Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 16 april 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

blz.

         

I.

ALGEMEEN

1

 

1.

Inleiding

1

 

2.

Het tussen Nederland en Oekraïne gesloten verdrag

4

   

2.1

Nederlandse rechtsmacht en overdracht van strafvervolging

4

   

2.2

Uitlevering van verdachten

4

   

2.3

Berechting door middel van videoconferentie

5

   

2.4

Overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen

6

II.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP HET VERDRAG

7

III.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP HET WETSVOORSTEL

10

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 7 juli 2017 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014. Zij hebben vele vragen al gesteld bij het uitkomen van de verdragstekst in de zomer van 2017 en danken de regering voor de beantwoording daarvan (Kamerstuk 33 997, nr. 104). Deze leden hebben nog enkele aanvullende vragen over het verdrag.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 7 juli 2017 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014. De heldere keuze die de regering, maar ook andere betrokken staten, maken voor het Nederlandse strafproces kan – onder de gegeven omstandigheden dat de keuze voor een internationaal tribunaal geblokkeerd is – de warme instemming van deze leden krijgen. Met waardering zien zij hoezeer de regering zich inspant om met dit verdrag omstandigheden te creëren op basis waarvan (postuum) daadwerkelijk recht gedaan kan worden aan de slachtoffers, maar ook aan de nabestaanden van de vliegramp met vlucht MH17. Recht doen aan hen die omkwamen bij dit vreselijke misdrijf is het criterium dat ook door voornoemde leden wordt gehanteerd bij het beoordelen van dit wetsvoorstel en daarmee bij de beoordeling van het verdrag. Voornoemde leden hebben in ogenschouw genomen de antwoorden die de regering heeft gegeven op eerdere ingediende vragen en hebben eveneens acht geslagen op het op 6 september 2017 gevoerde debat over het besluit vervolgingsmechanisme MH17. Graag zouden deze leden nog enkele punten naar voren brengen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting alsmede in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State dat zowel het openbaar ministerie (OM) als de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) een advies hebben uitgebracht ten aanzien van dit wetsvoorstel. Klopt het dat deze adviezen (nog) niet ter beschikking van de Kamer zijn gesteld? Zo ja, is de regering bereid dit alsnog te doen?

De leden van de D66-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 7 juli 2017 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014. Zij onderschrijven het grote belang van een zorgvuldig en allesomvattend strafproces om de daders van de ramp met vlucht MH17 te kunnen berechten. Dat is zowel de internationale gemeenschap als de Nederlandse regering aan de nabestaanden van de slachtoffers van de ramp verschuldigd. De aan het woord zijnde leden waarderen derhalve positief dat Oekraïne bereid is onderhavig Verdrag hiertoe te ondertekenen. Dit zou een voorbeeld moeten zijn voor andere staten. Wel hebben zij grote zorgen over de medewerking aan het strafproces van bepaalde andere landen, daar deze gezien het verleden nog niet veelbelovend lijkt te zijn.

De leden van de D66-fractie constateren dat het onderhavige verdrag enkel strekt tot een bilaterale samenwerking tussen Nederland en Oekraïne betreffende het verloop van het strafproces over het neerhalen van vlucht MH17. Hiermee wordt het mogelijk verdachten met een Oekraïense nationaliteit in dit specifieke proces naar Nederlands recht te kunnen vervolgen en berechten. Deze leden achten het echter niet onwaarschijnlijk dat ook verdachten met een andere nationaliteit dan de Oekraïense onderdeel kunnen worden van het strafproces. Dit kunnen net zo goed landen zijn die, net als Oekraïne, een grondwettelijk verbod kennen op het uitleveren van onderdanen. Kan de regering toelichten wat de procedure zal zijn wanneer verdachten met een andere nationaliteit dan de Oekraïense in het MH17-strafproces in beeld komen, en specifiek wanneer deze verdachten afkomstig zijn uit landen die een grondwettelijk verbod op uitlevering kennen? Op welke manier kunnen deze verdachten onderdeel zijn van het MH17-strafproces zoals dat in Nederland gehouden zal worden?

