Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 februari 2020
Op woensdag 12 februari 2020 spreek ik met uw Kamer over het handelsverdrag tussen de EU en Canada, het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) (Handelingen II 2019/20, nr. 53, debat over goedkeuring Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada en de Europese Unie). Ook de publieke discussie daarover is volop gaande; in de krant, op twitter als ook op televisie. Zowel het debat in uw Kamer als de bredere maatschappelijke discussie zijn belangrijke pijlers van een krachtige democratie.
In verschillende bijdrages aan dat publieke debat (o.a. in een uitzending van Radar op 10 februari jl.) wordt een onvolledig beeld van de inhoud en gevolgen van CETA geschetst. Het kabinet wil in de aanloop naar de plenaire behandeling van de goedkeuringswet van het handels- en investeringsverdrag met Canada daarom nogmaals een aantal zaken onder uw aandacht brengen.
Allereerst is het bredere belang van het handelsverdrag tussen de EU en Canada voor het kabinet essentieel. De gedeelde geschiedenis met Canada, de offers die Canada voor onze bevrijding heeft gebracht en, misschien wel even belangrijk heden ten dage, de gedeelde waarden waar Canada en Nederland voor staan in een wereld waar machtspolitiek steeds meer terrein wint ten koste van een op regels gebaseerd multilateraal systeem. Machtspolitiek, die ook steeds meer zichtbaar wordt binnen het wereldhandelssysteem. Een reden te meer voor de EU om, waar het multilaterale systeem aan verlamming onderhevig is, een stevig vangnet te bouwen van bilaterale handelsverdragen met gelijkgezinde partners.
Het belang van handel voor de Nederlandse welvaart behoeft nauwelijks uitleg. Meer dan één derde van ons BNP is direct gerelateerd aan handel. Niet alleen multinationals, ook het Nederlands MKB profiteert van handelsverdragen. Volgens Eurostat exporteren 3.314 Nederlandse bedrijven naar Canada. 91% van deze bedrijven behoren tot het MKB.
In de publieke discussie krijgen twee aan CETA gerelateerde onderwerpen recentelijk veel aandacht: investeringsbescherming onder het Investment Court System en de invloed van CETA-comités op de voedselveiligheid binnen de EU.
Het Investment Court System beperkt de Nederlandse overheid niet in haar beleidsvrijheid. Sterker nog, het handelsverdrag tussen de EU en Canada bevestigt juist dat overheden het recht van regelgeving behouden (the right to regulate) voor beleidsdoeleinden ten behoeve van het algemeen belang. Voorbeelden daarvan zijn onderwijs, volksgezondheid, milieu en woningbouw. CETA legt bijvoorbeeld een suikertaks of een hard klimaatbeleid niets in de weg. Het feit dat overheidsbeleid een negatieve invloed zou kunnen hebben op de winst of winstverwachting van een investeerder is geen geldige reden voor claims onder CETA. Noch leidt een mogelijke dreiging met claims tot angst bij de Nederlandse overheid om terughoudend te zijn ten aanzien van beleid of regelgeving in het algemeen belang.
Bepaalde voorbeelden van claims in andere landen hebben geen relatie tot CETA of tot Nederland. Het handelsverdrag tussen de EU en Canada beperkt juist de mogelijkheid van een succesvolle claim onder het Investment Court System ten opzichte van het oude, bestaande systeem voor geschillenbeslechting tussen investeerders en staten. CETA legt dezelfde maatstaven aan voor een claim om succesvol te zijn als het Nederlands bestuursrecht: de overheid moet zich houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Alleen als een overheid zich niet houdt aan deze in het Nederlands recht vastgelegde regels voor overheidshandelen, moet zij zich zorgen maken over claims. Maar datzelfde risico loopt die overheid ook onder het gewone Nederlandse bestuursrecht. Buitenlandse en Nederlandse investeerders hebben derhalve dezelfde rechten en rechtsbescherming.
Het feit dat Nederland partij is bij ca. 80 bilaterale investeringsverdragen, waarvan de oudste al meer dan 50 jaar geleden afgesloten is, vormt een sterk bewijs dat er geen reden is te vrezen voor massale claims. Er is onder deze bilaterale investeringsverdragen nog nooit een formele claim ingediend tegen Nederland. Ook niet door Amerikaanse bedrijven die via hun vestigingen in landen waarmee Nederland een bilateraal investeringsakkoord heeft (zoals bijvoorbeeld met Mexico) al lang de mogelijkheid hebben om de Nederlandse staat te dagen voor een investeringsgeschil. Daarnaast worden verschillende gebruikte voorbeelden soms onjuist voorgesteld. Zo ging het dispuut over de zogenaamde «Mexicaanse suikertaks» niet om het recht van Mexico om een dergelijke belasting in te voeren om de volksgezondheid te borgen, maar om de wijze waarop dit gedaan was. De maatregel maakte onderscheid tussen Mexicaanse producenten en buitenlandse producenten van suiker en was een inbreuk op het non-discriminatie beginsel. Ook onder het Nederlandse bestuursrecht zou een dergelijk overheidsoptreden als onrechtmatig beschouwd worden.
Bij het opgekomen voorbeeld van de claim van Philip Morris in Australië wordt voorbijgegaan aan het feit dat het tribunaal deze claim heeft verworpen en dat de Australische overheid haar wetgeving ter zake dan ook niet heeft aangepast.
Een tweede punt van kritiek richt zich op de veronderstelde rol van het CETA-comité op de EU-voedselveiligheid en op het EU-beleid voor pesticiden.
In de eerste plaats wil ik benadrukken dat CETA bevestigt dat Canada en de EU gerechtigd zijn hun eigen regels voor voedselveiligheid te handhaven, en waar zij dat willen, te verhogen. Alle naar de EU geëxporteerde producten moeten voor toelating op de EU-markt voldoen aan Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Daar maakt CETA geen uitzonderingen op.
CETA kan geen veranderingen aanbrengen in de Europese regelgeving voor pesticiden. Ook niet via het vermeende «geheime» Joint Management Committee on Sanitary and Phytosanitary Measures, waarvan de verslagen en andere documenten gewoon op de website van de Europese Commissie staan, inclusief de genomen besluiten. Deze zijn voor eenieder raadpleegbaar.
Het CETA-comité heeft juridisch noch praktisch de mogelijkheid om besluiten te nemen over verhoging van maximale residulimieten (MRL’s). In het CETA SPS-Comité is in 2019 tussen de EU en Canada wel gesproken over MRL’s voor het op de markt brengen van agrarische producten in de EU. Onder Verordening 396/2005 kan ieder derde land of belanghebbende een MRL («importtolerantie») aanvragen voor residuen van pesticiden in geïmporteerde landbouwproducten. Dit geldt ook als die middelen in de Unie voor het betreffende gebruik of in het geheel niet zijn toegelaten. De aangevraagde importtolerantie wordt toegekend als uit onderzoek blijkt dat dit veilig is voor de consument. Dit wordt beoordeeld door de European Food Safety Authority (EFSA). Deze beoordeling vormt vervolgens de basis waarop de Europese Commissie een voorstel voor het al dan niet toekennen van een nieuwe MRL baseert, waarover vervolgens besluitvorming plaatsvindt volgens de gewone wetgevingsprocedure. Het CETA-comité heeft dan ook niet het Europees beleid voor pesticiden veranderd.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag