame begeleiding afdoende geborgd?
De leden van de 50PLUS-fractie zijn in principe verheugd over de voorstellen die gedaan worden om de ondersteuning op maat aan mensen met een beperking te versterken en het werkproces daarvoor te verbeteren. Ook bij dit onderdeel van het wetsvoorstel vragen deze leden te onderbouwen in welke mate de bestuurlijke verhoudingen tussen rijksoverheid en gemeenten voldoende worden gerespecteerd. Kan verduidelijkt worden hoe «maatwerk» enerzijds en «harmonisatie» en «verordeningsplicht» anderzijds zich op dit punt tot elkaar verhouden? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering het eens is met de conclusie van de Inspectie SZW dat in het bijzonder ervaren geldgebrek de reden is waarom meer persoonlijke ondersteuning door gemeenten achterwege blijft. Deze leden begrijpen dat de regering via een «uitgebreide» verordeningsplicht vooral wil gaan waarborgen dat alle gemeenten eenzelfde (geharmoniseerd) gevarieerd scala aan ondersteuning kunnen aanbieden, waarbij het niet gaat om het «hoe» (want dat is maatwerk) maar om het «wat» (in wezen de beschikbaarheid van een gevarieerde gereedschapskist/het brede palet aan ondersteuning) en de zekerheid dat noodzakelijke gereedschappen ook daadwerkelijk (op maat) gebruikt worden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een modelverordening die gezien moet worden als een advies aan gemeenten. Deze leden zijn van mening dat deze hoge ambitie met betrekking tot aanbod en toepassing van voorzieningen staat of valt met de garantie voor gemeenten dat financiële middelen daarvoor ook voldoende zijn, en tijdig beschikbaar zijn. Gaat de regering daar voor zorgen en komt die zekerheid er voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel? Deze leden vragen of de regering nader kan onderbouwen in hoeverre een in principe vrijblijvende modelverordening gemeenten daadwerkelijk zal gaan aanzetten tot het als regel beschikbaar hebben en (kunnen) stellen van een breed, gevarieerd, en, bovendien in belangrijke mate, geharmoniseerd aanbod van persoonlijke ondersteuning.
De leden van de 50PLUS-fractie zien het als een mogelijke verbetering dat er in de wet een aanvraagmogelijkheid wordt opgenomen voor ondersteuning op maat, waaronder een jobcoach. Deze leden begrijpen dat er geen wettelijk recht op persoonlijke ondersteuning c.q. job-coaching komt, maar wel een wettelijk recht op (ter beoordeling door de gemeente) noodzakelijk geachte ondersteuning. Deze leden vragen wat nou precies het gewicht is van deze wettelijke bepaling. Wat winnen (aspirant)werknemers en (aspirant)werkgevers hier concreet mee, anders dan het recht een aanvraag in te dienen die ook gemotiveerd door de gemeente kan worden afgewezen? Hoe «hard» is het wettelijke recht dat aanvragers verkrijgen? Kan ook nader toegelicht worden door de regering hoe door dit aanvraagrecht de «zorgplicht» van de gemeente wordt versterkt? Deze leden lezen dat de memorie van toelichting met betrekking tot een aanvraag om ondersteuning meldt: «Het ligt voor de hand dat de gemeente hiertoe overlegt met de werkzoekende of (aspirant) werknemer en de (aspirant) werkgever en rekening houdt met de wensen van de werknemer en de werkgever». Mag door deze leden hieruit afgeleid worden dat de gemeente niet gehouden is te overleggen en rekening te houden met de wensen van werknemer en werkgever? Waarom is dit niet in het wetsvoorstel vastgelegd? Welke verdere mogelijkheden hebben werkgever en werknemer nog als een gemeente een aanvraag om ondersteuning of een jobcoach niet honoreert, anders dan de gebruikelijke rechtswaarborgen van bezwaar en beroep?
De leden van de 50PLUS-fractie lezen dat het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid van delegatie, ook ten aanzien van persoonlijke ondersteuning en andere werkvoorzieningen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden, bijvoorbeeld met betrekking tot harmonisering van het aanbod voor jobcoaches en andere aanbodversterkende voorzieningen. Genoemd worden de minimumeisen inzake de kwaliteit van de jobcoach. Deze leden vragen waarom de kwaliteitseisen aan de jobcoach niet in de wet vastgelegd worden. Waarom stelt de regering geen heldere landelijke kwaliteitsnorm? Deze leden kunnen zich voorstellen dat tenminste de verschillende vormen van persoonlijke ondersteuning (jobcoach, Harrie, intern en extern) in de wet worden opgenomen, alsook aan welke kwaliteitsnormen deze vormen van job-coaching moeten voldoen. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen wat de regering vindt van de suggestie van Cedris om voor elke plaatsing met loonkostensubsidie ook automatisch de begeleidingsvergoeding aan de gemeente te verstrekken. Een dergelijke koppeling van begeleidingsvergoeding aan verstrekte loonkostensubsidie zou duidelijkheid scheppen, en gemeenten zekerheid kunnen bieden. Daarmee zou ook gestimuleerd kunnen worden dat gemeenten veel meer gebruik gaan maken van het instrument, zo menen deze leden. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.
De leden van de SGP-fractie vragen naar de noodzaak om naast de werkgever ook de arbeidsbeperkte het recht te geven een aanvraag in te dienen voor loonkostensubsidie en ondersteuning op maat, in het licht van de door de regering geschetste behoefte van werkgevers aan financiële ondersteuning. Waarom zou bij werkgevers onvoldoende prikkel bestaan tot het aanvragen van deze voorzieningen, zeker wanneer de toekenning vereenvoudigd wordt? Voorts vragen deze leden hoe de regering het risico op juridisering beoordeelt. Kan de regering aangeven hoe zinvol het is om los van een specifieke, beoogde werkplek een recht op passende ondersteuning toe te kennen?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering waarom het wenselijk is de studietoeslag voor studenten weer bij een extra loket te beleggen. Deze leden constateren dat veel studenten hierdoor bij drie instanties moeten aankloppen. Naast de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en mogelijke ondersteuning uit het profilerings- of studentenfonds komt dan ook de gemeente om de hoek kijken. Volgens deze leden zou het effectiever zijn als DUO de toeslag uitkeert.