Daarbij refereren de aan het woord zijnde leden aan de antwoorden van het kabinet op eerdere feitelijke vragen (Kamerstuk 33 997, nr. 102), waarin werd gesteld dat wat betreft afspraken tussen de van het Joint Investigation Team (JIT) en Rusland over een andere vorm van gezamenlijke berechting, het kabinet niet uitsluit dat in de toekomst met Rusland in overleg wordt getreden. Wat werd precies met deze stelling bedoeld? Ziet de regering aanleiding voor dergelijk overleg met Rusland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering refereert aan de door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN-Veiligheidsraad) aangenomen resolutie 2166, waarin van alle staten samenwerking wordt verwacht met betrekking tot het aansprakelijk stellen van degenen die verantwoordelijk zijn voor het neerhalen van vlucht MH17. Deze leden hebben ernstige twijfels of alle landen daadwerkelijk die beloofde samenwerking waarmaken. Is de regering van mening dat Rusland handelt conform de afspraken in resolutie 2166? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Indien dit niet het geval is, welke acties zijn naar aanleiding hiervan al ondernomen richting Rusland?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 7 juli 2017 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014. Na de repatriëring van de slachtoffers en het onderzoek naar de toedracht komt nu de derde prioriteit die het kabinet zichzelf stelde, het veroordelen van de daders, steeds dichterbij.

Deze leden verwelkomen, na de begrijpelijke beslissing om de vervolging en berechting van het neerhalen van vlucht MH17 in Nederland te doen, het Verdrag met Oekraïne. Het is noodzakelijk dat zaken geregeld worden voor de berechting van eventuele in Oekraïne aanwezige verdachten. Natuurlijk is evengoed van groot belang dat eventuele in Rusland aanwezige verdachten berecht kunnen worden, maar met dit land is niet een dergelijk verdrag overeengekomen. Kan de regering nog eens toelichten waarom dat niet is gedaan en welke complicaties dat mogelijk met zich meebrengt?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 7 juli 2017 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014. Zij hebben in deze fase van de behandeling geen behoefte aan een nadere toelichting.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 7 juli 2017 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014. Hierbij zijn bijna 300 mensen uit diverse landen om het leven gekomen. Deze leden vinden het belangrijk dat er duidelijke regels gesteld worden om te voorkomen dat bij de berechting van verdachten op formele gronden overgegaan dient te worden tot niet-ontvankelijkheid. Het zoveel mogelijk uitsluiten hiervan is een belangrijk gegeven. Voorafgaand aan het proces moeten de toepasselijke regels duidelijk zijn. Zij hebben enkele vragen over dit wetsvoorstel.

2. Het tussen Nederland en Oekraïne gesloten verdrag

2.1 Nederlandse rechtsmacht en overdracht van strafvervolging

Uit de beantwoording van de eerdere vragen van de leden van de VVD-fractie over het verdrag (Kamerstuk 33 997, nummer 104) blijkt dat Rusland niet is aangesloten bij het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag aangaande de wederzijde rechtshulp in strafzaken (ETS No. 182) en het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen (ETS No. 70). Nederland en Oekraïne zijn beiden wel aangesloten bij deze verdragen. Wat kunnen de gevolgen zijn voor de mogelijke medewerking van Rusland bij de strafzaak tegen de verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 in de hypothetische situatie dat de verdachten zich in Rusland bevinden en/of de Russische nationaliteit hebben of als op enigerlei wijze de medewerking van Rusland geboden is?

