Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 15 oktober 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Uitvoeringswet Rotterdam Rules. Zij begrijpen dat het voornaamste doel van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de overeenkomsten voor het internationaal vervoer van goederen geheel of gedeeltelijk over zee (hierna: Verdrag) het moderniseren en uniformeren van de bestaande verdragen inzake goederenvervoer over zee is. Als zeevarende natie is dat voor Nederland belangrijk. Het is dan ook mooi dat het verdrag bekend staat als de Rotterdam Rules. Wel willen deze leden aandacht vragen voor de zorgen die zijn geuit door verschillende stakeholders.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Met de totstandkoming van de Rotterdam Rules is er een uitgebreid verdrag gekomen dat in veel opzichten leidt tot harmonisatie en verbetering van de huidige regels. De omvang van het Verdrag ten opzichte van de bestaande verdragen laat zien dat er sprake is van een uitgebreide vervoerspraktijk over zee die weinig uniform is. Ook komt het Verdrag tegemoet aan de behoefte de begrippen uit de bestaande verdragen te moderniseren. Met de Uitvoeringswet Rotterdam Rules worden aanzienlijke wijzigingen doorgevoerd in de nationale wetboeken. Deze leden hebben hierover vragen.

2. Aanvullend vervoer

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Rotterdam Rules betrekking hebben op de vervoerovereenkomst en niet op het cognossement zoals bij bijvoorbeeld de Hague Visby Rules geldt. Het strekt daarmee zelfs verder dan de Hamburg Rules nu de Rotterdam Rules ook van toepassing is op multimodaal vervoer mits dit onder één vervoerovereenkomst wordt uitgevoerd. Deze leden vragen de regering welke gevolgen dit heeft ten aanzien van andere verdragen die van toepassing zijn op vervoer van goederen anders dan internationaal over zee. Komen de Rotterdam Rules hiermee in conflict ten opzichte van andere transportverdragen? Hierbij achten voornoemde leden de opmerking uit de memorie van toelichting dat de Rotterdam Rules niet zomaar van toepassing zijn op multimodaal vervoer niet voldoende. Hoewel veel contracten vaak gesplitst worden tussen vervoer over zee en andere vormen van transport, zal het in de praktijk voor komen dat er sprake is van maar één overeenkomst waarop de Rotterdam Rules van toepassing zijn. In dergelijke gevallen kan het gebeuren dat conflict ontstaat over welke transportregels van welke verdragen van toepassing zijn. De leden van de CDA-fractie vragen naar de wenselijkheid van verschillende regels met verschillende limieten.

3. Belangrijkste verschillen tussen het Verdrag en bestaande verdragen

De leden van de CDA-fractie constateren dat in artikel 80 van de Rotterdam Rules bijzondere regels worden gegeven ten aanzien van volumeovereenkomsten. Deze leden concluderen dat men bij een volumeovereenkomst andere bescherming geniet dan bij een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Rotterdam Rules. In hoeverre is dit wenselijk? Welke gevolgen kan het volumecontract hebben in het geval van multimodaal vervoer waar de Rotterdam Rules op van toepassing zijn? Kent de Nederlandse wet- en regelgeving bijzondere bescherming wanneer het gaat om volumecontracten?

4. Terminologie

De leden van de CDA-fractie lezen in artikel 1.6 van de Rotterdam Rules de definitie van de uitvoerende partij. Deze definitie roept bij voornoemde leden de vraag op wie wordt aangemerkt als de uitvoerende partij in het geval van een keten van bevrachtingsovereenkomsten. Dient het te gaan om de daadwerkelijke feitelijke werkzaamheden die de uitvoerende partij verricht?

5. Consultatie

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR), het Verbond van Verzekeraars, de Nederlandse Organisatie voor Expeditie en Logistiek FENEX, Transport en Logistiek Nederland (TLN) en de Internationale Vereniging voor de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de binnenvaart en de verzekering en voor het houden van het register van binnenschepen in Europa (IVR) de regering vragen slechts tot ratificatie over te gaan als dit ook is gebeurd door de ons omringende landen en de belangrijkste handelspartners van Nederland. Als het Verdrag voor Nederland al in werking treedt terwijl dat bij andere landen nog niet het geval is, kan dat de concurrentiepositie van Nederlandse havens schaden. Voornoemde leden begrijpen deze wens en willen die graag ondersteunen. De regering wijst erop dat de inwerkingtreding van het wetsvoorstel geschiedt bij koninklijk besluit, zoals gebruikelijk is. Kan de regering nogmaals bevestigen dat zij niet over zal gaan tot inwerkingtreding voordat ons omringende landen zoals België en het Verenigd Koninkrijk en belangrijke handelspartners zoals Duitsland, Frankrijk, China en de Verenigde Staten zijn overgegaan tot ratificatie en inwerkingtreding van het verdrag in hun landen? Is er al zicht op wanneer dit het geval zal zijn? Zijn de KVNR en de overige geconsulteerde partijen gevraagd of zij het eens zijn met deze landen? Is het mogelijk dat de concurrentiepositie van Nederlandse havens alsnog in gevaar kan komen als andere landen, die hierboven niet genoemd zijn, niet hebben geratificeerd? Is de regering bereid hierover nauw contact te blijven onderhouden met de geconsulteerde partijen?

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Hessing-Puts