Ontvangen 3 september 2020
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel H, onder 1, wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
0a. Onderdeel n komt te luiden:
n. inkomsten uit arbeid tot 50 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 215,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt;
2. Onderdeel a komt te luiden:
a. De onderdelen r en y vervallen onder verlettering van de onderdelen s tot en met x tot r tot en met w.
3. Onderdeel b vervalt.
4. Onderdeel c wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
Er worden de volgende onderdelen toegevoegd.
b. In de tekst wordt de aanduiding «z.» vervangen door «x.», vervalt «tenzij onderdeel y van toepassing is,» wordt de aanduiding «aa.» vervangen door «y.» en wordt «onderdeel z» vervangen door «onderdeel x».
II
In artikel I, onderdeel I, wordt «onderdelen j, n, r, y, z en aa,» vervangen door «onderdelen j, n, x en y,».
III
Na artikel I worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 8 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. In afwijking van het eerste lid wordt niet als inkomen uit arbeid beschouwd het inkomen uit arbeid tot 50 procent van dit inkomen, met een maximum van € 347,62 per maand, voor zover een uitkering wordt ontvangen.
2. Het negende tot en met twaalfde lid vervallen onder vernummering van het dertiende lid tot tiende lid.
Artikel 8 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid wordt niet als inkomen uit arbeid beschouwd het inkomen uit arbeid tot 50 procent van dit inkomen, met een maximum van € 347,62 per maand, voor zover een uitkering wordt ontvangen.
2. Het vijfde tot en met achtste lid vervallen.
Op dit moment gelden wisselende regelingen om bij te verdienen naast een uitkering. Zo verschilt de maximale duur van de periode dat bijstandsgerechtigden mogen bijverdienen, en verschilt het percentage van het inkomen dat wordt vrijgelaten. Indiener is van mening dat bijverdienen naast de uitkering bevordert zou moeten worden. Dit bevordert de kans dat mensen werk vinden en biedt mensen een hoger inkomen. Tegelijkertijd is het sociale contact, de waardering en zingeving heel belangrijk om een waardevol leven te leiden. Dit amendement regelt daarom in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) een generieke structurele vrijlatingsregeling van 50% van het inkomen. Het reeds bestaande maximum van € 215 per maand blijft gehandhaafd in de Participatiewet (voor de IOAW en IOAZ bedraagt het maximum € 347,62). Daarmee sluit indiener aan bij een voorstel van het Centraal Planbureau (CPB).1 Het CPB voorziet geen negatieve effecten op de werkgelegenheid en de budgettaire consequenties zijn nihil.
Deze wijziging heeft als gevolg dat artikel 31, tweede lid, onderdelen r en y, van de Participatiewet (en de analoge artikelleden in artikel 8 van de IOAW en IOAZ) komen te vervallen. Bij invoering van deze generieke vrijstelling kunnen de daarin genoemde vrijstellingen nooit meer effect hebben, omdat zij tot een lager percentage en bedrag worden verstrekt en zij subsidiair zijn aan de reguliere vrijstellingen van artikel 31, tweede lid, onderdeel n, van de Participatiewet.
Gijs van Dijk