De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat werken altijd moet lonen en zijn positief over de vrijlatingsregelingen die geboden worden om ervoor te zorgen dat ook werkenden met loonkostensubsidie onder de participatiewet hierdoor meer overhouden door aan het werk te gaan. Specifiek voor mensen met een medische urenbeperking is er de tijdelijke vrijlating van twaalf maanden die door het college onbeperkt kan worden verlengd zolang uitbreiding van het aantal uren volgens het college niet of bijna niet mogelijk is. Deze leden vragen hoe een college «bijna niet» moet interpreteren en wie namens het college kan beoordelen of iemand niet in staat is om zijn/haar uren uit te breiden?
De leden van de VVD-fractie vragen verder of de gemeente verplicht is om periodiek/jaarlijks een herbeoordeling te doen en op basis van een veranderd inzicht altijd tot een nieuw besluit moet komen, of, dat de gemeenten deze plicht niet hebben en dat het ontbreken van een beoordeling daarmee alsnog leidt tot een permanent verworven recht?
De leden van de CDA-fractie onderschrijven van harte het uitgangspunt dat werken structureel moet lonen. De voorgestelde verruiming van de vrijlatingsregeling is een stap in de goede richting volgens deze leden. Zij hebben hierbij wel een vraag: waarom geldt de vrijlating slechts voor één jaar? Lopen werknemers met een arbeidsbeperking na een jaar dan niet alsnog de kans op een inkomensgat, doordat bijvoorbeeld de huurtoeslag of de kinderopvangtoeslag wordt verlaagd? Waarom heeft de regering niet gekozen voor een meerjarige vrijlating? En heeft de regering nog andere (fiscale) mogelijkheden overwogen om het werken structureel te laten lonen?
De leden van de CDA-fractie herinneren de regering voorts aan de uitspraak van de Kamer in de motie Van Brenk van 10 april 2019 waarin aandacht wordt gevraagd voor het in mindering brengen van gratificaties en bijzondere loonuitkeringen op de (Wajong)uitkering6. In deze motie verzocht de Kamer bij de harmonisatie van de Wajong en de uitwerking van het breed offensief om de demotiverende effecten van wet- en regelgeving voor mensen met een arbeidsbeperking zo veel mogelijk te beperken. Kan de regering aangeven in hoeverre dit wetsvoorstel precies aan deze motie tegemoet komt?
De leden van de D66-fractie onderschrijven ten zeerste de doelstelling dat werken, ook in deeltijd, voor mensen met een beperking zou moeten lonen. Deze leden vragen of er meer inzicht kan worden gegeven in wat de nieuw vormgegeven vrijlating voor mensen met een arbeidsbeperking in praktijk betekent voor het netto-inkomen van mensen. Daarbij vragen deze leden of in ieder geval kan worden ingegaan op de volgende voorbeelden: iemand met een loonwaarde van 30%, 50% en 80%, die 16, 24 of 32 uur werkt, en voor deze kenmerken ook iemand die 16, 24 of 32 uur werkt vanwege een bijkomende medische urenbeperking.
De leden van de D66-fractie vragen over welk deel van het inkomen de werkende straks de arbeidskorting kan toepassen en of daarbij verschillen zijn tussen de huidige en toekomstige situatie. Deze leden vragen daarnaast of er specifiek kan worden ingegaan op de inkomenspositie van mensen met een medische urenbeperking. Komt de voorgestelde extra vrijlating voor mensen die zowel een medische urenbeperking als een verminderde loonwaarde hebben extra bovenop de bestaande vrijlating?
De leden van de D66-fractie vragen op basis waarvan een eventuele verlenging van de twaalf maanden voor de inkomensvrijlating wordt toegekend. Is dat het geval indien iemand niet meer uren kan ontwikkelen of ook als iemand niet meer verdienvermogen kan ontwikkelen? Wordt de nieuwe vrijlating dan verleend voor zolang de arbeidsovereenkomst duurt? Behoudt de werknemer dan het recht op de vrijlating indien van baan wordt gewisseld? Wat gebeurt er als iemand werkloos wordt en daarna opnieuw een baan vindt? Deze leden vragen of er dan periodiek een herbeoordeling plaatsvindt.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op het verschil tussen een medische urenbeperking en de situatie waarbij er individuele praktische belemmeringen zijn om meer uren te kunnen werken. Is dit in de praktijk altijd goed te onderscheiden? Hoe wordt geborgd dat hier verschillend mee wordt omgegaan in gemeenten, omdat het wel een groot effect kan hebben op de vrijlating?
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de regering verwacht dat de nieuwe vrijlating en een andere vorm van financiering kunnen leiden tot een andere gemiddelde arbeidsduur van mensen die met een loonkostensubsidie werken. Deze leden vragen of het grootste deel van deze mensen niet fulltime werkt omdat het niet mogelijk is, of omdat gemeenten door de huidige financiering maar drie dagen per week financieren.
De leden van de D66-fractie vragen naar de stand van zaken rond de benutting van laagste loonschalen in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s). Is er al meer informatie bekend over het opnemen van de laagste loonschalen op niveau van de Wet minimumloon in cao’s, na de oproep van sociale partners? Deze leden vragen wanneer de resultaten van de cao-monitoring over 2019 beschikbaar zullen zijn. Is het mogelijk om, indien dit voorjaar blijkt dat er nog onvoldoende voortgang is, de bepaling in de Participatiewet zo snel mogelijk te activeren? In hoeveel procent van de cao’s moeten er laagste loonschalen op WML-niveau zijn opgenomen om voldoende voortgang te laten zien?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het feit dat er meer mogelijkheden komen om inkomsten uit werk te kunnen behouden. Deze leden vinden het jammer dat er niet voor is gekozen deze vrijlating structureel te maken. Ook werken in deeltijd zou wat betreft deze leden altijd beloond moeten worden. Waarom vindt de regering het van zo’n groot belang dat iedereen met een arbeidsbeperking fulltime werkt? Is het niet veel belangrijker dát mensen aan het werk zijn? Daarnaast maken deze leden zich zorgen om de onzekerheid die de tijdelijkheid van de vrijlating met zich mee brengt. Deze leden vragen de regering hierop te reflecteren. Er is nu al veel onzekerheid bij de doelgroep. Verwacht de regering dat mensen wel sneller aan het werk gaan als zij weten dat na een jaar alles weer kan veranderen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering de mening deelt dat het strenge karakter van de Participatiewet niet goed past bij mensen met een beperking. Is het niet vaak zo dat mensen wel (meer) willen werken, maar dat ze niet kunnen of dat de banen of uren er niet zijn? Vindt de regering ook dat eisen zoals de partner- en vermogenstoets en de kostendelersnorm een belemmering vormen voor mensen met een beperking om een zelfstandig bestaan te kunnen leiden? Deze leden vragen de regering ook om nader te onderbouwen waarom is gekozen voor het percentage van 15%? Is 25% ook overwogen? Voorts vragen deze leden of het klopt dat het mogelijk is om de vrijlating langer dan twaalf maanden te laten duren? Kan het bijvoorbeeld ook voorkomen dat iemand enkele jaren met een vrijlating werkt? Deze leden vragen de regering hoe de inkomensregeling in de Participatiewet met vrijlating in verhouding staat tot de inkomensformule in het Wajongwetsvoorstel tot harmonisering? Kan de regering dit expliciet maken aan de hand van twee personen met gelijke situatie en verschillende geboortejaren?
