Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is noodmaatregelen te treffen in verband met de stikstofproblematiek zodat de bouw, infrastructuur en landbouw door kan blijven gaan;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. Geen vergunning op grond van artikel 2.7 of hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is vereist indien:
a. het een project van dringend openbaar belang betreft als bedoeld in artikel 2, en
b. een melding is gedaan van het project bij gedeputeerde staten.
2. Op een project van dringend openbaar belang zijn de bij of krachtens de Wet natuurbescherming vast te stellen grenswaarden met betrekking tot stikstof niet van toepassing.
Een project is aangemerkt als zijnde van dringend openbaar belang indien het ziet op:
a. woningbouw;
b. de bouw van infrastructuur, of
c. landbouw als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Meststoffenwet, behoudens projecten die zien op de bouw van megastallen.
Bij ministeriële regeling wordt uiterlijk een week na de inwerkingtreding van deze wet per regio een plaats aangewezen waar grond en baggerspecie naar verplaatst kan worden.
Indien een bedrijf als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Meststoffenwet de aan hem, middels een op grond van de Wet natuurbescherming verleende vergunning, vergunde capaciteit overdraagt aan een ander bedrijf als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Meststoffenwet, wordt deze capaciteit niet beperkt.
Een aanvraag om een vergunning op grond van artikel 2.7 of hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming waarop nog niet is beslist op het moment dat deze wet in werking treedt, wordt gezien als een melding als bedoeld in artikel 1, onderdeel b.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,