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de overdracht van vervolgingsmacht door Oekraïne aan Nederland nodig is om alle onduidelijkheid over het recht van Nederlandse rechters om zich over deze misdrijven uit te laten, weg te nemen. Deze leden vragen hoe dat zit met de rechtsmacht die andere landen hebben ten aanzien van de vervolging van verdachten van de MH17-vliegramp. Om een voorbeeld te noemen: indien een nabestaande van een Australisch slachtoffer een slachtofferverklaring zou willen afleggen in het in Nederland te voeren strafproces, bestaat daar dan met het aan Nederland overgedragen, op territorialiteit gebaseerde Oekraïense vervolgingsrecht, voldoende basis voor? Of zou hier ook sprake moeten zijn van een verdrag (van overdracht van strafvervolging) tussen Nederland en Australië? Anders gezegd: zijn met dit verdrag alle denkbare elementen van rechtsmacht om het Nederlandse OM in staat te stellen in den brede de MH-17-zaak voor het gerecht te brengen voldaan of moeten er ook nog met andere landen verdragen worden gesloten?

2.2 Uitlevering van verdachten

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het zit met de weigering van Oekraïne om eigen onderdanen uit te leveren. Zij constateren dat deze weigering op zich niet een ongebruikelijk figuur is in de internationale strafrechtelijke rechtshulp. Deze leden vragen waar dat in deze situatie toe kan leiden. Heeft de regering er alles aan gedaan om de Oekraïense regering te verleiden in deze extreme casus wel tot uitlevering van eigen onderdanen over te gaan?

De aan het woord zijnde leden lezen dat artikel 25 van de Oekraïense Grondwet de uitlevering van eigen onderdanen verbiedt. Tegelijkertijd constateren zij dat in het recente verleden andere (Europese) landen op dit punt juist hun Grondwet hebben aangepast. Bij de introductie van het Europees Aanhoudingsbevel hebben meerdere landen, waaronder Duitsland en Polen, hun Grondwet aangepast om strijdigheid met een uitleveringsverbod op te heffen. Het aanpassen van de Grondwet is dus geen onbegaanbare weg, zeker als landen afspraken maken dat na een strafproces veroordeelden in hun eigen (thuis)land hun detentie mogen uitzitten. Weliswaar is Oekraïne geen lid van de Europese Unie, toch lezen voornoemde leden in artikel 24 van het Associatieverdrag tussen Oekraïne en de Europese Unie dat partijen hun juridische samenwerking in burgerlijke- en strafzaken verder zullen ontwikkelen en in artikel 2 van het onderhavige verdrag is opgetekend dat Oekraïne en Nederland in de ruimst mogelijke zin zullen samenwerken bij de vervolging en berechting van het neerhalen van vlucht MH17. Welke inspanningen heeft de regering ondernomen om Oekraïne te bewegen haar Grondwet op dit punt aan te passen? Is de regering bereid opnieuw met Oekraïne in overleg te treden over dit punt?

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat Oekraïne het recht om verdachten van misdrijven die verband houden met de vliegramp van vlucht MH17 te vervolgen, overdraagt aan de Nederlandse staat. Voornoemde leden vragen of dit betekent dat Oekraïne zelf niet meer het recht heeft deze vervolging te starten, ook niet ten aanzien van eigen onderdanen die zelf weigeren vrijwillig hiervoor naar Nederland af te reizen? Als deze leden het goed begrijpen kan een verdachte door Nederlandse rechters op drie manieren veroordeeld worden: bij verstek, op tegenspraak omdat een door verdachte gemachtigde advocaat aanwezig is bij het Nederlandse strafproces, dan wel doordat verdachte per videoconferentie deelneemt aan het strafproces in Nederland. De aan het woord zijnde leden constateren echter ook dat indien de verdachte hier niet aan deel wenst te nemen, hij hier niet tot verplicht kan worden. De aan het woord zijnde leden vragen of dan niet vrij eenvoudig de situatie dat verdachten buiten het zicht van rechters, nabestaanden en het brede publiek zich bij verstek laten veroordelen ontstaat? Zou het in die situatie niet wenselijker zijn dat Oekraïne zelf rechtsmacht blijft houden om dergelijke verdachten tijdens een publieke zitting ter verantwoording te roepen?

De leden van de SP-fractie merken op dat van groot gewicht bij het tot stand komen van dit verdrag is het gegeven dat Oekraïne een grondwettelijke verbod kent op het uitleveren van onderdanen. Deze leden betreuren dat en vragen de regering toe te lichten waarom het niet mogelijk is gebleken een aanpassing of uitzondering hierop te vinden.

2.3 Berechting door middel van videoconferentie

Zien de leden van de VVD-fractie het juist dat artikel 205 Sv de bevoegdheid geeft aan de rechter-commissaris een bevel tot medebrenging uit te vaardigen tegen een verdachte die niet op de dagvaarding verschijnt? Zo’n bevel tot medebrenging zal toch naar alle waarschijnlijkheid zonder instemming van de verdachte worden uitgevaardigd? Hoe verhoudt artikel 205 Sv zich tot de opmerking van de regering dat zonder instemming van de verdachte geen zinvolle deelname aan het te voeren proces is te verwachten? Heeft de regering overwogen een bepaling gelijkend op artikel 205 Sv op te nemen in het verdrag met Oekraïne? Is de regering bereid deze overweging mee te nemen bij een mogelijk later te sluiten bilateraal verdrag met Rusland?

De leden van de CDA-fractie lezen dat terechtstaan per videoconferentie alleen mogelijk is indien de verdachte daarmee instemt. Deze leden vragen waarom hier afgeweken wordt van de mogelijkheden en de praktijk van het Nederlandse strafrecht. Immers, artikel 495a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) biedt de rechter de mogelijkheid een bevel tot medebrenging te gelasten ten aanzien van verdachten die niet ter zitting verschijnen, ongeacht hun proceshouding. Dit geldt dus ook als zij gebruik maken van hun zwijgrecht. Een treffend voorbeeld kan gevonden worden in de vervolging van de verdachte die Theo van Gogh vermoordde. Voornoemde leden wijzen in dit verband ook op de recente voornemens van de Minister voor Rechtsbescherming om verdachten die zich in voorlopige hechtenis bevinden te verplichten aanwezig te zijn bij de openbare terechtzitting, juist om te bevorderen dat slachtoffers en nabestaanden hun verklaring adequaat kunnen adresseren. De aan het woord zijnde leden snappen niet waarom het terechtstaan per videoconferentie niet een meer verplichtend karakter heeft? Waarom zou de Nederlandse rechter – zeker nu de Oekraïense verdachte wordt overgebracht naar het Nederlands strafproces, – ook niet ten aanzien van de zich in Oekraïne bevindende, niet uit te leveren Oekraïense verdachte, een bevel medebrenging kunnen geven. Waarom zouden de Oekraïense autoriteiten niet bereid gevonden kunnen worden dat bevel ten uitvoer te leggen? Kan de regering aangeven of deze mogelijkheid onderzocht is, besproken is dan wel alsnog in het verdrag kan worden ingebracht, al dan niet bij aanvullend protocol?

Voornoemde leden lezen dat instemming van de verdachte om terecht te staan per videoconferentie vereist is. De instemming dient schriftelijk of op andere wijze formeel te worden vastgelegd en kan niet worden ingetrokken. Deze leden vragen wat de ratio is achter het gegeven dat toestemming niet kan worden ingetrokken. Is een verdachte niet sneller te bewegen tot instemming indien hij zich nog, op een later moment maar thans voor de strafzitting, kan bedenken?

Voornoemde leden lezen in artikel 9 van het onderhavige verdrag dat getuigen kunnen worden verhoord per videoconferentie. Deze leden vragen of de rechter tijdens de zitting artikel 293 Sv kan toepassen en de gijzeling van een weigerende getuige kan gelasten. Zal die gijzeling dan plaatsvinden in Oekraïense detentie? Is dit mogelijk onder Oekraïens recht?