De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over de positie van mensen met een urenbeperking in Nederland. Kan de regering uitleggen hoe een urenbeperking momenteel vastgesteld wordt? Hoeveel mensen hebben bijstand en een structurele inkomstenvrijlating medisch-uren-beperkten? Hoeveel mensen hebben een medische urenbeperking en bijstand maar ontvangen geen structurele inkomstenvrijlating medisch-uren-beperkten? In hoeverre is de structurele inkomstenvrijlating medisch-uren-beperkten een (afdwingbaar) recht en in hoeverre is het een gunst van de gemeente? Wat kunnen mensen doen die geen structurele inkomstenvrijlating medisch-uren-beperkten krijgen? Worden mensen actief gewezen op de structurele inkomstenvrijlating medisch-uren-beperkten? Kan de regering van alle vrijlatingen op bladzijde 22 van de memorie van toelichting aangeven hoeveel mensen hier gebruik van maken en hoeveel mensen zijn afgewezen? En kan de regering van al deze vrijlatingen aangeven in hoeverre het een recht is of een gunst? Welke verschillen zijn er tussen gemeenten? Is er sprake van willekeur?
De leden van de SP-fractie horen graag in hoeverre de nieuwe vrijlatingsregeling bij loonkostensubsidie een recht is of een gunst. In de memorie van toelichting krijgen deze leden de indruk dat het toekennen van de vrijlatingsregeling door gemeenten zeker is. In hoeverre hebben gemeenten de mogelijkheid om een terecht verzoek op de nieuwe vrijlatingsregeling niet toe te kennen? Wat kan iemand doen die recht meent te hebben op de nieuwe vrijlatingsregeling, maar deze niet toegewezen krijgt?
De leden van de SP-fractie vinden een verruiming van de vrijlatingsregeling in principe gunstig. Deze leden maken zich echter zorgen om de onzekerheid en angst die de regeling met zich mee kan brengen voor de kwetsbare doelgroep. De doelgroep weet immers nooit of het inkomen het volgende jaar naar beneden gaat of niet. Wat is de reactie van de regering hierop?
De leden van de SP-fractie krijgen graag een aantal rekenvoorbeelden voor personen met de nieuwe vrijstellingsregeling loonkostensubsidie. Daarbij zijn deze leden vooral geïnteresseerd in de gevolgen voor de toeslagen en daarmee voor het totaalinkomen. Kan de regering deze gevolgen voorrekenen voor een aantal voorbeeldpersonen die al dan niet samenwonen, veel dan wel weinig uren werken en hoge dan wel lage huurlasten hebben? Deze leden vragen ook of wel eens is onderzocht, hoeveel mensen eigenlijk willen samenwonen, maar dat niet doen vanwege het bijstandsregime.
De leden van de SP-fractie ontvangen graag een historisch overzicht van het aantal mensen dat loonkostensubsidie ontving plus een voorspelling van hoe deze aantallen zich gaan ontwikkelen.
De leden van de SP-fractie ontvangen graag alsnog een uitgebreide inhoudelijke reactie op het door haar leden ingediende amendement7. Kan de regering daarbij inhoudelijk reageren op het voorstel om jonggehandicapten een gratificatie of extra beloning tot maximaal 1.200 euro per jaar zelf te laten houden? Is de regering bereid de werkkostenvergoeding aan te passen zodat het voor sociaal werkgevers, die veel mensen op het minimumloon in dienst hebben, mogelijk wordt om een hoger bedrag aan werkkostenvergoeding te betalen dan de huidige 1,7%, wat ongeveer neer komt op twee tientjes?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat onafhankelijkheid van een uitkering een belangrijk uitgangspunt was bij de uitwerking van het breed offensief. Kan de regering uiteenzetten waarom is gekozen voor een vrijlating van inkomsten uit arbeid, en niet voor fiscale maatregelen om mensen die werken beter te belonen?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering uiteen te zetten op welke wijze een medische urenbeperking wordt vastgesteld. Kan de regering daarbij ingaan op de wettelijke voorschriften, alsook de uitvoeringspraktijk? Daarnaast vragen deze leden de regering om te onderbouwen waarom bij verschillende vrijlatingsregelingen is gekozen voor verschillende percentages en maximale bedragen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom de vrijlatingsregelingen niet aansluiten bij de duur, maximale bedragen en percentages die gehanteerd worden in de geharmoniseerde Wajong (30 procent, structureel). Kan de regering een inschatting geven van de kosten die een dergelijke uitbreiding van de vrijlatingsregelingen met zich meebrengen, uitgesplitst per regeling?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de duur van de voorgestelde vrijlatingsregeling beperkt wordt tot twaalf maanden. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten op welke wijze individuele werknemers meer uren kunnen gaan werken, ook als de organisatie waarbij zij werken dat niet mogelijk acht of daar niet toe bereid is, Indien dit het geval is, op welke wijze verwacht de regering dan dat deze mensen meer uren gaan werken?
De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen het dat er een regeling wordt geïntroduceerd voor vrijlating van arbeidsinkomsten, waardoor werken daadwerkelijk meer gaat lonen. Deze leden vinden het van belang dat mensen zo snel mogelijk uit de uitkering geraken en niet langer dan nodig financieel afhankelijk blijven van de gemeente. Met de voorgestelde regeling zullen veel mensen -vooral als ze door een beperking slechts een beperkt aantal uren kunnen werken- alsnog afhankelijk blijven van een bijstandsuitkering. Deelt de regering de mening van deze leden dat mensen die naar vermogen werken niet meer met het bijstandsregime te maken zouden moeten hebben? Draagt de voorgestelde regeling hier afdoende aan bij?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de vrijlating slechts voor één jaar gaat gelden, waardoor werknemers na dat jaar met een inkomensterugval te maken kunnen krijgen. Deze inkomenswisselingen hebben ook effect op toeslagen, die dan mogelijk achteraf verlaagd moeten worden, waardoor schulden kunnen ontstaan. Kortom, deze leden constateren dat er nog wel de nodige haken en ogen zitten aan de voorgestelde regeling. Kan de regering op deze punten ingaan? Welke andere (eventueel fiscale) mogelijkheden zijn er waardoor mensen echt uit de uitkering komen en werken structureel gaat lonen, en heeft de regering die overwogen?
De leden van de 50PLUS-fractie delen de mening van de regering dat werken, ook in deeltijd, moet lonen voor mensen met beperkingen. Deze leden betwijfelen of de daarvoor door de regering gekozen weg van de tijdelijke en voorwaardelijke vrijlating van arbeidsinkomsten de juiste is. De vrijlatingsregeling is in de ogen van deze leden een klein eerste stapje in de goede richting, om mensen minder afhankelijk te maken van de bijstand. Deze leden vinden dat mensen met een arbeidsbeperking, die naar vermogen werken, volwaardig beloond moeten worden (dus ten minste op wettelijk minimumloonniveau) en niet afhankelijk moeten blijven van een bijstandsuitkering. Blijvende afhankelijkheid van de bijstand verdraagt zich volgens deze leden niet met volwaardig werknemerschap en staat het opbouwen van volwaardige bestaanszekerheid en maatschappelijke ontplooiing mogelijk in de weg.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de indruk van de Wajonggroep FNV juist is dat de vrijlating arbeidsinkomsten niets doet aan het feit dat werkende mensen met een beperking in de bijstand blijven en bij een deeltijdbaan (mede door de partner- en vermogenstoets) financieel niet onafhankelijk kunnen worden. Immers, iemand die bijvoorbeeld 20 uur werkt zal altijd afhankelijk blijven van degene waarmee hij of zij samenwoont.
De leden van de 50PLUS-fractie lezen dat, om werken te laten lonen voor mensen die niet uit de bijstand stromen omdat zij in deeltijd werken met loonkostensubsidie, de regering een tijdelijke vrijlatingsregeling voorstelt, met de mogelijkheid van verlenging na één jaar. Deze leden zien dat werken voor betrokken werknemers zo een klein beetje meer kan gaan lonen, en dat mogelijke uitbreiding van het aantal gewerkte uren (en dus een iets hoger loon) en meer pensioenopbouw kansen eventueel kan vergroten om uit de bijstand te raken. Toch zien deze leden ook flinke nadelen aan de gekozen weg van een tijdelijke vrijlating, die onder voorwaarden verlengd kan worden. Kern is dat betrokkenen afhankelijk kunnen blijven van het bijstandsregime, met alle financiële beperkingen van dien. Zo worden alle extra’s die in het kader van de cao worden uitgekeerd verrekend. Mensen blijven afhankelijk van de partner- en vermogenstoets. Mensen die in deeltijd werken komen niet uit de uitkering. Ook betekent een tijdelijke vrijlating die onder voorwaarden verlengd kan worden voor velen blijvende onzekerheid over de inkomenssituatie. Ook is het zo dat mensen met een beperking vaak een structurele beperking hebben. Een niet-structurele regeling voor deze mensen lijkt deze leden daarmee moeilijk verenigbaar. Deze leden prefereren een structurele verlenging van de vrijlatingstermijn voor iedereen die niet vrijwillig gedeeltelijk werkt. Er zou volgens deze leden gedacht kunnen worden aan de mogelijkheid om mensen die niet vrijwillig in deeltijd werken gelegenheid te bieden een onafhankelijke indicatie aan te vragen voor structurele vrijlating. Daarmee zou gegarandeerd kunnen worden dat iedereen die maximaal naar vermogen werkt ten minste een kleine structurele inkomensverbetering kan krijgen. Deze leden merken overigens op dat werken met de voorgestelde regeling maar beperkt aantrekkelijker wordt, aangezien de vrijlatingsregeling maximaal 130 euro per maand bedraagt. Is door de regering aan te geven of (rekening houdend met toeslagen en andere voorzieningen) er daadwerkelijk sprake zal zijn van inkomensvooruitgang voor iedereen? Is de regering het eens met deze leden dat voorkomen moet worden dat mensen te maken krijgen met terugvorderingen en ingewikkelde procedures?
De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat als een werknemer niet in staat is meer uren te gaan werken, of gewoon die uren niet krijgt van zijn werkgever, hij naar een jaar weer «terug bij af is» en een inkomstenterugval tegemoet kan zien doordat de eerste vrijlating van een jaar stopt. Dan moet er een herbeoordeling komen door de gemeente. Zal dit niet leiden tot extra bureaucratisering in de ondersteuning, ruis in de bemiddeling naar werk, onzekerheid voor betrokkenen en niet bijdragen aan eenvoud en vermindering van complexiteit? Maakt dit alles het wel écht eenvoudiger voor werkgever en werknemer? Volgens deze leden maakt de VNG zich hier terecht zorgen over. De per gemeente mogelijk verschillende beoordeling van het recht op vrijlating baart deze leden bovendien ook zorgen. Deze leden zijn van mening dat maatregelen in de fiscale- of toeslagensfeer of de inclusietoeslag te prefereren zijn boven de nu voorgestelde weg van tijdelijke vrijlating van arbeidsinkomsten. Dit zou ook beter zijn dan structurele vrijlating. Deze leden vragen ook of een vergelijkbare oplossing niet bereikt zou kunnen worden door de loonkostensubsidie substantieel te verhogen. Deze leden vragen verder welke gevolgen de vrijlating heeft voor bijvoorbeeld de (kwijtschelding van) gemeentelijke belastingen en voor de waterschapsbelasting, en voor toeslagen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de vrijlating uitbreidt op basis van de bestaande regeling inzake de urenbeperking. Zoals deze leden eerder hebben opgemerkt is het onbevredigend dat de huidige normen zonder onderbouwing en berekening in het wetsvoorstel zijn gekomen. Deze leden vragen de regering alsnog een dragende onderbouwing te leveren en daarbij ook de samenloop met de toeslagen mee te nemen.
