Vastgesteld 2 december 2019
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het voorstel van wet van de leden Kops, Graus en Van Aalst houdende een noodregeling over stikstof (Tijdelijke noodwet stikstof). Deze leden hebben hierover nog vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Kops, Graus en Van Aalst houdende een noodregeling over stikstof (Tijdelijke noodwet stikstof). Deze leden hebben evenwel nog enige vragen.
De leden van de CDA-fractie waarderen de inzet van de PVV-fractie en de genomen moeite om een noodwet te maken. Met deze leden zijn de CDA-leden van mening dat urgentie is geboden met betrekking tot stikstof en PFAS.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de wet van de leden Kops, Graus en Van Aalst houdende een noodregeling over stikstof (Tijdelijk noodwet stikstof). Deze leden juichen het toe dat leden gebruik maken van het recht op initiatief en zijn dan ook dankbaar voor het genomen initiatief om met een voorstel te komen, maar zij kunnen zich niet vinden in de lijn van de initiatiefnemers om de natuur buitenspel te zetten.
De initiatiefnemers danken de fracties voor hun inbreng en hun bereidheid om dit wetsvoorstel op korte termijn te behandelen.
De leden van de D66-fractie zien het belang van een wijziging van de regels voor de aanpak van de stikstofproblematiek in relatie tot de natuur in het kader van sociaaleconomische gevolgen van de vertraging van allerlei projecten en de vertraging van de realisatie van de maatschappelijk opgave zoals woningbouw. Deze leden delen de zorgen over eventuele onnodige ontslagen en het omvallen van bedrijven met de initiatiefnemers. Hierbij moet echter het natuurherstel en de vermindering van de stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden in Nederland centraal komen te staan, daartoe heeft de Raad van State ook besloten. Er is te lang op de pof van de natuur geleefd waardoor de huidige staat van instandhouding in vele natuurgebieden zeer slecht is. Over het voorliggende voorstel van wet hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen. Deze leden vragen of de initiatiefnemers het doel delen om de uitspraak van de Afdeling advisering van de Raad van State te handhaven met name in relatie tot de kwetsbare staat van de natuur in Nederland.
De initiatiefnemers merken op dat het mogelijk veranderen van de natuur niet per definitie gelijk staat aan «verslechtering» van de natuur. Zij benadrukken dat het hun doel is om middels deze noodwet de door de stikstof- en PFAS-crisis stilgevallen economische activiteiten, zoals woningbouw en infrastructuur, direct weer vlot te trekken.
Ook vragen de leden van de D66-fractie of de initiatiefnemers het met hen eens zijn dat een goede staat van instandhouding van de natuur belangrijk is voor de leefomgeving, biodiversiteit en daarmee de landbouw, lucht- en waterkwaliteit voor mensen.
In aanvulling op het voorgaande antwoord merken de initiatiefnemers op dat zowel de biodiversiteit als de kwaliteit van de lucht en het oppervlaktewater erop vooruit zijn gegaan.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie wat de reden is dat de natuur niet nader wordt beschermd in het voorstel.
Het betreft hier een tijdelijke noodwet die een half jaar na inwerkingtreding van rechtswege zal komen te vervallen. De noodwet strekt ertoe de door de huidige stikstof- en PFAS-crisis stilgevallen economische activiteiten, zoals woningbouw en infrastructuur, weer vlot te trekken. Ten tijde van de noodwet kan, in relatieve rust, een verantwoorde, houdbare oplossing voor de lange termijn gevonden worden. De initiatiefnemers benadrukken dat de natuur in Nederland zich in relatief goede staat bevindt; zij achten de angst van de leden van de D66-fractie dat de natuur onvoldoende zou worden beschermd, ongegrond.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie hoe de initiatiefnemers de uitspraak van de Afdeling advisering van de Raad van State beoordelen dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet voldoet aan de voorwaarden van de Europese Habitatrichtlijn en dat daarmee natuur beter beschermd moet worden vanaf heden, en of de initiatiefnemers het met deze leden eens zijn dat de staat van de natuur in Nederland onvoldoende scoort, dat daarmee extra bescherming noodzakelijk is voor toekomstige generaties en dat voorkomen moet worden dat de Nederlandse natuur onomkeerbaar aangetast wordt.
