Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het tempo waarmee de leeftijd, waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat, stapsgewijs wordt verhoogd met ingang van 2020 zodanig te temporiseren dat de leeftijd van 67 jaar eerst in 2024 wordt bereikt, die leeftijd in de jaren tot en met 2024 wettelijk vast te leggen en in samenhang daarmee ook de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, de Wet versnelling stapsgewijze verhoging AOW-leeftijd en de Wet tegemoetkomingen loondomein aan te passen;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen i en j komen te luiden:
i. in 2020: 66 jaar en vier maanden, respectievelijk 16 jaar en vier maanden;
j. in 2021: 66 jaar en vier maanden, respectievelijk 16 jaar en vier maanden;
b. Er worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
k. in 2022: 66 jaar en zeven maanden, respectievelijk 16 jaar en zeven maanden;
l. in 2023: 66 jaar en tien maanden, respectievelijk 16 jaar en tien maanden;
m. in 2024: 67 jaar, respectievelijk 17 jaar.
2. In het tweede lid wordt «1 januari 2017» vervangen door «1 januari 2020» en wordt «het jaar 2022» vervangen door «het jaar 2025».
3. In het derde lid wordt «1 januari 2022» vervangen door «1 januari 2025».
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt «411/3-deelnemingsjaren» vervangen door «417/12 deelnemingsjaren».
B
In artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt «417/12 deelnemingsjaren» vervangen door «415/6 deelnemingsjaren».
C
In artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt «415/6 deelnemingsjaren» vervangen door «42 deelnemingsjaren».
D
Artikel 18e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «641/3-jarige leeftijd» vervangen door «647/12-jarige leeftijd».
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «411/3 deelnemingsjaren» vervangen door «417/12 deelnemingsjaren».
3. In het tweede en derde lid wordt «641/3-jarige leeftijd» vervangen door «647/12-jarige leeftijd».
4. In het vijfde lid wordt «661/3-jarige leeftijd» vervangen door «667/12-jarige leeftijd».
E
Artikel 18e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «647/12-jarige leeftijd» vervangen door «645/6-jarige leeftijd».
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «417/12 deelnemingsjaren» vervangen door «415/6 deelnemingsjaren».
3. In het tweede en derde lid wordt «647/12-jarige leeftijd» vervangen door «645/6-jarige leeftijd».
4. In het vijfde lid wordt «667/12-jarige leeftijd» vervangen door «665/6-jarige leeftijd».
F
Artikel 18e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «645/6-jarige leeftijd» vervangen door «65-jarige leeftijd».
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «415/6 deelnemingsjaren» vervangen door «42 deelnemingsjaren».
3. In het tweede en derde lid wordt «645/6-jarige leeftijd» vervangen door «65-jarige leeftijd».
4. In het vijfde lid wordt «665/6-jarige leeftijd» vervangen door «67-jarige leeftijd».
In artikel VI, vierde lid, van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd wordt «1 januari 2022» vervangen door «1 januari 2025».
De Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en Overige fiscale maatregelen 2013 in verband met de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd (Stb. 2015, 218) wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel II, onderdelen G, H, O en P, vervalt.
B
Artikel IV, zesde en zevende lid, vervalt.
De Wet tegemoetkomingen loondomein wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.1 wordt «artikel 4.1, tweede of zevende lid» vervangen door «artikel 4.1, tweede lid».
B
Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar gelijk is aan of meer bedraagt dan € 10,05 maar niet meer dan € 12,58; en.
C
Artikel 3.2 komt te luiden:
D
Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «€ 0,13» vervangen door «€ 0,07» en wordt «€ 270,40» vervangen door «€ 135,20»
2. In onderdeel b wordt «€ 0,16» vervangen door «€ 0,08» en wordt «€ 332,80» vervangen door «€ 166,40».
3. In onderdeel c wordt «€ 0,59» vervangen door «€ 0,30» en wordt «€ 1.227,20» vervangen door «€ 613,60».
4. In onderdeel d wordt «€ 0,91» vervangen door «€ 0,46» en wordt «€ 1.892,80» vervangen door «€ 946,40».
E
Hoofdstuk IIIa vervalt.
F
Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 2.1, 3.1 en 3.3» vervangen door «de artikelen 2.1 en 3.1».
2. Het vierde en zevende lid vervallen, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) vervalt «of artikel 3.3» en «onderscheidenlijk artikel 3.3».
G
Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 2.1, 3.1 en 3.3» vervangen door «de artikelen 2.1 en 3.1».
2. In het derde lid vervalt de tweede zin.
H
In artikel 4.5, tweede lid, wordt «de artikelen 2.1, 3.1 en 3.3» vervangen door «de artikelen 2.1 en 3.1».
I
In artikel 4.6, derde lid, wordt «de artikelen 2.1, 3.1 en 3.3» vervangen door «de artikelen 2.1 en 3.1».
J
In artikel 4.7, vierde lid, wordt «artikel 4.1, tweede of zevende lid» vervangen door «artikel 4.1, tweede lid,».
K
In artikel 6.1 wordt «2.14, 3.1 en 3.3» vervangen door «2.14 en 3.1» en wordt «2.17, 3.2 en 3.4» vervangen door «2.17 en 3.2».
L
In artikel 6.2, onderdelen b en c, wordt «artikel 4.1, tweede of zevende lid» vervangen door «artikel 4.1, tweede lid».
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.
2. In afwijking van het eerste lid:
a. treedt artikel II, onderdelen A en D, in werking met ingang van 1 januari 2022;
b. treedt artikel II, onderdelen B en E, in werking met ingang van 1 januari 2023;
c. treden artikel II, onderdelen C en F, en artikel V, onderdelen A, E, F, G, H, I, J, K en L, in werking met ingang van 1 januari 2024.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Financiën,