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het voorstel om knelpunten in de no-riskpolis weg te nemen door de ziektewetuitkering voortaan te baseren op het loonwaardepercentage en de loonkostensubsidie verder in stand te houden tijdens een periode van ziekte. Wel zijn deze leden kritisch op het feit dat invoering pas op 1 januari 2022 gerealiseerd is omdat het UWV de uitvoering niet eerder op orde krijgt. Deze leden vragen dan ook met welke uitdagingen invoering gepaard gaat voor het UWV en waarom dit niet sneller kan worden opgelost om te voorkomen dat werkgevers (en daarmee de kansen voor werknemers) de dupe zijn van trage uitvoeringsontwikkeling bij het UWV.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat ook niet-uitkeringsgerechtigden gebruik kunnen maken van een no-riskpolis indien zij onder de doelgroep banenafspraak vallen. Weten deze mensen ook zelf dat hun toekomstige werkgever daar aanspraak op kan maken?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of ook is nagedacht over uitbreiding van de no-riskpolis. Ook voor mensen die geen formele arbeidsbeperking hebben, maar wel een grote afstand tot de arbeidsmarkt, kan de no-riskpolis helpen om de werkgever over de streep te trekken, zo zijn deze leden van mening.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het beeld herkent dat het risico op ziekmelding toeneemt naarmate mensen langer een bijstandsuitkering hebben gehad. Acht de regering het mogelijk dat werkgevers daarom twijfelen om mensen aan te nemen als die langdurig een bijstandsuitkering hebben gehad? Deze leden vragen of de regering bereid is om de no-riskpolis uit te breiden naar de volledige doelgroep van de Participatiewet, of naar een doelgroep die lang een uitkering heeft gehad. Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van groot belang dat werkgevers goed op de hoogte zijn van de voorzieningen die er zijn, zoals de no-riskpolis. Deze leden vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat alle werkgevers hier goed van op de hoogte worden gesteld. Deze leden vragen waarom de no-riskpolis enkel gekoppeld is aan mensen die vallen onder de doelgroep van de banenafspraak en beschut werk. Wordt de afstand tot de arbeidsmarkt voor werkzoekenden die niet tot deze doelgroepen behoren, maar al enkele jaren in de uitkering zitten, daardoor niet onoverbrugbaar? Is de regering bereid om de no-riskpolis uit te breiden tot iedereen die al langer dan twee jaar in de bijstand zit?
De leden van de 50PLUS-fractie kunnen instemmen met het voorstel van de regering om administratieve knelpunten rond de no-riskpolis en ziektemelding weg te nemen. Deze leden vragen in hoeverre de nu gekozen oplossingsrichting tegemoetkomt aan de bezwaren van de VNG, die bij de internetconsultatie nog aangaf problemen te hebben met het inrichten van een database, de daarmee samenhangende administratieve lasten, en de kosten die samenhangen met het ontsluiten van benodigde gegevens over de loonkostensubsidie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering voorstelt om voor een specifieke groep van jongeren tot 27 jaar een uitzondering te maken op de vierwekenzoektermijn waar het gaat om het in behandeling nemen van de aanvraag om inkomensondersteuning. De regering stelt dat als een jongere zich voor het eerst meldt voor een aanvraag om bijstand het niet bekend is of de betreffende jongere tot een van de genoemde doelgroepen behoort die in aanmerking komt voor de uitzondering van de vierwekenzoektermijn. Daarom zal deze uitzondering ook gelden voor jongeren die ingeschreven hebben gestaan bij het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs gedurende een jaar na het verlaten van school. Deze jongeren die uitgezonderd worden van de vierwekenzoektermijn hebben een aanspraak op arbeidsondersteuning. Is de regering bereid gemeenten te verplichten juist deze groep nu al een passend aanbod te doen om te voorkomen dat zij met een uitkering langdurig thuis komen te zitten en het perspectief op werk steeds verder wegraakt?
De leden van de CDA-fractie zijn het voorts van harte eens met het voorstel van de regering om de vierwekenzoektermijn voor jongeren met een medische urenbeperking en jongeren die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie en voor schoolverlaters van praktijkonderwijs en VSO te laten vervallen. Zo kunnen deze jongeren sneller geholpen worden en wordt bovendien voorkomen dat zij uit beeld raken, zo menen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de regering inziet dat de vierwekenzoektermijn een negatief effect heeft op kwetsbare jongeren. Is de regering het met deze leden eens dat de vierwekenzoektermijn ook een knelpunt is voor kwetsbare jongeren zonder beperking? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om voor deze hele groep een uitzondering te maken, of zelfs de gehele zoektermijn af te schaffen? Zijn er andere objectieve criteria te bedenken op basis waarvan een uitzondering kan worden gemaakt, bijvoorbeeld een verleden in de jeugdzorg, of jongeren die een individuele studietoeslag ontvangen?