Zoals reeds geantwoord, zijn de initiatiefnemers van mening dat het mogelijk veranderen van de natuur niet per definitie gelijk staat aan «verslechtering» van de natuur. Zij benadrukken evenwel dat Nederland ook zonder Europese regelgeving in staat is zijn natuurbeleid – naar eigen inzicht – vorm te geven. Zoals de initiatiefnemers naar aanleiding van het advies van de Afdeling reeds hebben opgemerkt, vinden zij het in de rede liggen dat – zodra de tijdelijke noodwet door het parlement is aanvaard – het kabinet met de Europese Commissie in overleg treedt over de Habitatrichtlijn en de knelpunten voor Nederland daarvan.
Artikel 1
De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe de initiatiefnemers verwachten dat dit wetsvoorstel op de langere termijn bijdraagt aan het oplossen van het huidige probleem in plaats van dit slechts voor bepaalde tijd op te schorten.
Zoals reeds aangegeven, kan – zodra de tijdelijke noodwet door het parlement is aanvaard – in relatieve rust een verantwoorde, houdbare oplossing voor de lange termijn gevonden worden. Hiermee willen de initiatiefnemers excessieve paniekmaatregelen voor de korte termijn, zoals verlaging van de maximumsnelheid, voorkomen.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af op welke wijze de initiatiefnemers zich voorstellen om compenserende maatregelen te nemen voor de projecten die op basis van de noodregeling vrijgesteld zijn van vergunningverlening, nu dan wel na verstrijken van de noodwet.
De initiatiefnemers zijn geen voorstanders van compenserende maatregelen, nu dan wel na verstrijken van de noodwet. Zij benadrukken dat het doel van hun noodwet is de door de stikstof- en PFAS-crisis stilgevallen economische activiteiten, zoals de woningbouw en infrastructuur, direct weer vlot te trekken.
De leden van de CDA-fractie zien dat de indieners ervoor gekozen hebben om projecten tijdelijk helemaal niet te beoordelen. Volgens deze leden biedt de Habitatrichtlijn deze mogelijkheid niet. Zij vragen of de indieners onderzoek hebben gedaan naar de mogelijk of op grond van het Unierecht een afwijking van de Habitatrichtlijn mogelijk is en, zo ja, of de indieners de resultaten daarvan kunnen delen en, zo nee, waarom de indieners dat niet hebben gedaan.
De initiatiefnemers vinden het in de rede liggen dat – zodra de tijdelijke noodwet door het parlement is aanvaard – het kabinet met de Europese Commissie in overleg treedt over de Habitatrichtlijn en de knelpunten voor Nederland daarvan. Voorts wensen zij te benadrukken dat het hier een tijdelijke noodwet betreft die een half jaar na inwerkingtreding van rechtswege zal komen te vervallen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en de reactie van de initiatiefnemers daarop. Zij zien graag nader onderbouwd waarom de initiatiefnemers de uitkomst van het overleg tussen het kabinet met de Europese Commissie over de mogelijke strijdigheid met de Habitatrichtlijn niet als doorslaggevend zien.
De initiatiefnemers kunnen niet op een mogelijk overleg tussen het kabinet en de Europese Commissie vooruitlopen. Of de eventuele uitkomsten van een dergelijk overleg met betrekking tot een verantwoorde langetermijnoplossing al dan niet bevredigend zullen zijn, houden zij derhalve graag open.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de initiatiefnemers het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State beoordelen dat de Habitatrichtlijn geen mogelijkheid biedt voor de voorgestelde maatregelen om projecten tijdelijk helemaal niet beoordelen. Ook vragen zij of de initiatiefnemers contact hebben gehad met de Europese Commissie over hun artikel en of de initiatiefnemers hun juridische analyse kunnen onderbouwen of op grond van het Unierecht een afwijking van de Habitatrichtlijn in zeer uitzonderlijke omstandigheden toelaatbaar zijn.
De initiatiefnemers verwijzen graag naar bovenstaande antwoorden.
Artikel 2
De leden van de CDA-fractie vragen of de indieners kunnen aangeven wat zij onder een megastal verstaan en welke diercategorieën daar dan onder zouden vallen. Zij vragen aan welke aantallen c.q. maximale oppervlakte de indieners denken?
De initiatiefnemers merken op dat een eenduidige definitie van het begrip «megastal» niet bestaat. Zij wijzen evenwel op de eerder in de politieke discussie overeengekomen grens van 300 NGE.
