Voorgesteld 13 februari 2020
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in CETA getracht wordt brievenbusfirma's uit te sluiten van investeringsbescherming via het ICS, en hiertoe de eis wordt gesteld dat investeerders «substantiële bedrijfsactiviteiten» uitvoeren op het grondgebied van een van de verdragspartijen;
constaterende dat evenwel geen definitie is afgesproken van wat precies wordt gerekend tot «substantiële bedrijfsactiviteiten»;
overwegende dat het van belang is dat misbruik van claimrecht door het openen van een brievenbusfirma zo streng mogelijk moet worden aangepakt;
verzoekt de regering, bij de Europese Commissie aan te dringen op het spoedig tot stand brengen en formaliseren van een definitie van «substantiële bedrijfsactiviteiten», zodat brievenbusfirma's in woord en daad worden uitgesloten van investeringsbescherming onder CETA,
en gaat over tot de orde van de dag.
Diks
Van Kooten-Arissen
Ouwehand