De leden van de SP-fractie vinden het een stap voorwaarts dat de vierwekenzoektermijn voor de doelgroep wordt geschrapt. Deze leden zouden het liefst zien dat de gehele zoektermijn wordt geschrapt. Erkent de regering dat de vierwekenzoektermijn ertoe leidt dat meer jongeren in de schulden komen? Is de regering bereid de gehele vierwekenzoektermijn te schrappen? Is er geëvalueerd of onderzocht wat de zoektermijn concreet betekent voor jongeren en of dit meer schulden tot gevolg heeft? Zo nee, is de regering bereid dit te onderzoeken? Deze leden maken zich zorgen dat met de gekozen formulering niet de gehele doelgroep bereikt zal worden. Erkent de regering dat het mogelijk is dat er jongeren met een beperking niet bereikt worden door de zoektermijn alleen af te schaffen voor jongeren met een medische urenbeperking en jongeren van de doelgroep loonkostensubsidie? Er kunnen bijvoorbeeld ook jongeren zijn die geen onderwijs gevolgd hebben, die uit de jeugdzorg komen, uit de psychiatrie, die autistisch zijn of voortijdig de school hebben verlaten. Erkent de regering dat de brede doelgroep met werkvermogen, die vroeger in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering, niet noodzakelijkerwijs met de definitie van de regering helemaal afgedekt is? Is de regering bereid de definitie te verbreden? Is de regering bereid gemeenten de mogelijkheid te geven om zelf jongeren een ontheffing te verlenen op de zoektermijn?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat veel gemeenten geen zicht hebben op jongeren van 23 tot 27 jaar zonder startkwalificatie, onderwijsinschrijving, werk of een uitkering. Kan de regering reageren op deze constatering? Deze leden vragen de regeren een inschatting te maken van het aantal jongeren dat niet in beeld is. Kan de regering uiteenzetten hoeveel gemeenten de tool «jongeren in beeld» gebruiken, en wat de opbrengsten daarvan zijn? Deze leden vragen voorts of de regering aanvullend beleid gaat ontwikkelen om te voorkomen dat jongeren uit beeld verdwijnen. Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom acht de regering dit niet belangrijk?
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de regering met deze leden van mening is dat de vierwekenzoektermijn schulden kan veroorzaken, aangezien jongeren op dat moment onvoldoende inkomen hebben. Op welke wijze verwacht de regering dat jongeren financiële problemen voorkomen, en welke organisaties kunnen hen daarbij helpen?
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regering een beperkte groep jongeren wil uitzonderen van de vierwekenzoektermijn. Kan de regering onderbouwen waarom voor deze groep wordt gekozen, en niet voor alle jongeren?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering bereid is de vierwekenzoektermijn te schrappen voor alle jongeren. Voorts vragen deze leden of de regering bereid is om de uitzondering uit te breiden naar dak- en thuisloze jongeren. Kan de regering bij het antwoord betrekken dat de problematiek groeit en tijdige stabilisatie van belang is? Kan de regering daarbij tevens aangeven hoe gemeenten in het algemeen oordelen over de effectiviteit van de vierwekenzoektermijn, en of gemeenten vinden dat deze maatregel contraproductief uitwerkt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een goede maatregel dat mensen met een beperking worden uitgezonderd van de vierwekenzoektermijn. Directe en adequate begeleiding is juist voor deze groep essentieel. Deze leden vinden echter dat dit zou moeten gelden voor alle jongeren. Wat rechtvaardigt dit verschil in behandeling tussen jongeren met beperking en jongeren zonder beperking? Deze leden denken bijvoorbeeld ook aan dak- en thuisloze jongeren. Deelt de regering de mening dat zij ook direct begeleiding zouden moeten krijgen? Deze leden vragen in dit kader ook aandacht voor de toegenomen aantallen van voortijdig schoolverlaters. Deze leden achten het van groot belang dat er geen tijd verloren gaat in het begeleiden van deze jongeren en dat zij niet uit beeld raken. Graag een reactie van de regering op dit punt.
De leden van de 50PLUS-fractie kunnen instemmen met het voorstel van de regering om voor specifieke jongeren tot 27 jaar een uitzondering te maken op de vierwekenzoektermijn. Het gaat om jongeren met een medische urenbeperking en jongeren die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie met nadrukkelijk een kwetsbare arbeidsmarktpositie en beperktere arbeidsmarktkansen. Het voorstel neemt voor deze jongeren enige (inkomens)onzekerheid weg. Deze leden vragen toelichting op de opmerking in de memorie van toelichting dat deze jongeren die uitgezonderd zijn van de vierwekenzoektermijn ook een aanspraak hebben op arbeidsondersteuning. In hoeverre onderscheiden deze jongeren zich hierin van andere groepen? Deze leden vragen verder grondig toe te lichten, waarom niet alle mensen met een beperking uitgezonderd worden van de vierwekenzoektermijn.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de bestaande mogelijkheid om af te kunnen wijken van de zoektermijn niet volstaat om maatwerk te kunnen leveren en of het benoemen van specifieke groepen niet juist een verstarrende werking kan hebben.
De leden van de SP-fractie constateren dat praktisch alle ontvangen adviezen grote zorgen uitspreken over de financiering en de uitvoeringspraktijk bij gemeenten. Hoe gaat de regering zich ervan verzekeren dat gemeenten de middelen hebben om uitvoering te geven aan de voorstellen? En hoe gaat de regering zich ervan vergewissen dat de mogelijkheden die dit voorstel biedt voor ondersteuning, ook daadwerkelijk gerealiseerd gaan worden door de gemeenten? En niet zoals bijvoorbeeld bij beschut werk, de gemeenten ver achterblijven bij de realisaties uit angst voor onvoldoende financiële middelen. Deze leden horen graag wat de laatste realisatiecijfers zijn van beschut werk (zowel de indicaties als de daadwerkelijke realisaties)? Deze leden dringen aan op dat het geven van geld aan gemeenten voor beschut werk gebeurt op basis van daadwerkelijk gerealiseerde aantallen en niet op basis van prognoses. Onderneemt de regering stappen hiertoe en zo ja, in welk tempo? Zijn er voorbeeldberekeningen gemaakt over de gevolgen van voorliggend voorstel voor de financiën van gemeenten en tussen Rijk en gemeenten? Zo ja, welke? Kan de regering uitwerken en voorrekenen hoe het voorliggende wetsvoorstel uit zal werken in gemeente A, die vanwege geldgebrek voorliggende wet zo minimaal mogelijk uitvoert, en in gemeente B, die zich maximaal wil inzetten voor mensen met een beperking en de voorliggende wet maximaal uitvoert?
De leden van de SP-fractie lezen dat Ieder(in) aangeeft dat de banenafspraak steeds meer wordt ingevuld door mensen met een verminderde loonwaarde maar zonder beperking. Herkent de regering dit signaal? Vindt de regering dit zorgelijk? Zijn hier gegevens over beschikbaar? Is de regering bereid hier onderzoek naar te doen of actie hierop te ondernemen? Een veel gehoord punt van kritiek door deze leden is dat het voor werkgevers makkelijker gemaakt wordt, maar dat werknemers evenzeer met de heel ingewikkelde regels worstelen. Wat is de reactie van de regering hierop?