Artikel 3
De leden van de CDA-fractie lezen dat de indieners ervoor hebben gekozen geen enkele inspraak mogelijk te maken met betrekking tot locatie waar grond en baggerspecie naar verplaatst kan worden en vragen waarom de indieners daarvoor hebben gekozen. Tevens vernemen deze leden graag waarom niet is gewaarborgd dat belanghebbenden inspraakmogelijkheid hebben en toegang tot de bestuursrechter als zij het bijvoorbeeld met de locatie niet eens zouden zijn. Tevens vragen zij hoe de indieners een zorgvuldige aanwijzing van de stortlocaties willen vormgeven.
De initiatiefnemers merken op dat het hier een tijdelijke noodwet betreft die een half jaar na inwerkingtreding van rechtswege zal komen te vervallen. Inspraak zou de werking van de wet in de weg staan. Bij nota van wijziging hebben de initiatiefnemers geregeld dat het aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is om bij ministeriële regeling regionale plaatsen aan te wijzen waar grond en baggerspecie heen kunnen worden vervoerd. Op deze wijze ontstaat inzicht in de plaatsen waar deze grond en baggerspecie zich bevinden en kan, na vaststelling van een definitieve regeling, worden bekeken hoe hiermee dient te worden omgegaan. Er is bewust niet voor gekozen om de term «regio» te definiëren om zo de Minister de bevoegdheid te geven om per provincie te bezien hoeveel plaatsen noodzakelijk zijn en aldus regio’s te benoemen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers erop vertrouwen dat de in artikel 3 bedoelde ministeriële regeling binnen een week tot stand kan komen. Graag vernemen zij waar dat op gebaseerd is aangezien die aanwijzing zorgvuldig en met de nodige inspraak moet gebeuren.
De gevolgen van de stikstof- en PFAS-crisis zijn niet te onderschatten; een (tijdelijke) oplossing kan niet langer op zich laten wachten. De initiatiefnemers benadrukken dat alles op alles moet worden gezet en vertrouwen er derhalve op dat de bedoelde ministeriële regeling binnen een week tot stand kan komen. In aanloop naar aanvaarding van deze noodwet door het parlement kan de Minister reeds beginnen met de voorbereidingen hiervan.
Artikel 5
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de initiatiefnemers voornemens zijn om te gaan met alle meldingen die na het vervallen van de wet verleende vergunningen worden. Deze leden vragen welke zekerheid initiatiefnemers van gemelde projecten wordt geboden als deze dan eventueel alsnog aangevochten kunnen worden. Ook vragen zij welke zekerheid voorliggend voorstel biedt om het probleem op langere termijn aan te pakken en hoe ook na de periode van het half jaar perspectief wordt geboden aan ondernemers of particulieren die in aanmerking willen komen voor een vergunning.
De initiatiefnemers benadrukken dat na het vervallen van de noodwet een melding als bedoeld in artikel 1 wordt aangemerkt als een verleende vergunning. Op de hierdoor ontstane vergunningen is, na het vervallen van de noodwet, de huidige regelgeving van toepassing. De initiatiefnemers merken op dat dat momenteel niet anders is. Met het vervallen van de noodwet wordt de gangbare vergunningverlening weer van kracht. Door de werking van de noodwet duidelijk af te bakenen tot een half jaar weten betrokkenen waar zij aan toe zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers het met hen eens zijn dat door het gebrek aan compenserende maatregelen in het voorstel het oplossen van het probleem voor de toekomst lastiger wordt en op deze manier later de prijs betaald wordt door dan voor een lange periode minder vergunningen te kunnen verlenen.
De initiatiefnemers vinden het in de rede liggen dat – zodra de tijdelijke noodwet door het parlement is aanvaard – het kabinet met de Europese Commissie in overleg treedt over de Habitatrichtlijn en de knelpunten voor Nederland daarvan. Een dergelijk overleg kan, in aanloop naar aanvaarding, bovendien reeds worden gestart. De initiatiefnemers juichen het toe dat het kabinet reeds aangegeven heeft met de Commissie naar het huidige aantal Natura 2000-gebieden te willen kijken.
Artikel 6
De leden van de CDA-fractie vragen waarom gekozen is voor een periode van een half jaar.
De initiatiefnemers merken op dat een noodwet zich kenmerkt door een tijdelijk, spoedeisend karakter. De periode van een half jaar biedt de gelegenheid om, in relatieve rust, een verantwoorde, houdbare oplossing voor de lange termijn te vinden.
Kops Graus Van Aalst