De leden van de SP-fractie krijgen graag een reactie op het voorstel van Cedris om de loonwaardebepaling voortaan met staffels te berekenen voor 30–50%, 50–70% en 70–90%. Wat doet de regering om te voorkomen dat het voorliggend voorstel ten koste gaat van het re-integratiebudget van andere groepen?
De leden van de D66-fractie lezen dat de VNG het voorstel om administratieve knelpunten bij de no-riskpolis weg te nemen positief vindt, maar geen voorstander is van het inrichten van een database om dat mogelijk te maken. De regering heeft een externe expert gevraagd om advies uit te brengen over de (on)mogelijkheden en randvoorwaarden van een gemeentelijk gegevensbestand, dat in september 2019 beschikbaar is gekomen. Naar aanleiding hiervan heeft de regering de wettekst aangepast. Heeft de regering de VNG gevraagd naar een aanvullende toets op de uitvoerbaarheid van deze aanpassing? Zo nee, is de regering bereid om de VNG alsnog om een reactie te vragen? Kan dit nog consequenties hebben voor de inwerkingtredingsdatum?
De leden van de SGP-fractie vragen welke aanpassing de regering naar aanleiding van de kritiek van de VNG in het wetsvoorstel heeft aangebracht ten aanzien van de verordeningsplicht en de aanvraagmogelijkheid.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de conclusie van het Uitvoeringspanel dat de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel nog niet goed vast te stellen is omdat dit mede afhankelijk is van lagere regels, de uitkomsten van pilots die nog lopen en de te ontwikkelen modelverordeningen. Deze leden vragen of de onderliggende regelgeving en de modelverordeningen in concept naar de Kamer kunnen worden gestuurd om zo beter zicht te krijgen op de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de regering nader in kan gaan op de opmerking van het Uitvoeringspanel dat invoering per 1 juli 2020 niet uitvoerbaar is, en of 1 januari 2022 wel een uitvoerbare invoeringsdatum is. Hebben de gemeenten de kunde en capaciteit om deze wetswijziging tijdig en adequaat voor te bereiden, zo vragen deze leden. Zo nee, is de regering bereid om de gemeenten daartoe in de gelegenheid te stellen en de inwerkingtreding van de wet daarop aan te passen? Wil de regering de Kamer hierover informeren?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan ingaan op de door het Uitvoeringspanel geuite voorkeur voor regelgeving vanuit het Rijk, met behoud van maatwerk en ruimte voor de uitvoering. Deze leden lezen dat de regering veel vertrouwen heeft in de op te stellen modelverordeningen van de VNG omdat bekend is dat gemeenten hier veel gebruik van maken. Hoe monitort de regering dat de modelverordening voldoende effect sorteert? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Is de regering bereid dit mee te nemen in een toekomstige evaluatie?
De leden van de D66-fractie constateren dat het Uitvoeringspanel positief is over het voorstel inzake de no-riskpolis, maar dat het Uitvoeringspanel meent dat één database van bedragen loonkostensubsidie vanuit gemeenten niet haalbaar is. Heeft de regering naar aanleiding van het in september 2019 door een externe expert uitgebrachte advies een aanvullende reactie van het Uitvoeringspanel gevraagd? Wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, is de regering bereid het Uitvoeringspanel alsnog om een reactie te vragen?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten op welke manier de uitwisseling van data tussen gemeenten en het UWV benodigd is voor voorliggende wetswijziging, op welke manier de aanlevering van data wordt verbeterd en mogelijk wordt gemaakt en op welke manier de kwaliteit van deze data wordt beoordeeld. Welke informatie is er nu beschikbaar over de inzet van loonkostensubsidie bij gemeenten? Waarvoor worden deze data nu gebruikt? Zijn de data in het algemeen betrouwbaar gebleken?
De leden van de D66-fractie vragen tot slot om nader in te gaan op de opmerking van het UWV over het verder harmoniseren van het aanbod van jobcoaches en overige werkvoorzieningen tussen UWV en gemeenten. Welke stappen zijn daar nog te nemen en op welke termijn? In de memorie van toelichting wordt verwezen naar de op te stellen modelverordening tussen VNG en Divosa, deze leden vragen of het UWV daar ook niet een rol in zou moeten hebben als in die modelverordening het harmoniseren van de werkvoorzieningen tot stand zou moeten komen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Landelijke Cliëntenraad (LCR) wat betreft de voorgestelde stroomlijning pleit voor lagere regelgeving in plaats van een modelverordening van gemeenten. Wat zijn de overwegingen van de regering voor regeling bij modelverordening? Hoe wordt hiermee gegarandeerd dat gemeenten deze modelverordening gebruiken voor een gestroomlijnd proces rondom loonkostensubsidie?
De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van de regering is op de kritiek van de LCR dat de vrijwilligersvergoeding met 1.700 euro per jaar hoger ligt dan wat mensen in voorliggend voorstel mogen houden.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering heeft overwogen de Autoriteit Persoonsgegevens advies te vragen over de consequenties van het wetsvoorstel voor de bescherming van persoonsgegevens. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel een aantal wijzigingen bevat met als doel om de arbeidsdeelname van mensen met arbeidsbeperking die arbeidsvermogen hebben, te bevorderen. Sommige onderdelen van de wetswijzigingen betreffen delegatiebepalingen. De nadere regelgeving die daarop wordt gebaseerd zal ook beoordeeld worden op het effect voor de gegevensbescherming, zo lezen deze leden. Is de regering bereid om bij toepassing van de delegatiebepalingen de Kamer de concepten van de lagere regelgeving voor te leggen? Waarom heeft de regering gekozen voor een facultatieve formulering van de delegatiebepalingen? Heeft de regering overwogen om – uit oogpunt van duidelijkheid vooraf voor de betrokken partijen – het opstellen van lagere regelgeving een verplichtend karakter te geven?
De leden van de VVD-fractie zien de financiële gevolgen graag volledig in één tabel en zijn benieuwd waaruit de middelen voor het breed offensief zijn vrijgemaakt. Deze leden lezen dat de regering verwacht dat het schrappen van de vierwekenzoektermijn voor jongeren met een arbeidsbeperking naar verwachting geen budgettaire gevolgen heeft. Is de regering bereid dit te monitoren en de Kamer daarover te informeren?
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de financieringsstromen precies wijzigen van een plek met loonkostensubsidie als straks bij ziekmelding door het UWV alleen het loonwaardedeel van het loon wordt uitbetaald en de loonkostensubsidie door blijft lopen. Wordt dit zo gedaan dat dit niet een deel van de positieve werking van de no-riskpolis wegneemt voor gemeenten, voor wie het een groter risico kan worden als iemand die met loonkostensubsidie aan het werk gaat, ziek uitvalt?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering te reflecteren op het feit dat het budget voor een activerend arbeidsmarktbeleid de afgelopen tien jaar meer dan gehalveerd is. Deze leden vragen of de regering zich ervan bewust is dat persoonlijke begeleiding en goede ondersteuning geld kost. Is de regering bereid om bij de begroting 2021 hier structureel extra middelen voor vrij te maken?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat onvoldoende structureel budget beschikbaar wordt gesteld om uitvoering te geven aan de maatregelen uit het breed offensief. Deze leden vragen of het de regering verwacht dat gemeenten voldoende financiële middelen behouden om zodanig te investeren in begeleiding en ondersteuning van mensen dat hun baankansen substantieel toenemen. Kan de regering dit cijfermatig onderbouwen? Voorts vragen deze leden de regering of de mate waarin het budget (on)toereikend is wordt geëvalueerd en, indien uit de evaluatie blijkt dat het budget ontoereikend is, de regering bereid is het budget te vergroten.
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de bezuinigingen op sociale werkbedrijven tot gevolg hebben dat zij moeten sluiten en daarmee belangrijke infrastructuur, kennis en kunde verloren gaan die nodig zijn om mensen naar werk te begeleiden. Kan de regering daarop reageren? Kan de regering tevens ingaan op de noodkreet van Cedris dat tenminste 140 miljoen euro noodzakelijk is om het behoud van deze infrastructuur te garanderen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe mensen geïnformeerd zullen worden over de op handen zijnde wijzigingen.
De leden van de SP-fractie vragen waarom bij de voorliggende wetgeving niet een toetsing is gemaakt aan het Verenigde Naties (VN)-verdrag Handicap. Inmiddels ligt er een advies van het College voor de Rechten van de Mens dat dit aanbeveelt8. Wat gaat de regering doen met de aanbeveling van het College voor de Rechten van de Mens in het breed advies? Bij het ondertekenen van het VN-verdrag Handicap heeft Nederland zich vastgelegd op het bereiken van vooruitgang voor gehandicapten. Welke vooruitgang wordt met voorliggend wetsvoorstel bereikt? Maakt voorliggend voorstel deel uit van het nationaal programma dat uitvoering geeft aan het verdrag? Welke concrete vooruitgang wil de regering de komende jaren bereiken betreffende de uitvoering van het VN-verdrag Handicap? Is de regering bereid om prestatie-indicatoren bij het programma op te stellen en per actielijn een meetbaar doel te formuleren? Wanneer wordt de voortgang van de implementatie van het VN-verdrag Handicap geëvalueerd?
Momenteel staat nog ongeveer de helft van de mensen met een beperking aan de kant, zo constateren deze leden. Wat is de ambitie van de regering om dit terug te dringen? Kan de regering deze leden een historische reeks geven van het aantal mensen met een beperking en zonder baan?
De leden van de 50PLUS-fractie willen graag weten of het huidige voorstel zich wel verdraagt met het VN-verdrag Handicap. Immers, met de voorgestelde regeling met een mogelijk inkomen onder WML is het niet mogelijk zelfstandige woonruimte te betrekken, en zich zelfstandig en volwaardig te ontplooien in de Nederlandse samenleving. Deze leden willen graag horen hoe het wetsvoorstel bijdraagt aan realisatie van de doelstellingen van het VN-verdrag Handicap aan de hand van de checklist uit het breed advies van het College van de Rechten van de Mens. Graag ontvangen deze leden een beschouwing van de regering op de hierboven genoemde punten.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen hoe de Kamer verder geïnformeerd gaat worden over de uitvoering van het wetsvoorstel breed offensief. Ook vragen zij of er nog een evaluatie wordt voorzien van het wetsvoorstel. Dit lijkt deze leden verstandig. Ook vragen deze leden in hoeverre mensen met een beperking of hun organisaties, verder betrokken zullen worden bij de uitwerking van het wetsvoorstel, en daarmee samenhangende regelgeving.
Artikel I. Wijziging van de Participatiewet
Onderdeel E
De leden van de SGP-fractie constateren dat de tekst en de toelichting van het wetsvoorstel niet eenduidig zijn als het gaat om interne begeleiding. Naast de term interne werkbegeleider wordt ook gesproken van persoonlijke ondersteuners en directe collega’s. Deze leden menen dat deze groepen niet samenvallen en vinden het onwenselijk dat de ruimte voor passende begeleiding onnodig beperkt wordt. Onderkent de regeling dat begeleiding ook door anderen dan werknemers of collega’s gegeven kan worden? Kan de regering bovendien ten principale aangeven waarom deze regeling nodig is, mede gezien de hoeveelheid verplichtingen die reeds wordt toegevoegd?
Artikel IV. Inwerkingtreding
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de regering streeft naar inwerkingtreding van een deel van de wet per 1 juli 2020. Kan de regering precies aangeven welk deel dit is en welke delen op een later tijdstip ingaan?
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de beoogde datum van inwerkingtreding van de wet per 1 juli 2020 realistisch en haalbaar is.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd over de wijziging die is opgenomen in de nota van wijziging9 over de studietoeslag binnen de Participatiewet. Deze leden hebben daarbij nog enkele vragen. Zo vragen deze leden wat de bedragen indicatief per maand zullen zijn als de staffel van het minimumjeugdloon wordt gevolgd. Deze leden vragen daarnaast wat wordt bedoeld met de formulering dat de studietoeslag voor de duur van de studiefinanciering wordt verstrekt. Tot slot vragen deze leden of er inzicht is in hoeveel gemeenten vooruitlopend op deze wijziging voor het komende collegejaar al hun studieregeling hebben aangepast en of studenten met een beperking hier vanaf 1 september aanstaande gebruik van kunnen maken.
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Witzke