De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting dat een verdachte die zich in Oekraïne bevindt en door middel van videoconferentie deelneemt aan het Nederlands strafproces, zowel in Nederland als in Oekraïne rechtsbijstand kan ontvangen. Graag vernemen deze leden op wiens kosten deze rechtsbijstand tot stand komt, specifiek uitgesplitst naar activiteiten van Nederlandse dan wel Oekraïense advocaten in Nederland dan wel in Oekraïne.

De leden van de D66-fractie lezen dat ook bij een videoconferentie een verdachte wordt bijgestaan door een advocaat, en dat naar verwachting zowel in Nederland als in Oekraïne een Nederlandse advocaat aanwezig zal zijn. Begrijpen zij het goed dat de verdachte door twee advocaten wordt bijgestaan? Is dit verplicht of een mogelijkheid? Welke afspraken zijn hierover met Oekraïne gemaakt wat betreft mogelijke extra kosten voor rechtsbijstand van verdachten?

De aan het woord zijnde leden lezen dat het onmogelijk is gebleken eventuele verdachten met de Oekraïense nationaliteit aan Nederland uit te leveren, aangezien dit strijdig zou zijn met de Oekraïense Grondwet. Wel kunnen dergelijke verdachten alsnog in Nederland worden berecht door middel van een proces op tegenspraak of veroordeling bij verstek. Daarnaast is geregeld dat een verdachte die niet wordt uitgeleverd, terecht kan staan door middel van een videoconferentie. In dat geval is eveneens sprake van proces op tegenspraak. Deze leden lezen echter dat dit alleen kan wanneer de verdachte daarmee instemt. Aan welke voorwaarden is deze instemming verbonden? Welke afspraken zijn met Oekraïne gemaakt over de medewerking van verdachten aan hun proces? In hoeverre is Oekraïne gebonden aan het faciliteren dat verdachten terecht kunnen staan via een videconferentie?

2.4 Overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen

De leden van de CDA-fractie lezen in het verdrag en het wetsvoorstel weinig over de situatie van voorlopige hechtenis, met name de periode van voorarrest van Oekraïense verdachten die in hun eigen land gedetineerd zijn. Hoe stelt de regering zich dit voor? Wordt dat voorarrest door de Nederlandse strafrechter getoetst – overeenkomstig het geldende Nederlandse recht – of is dat een Oekraïense kwestie? Indien het een Nederlandse verantwoordelijkheid is, hoe gaat dat dan vorm krijgen? Hoe gaat dat lopen qua videoconferentie en rechtsbijstand?

Deze leden constateren dat het niet ondenkbaar is dat voor de vliegramp met vlucht MH17 te identificeren verdachten ook in andere opzichten betrokken zijn bij (ernstige) misdrijven, al dan niet verricht in het oosten van Oekraïne. Voornoemde leden vragen of het niet verstandig zou zijn in dit verdrag expliciet afspraken te maken over het (gemakkelijk) uitwisselen van justitiële documentatie van verdachten.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP HET VERDRAG

Artikel 2

De leden van de CDA-fractie lezen dat dit verdrag gaat over de vervolging van misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17. Graag zouden deze leden willen weten hoe ver dit reikt. Gaat het enkel om het feitelijk uit de lucht schieten van vlucht MH17 of gaat het ook om handelingen die in tijd en qua juridisch daderschap verder verwijderd liggen van het feitelijke moment en de feitelijke handeling van schieten? Gaat het hier ook om voorbereidingshandelingen, medeplichtigheid, medeplegen en in hoeverre is het van belang voor een succesvolle vervolging dat deze begrippen ook hun gelijke kennen in het Oekraïense strafrecht? Heeft het verdrag ook betrekking op omstandigheden die bijgedragen hebben aan het noodlottig uit de lucht schieten van vlucht MH17, bijvoorbeeld de beslissing van de Oekraïense autoriteiten om het luchtruim niet adequaat af te sluiten?

Artikel 3

De leden van de SGP-fractie merken op dat goede communicatie tussen de bevoegde autoriteiten van groot belang is. Zij vragen in hoeverre er nog problemen te verwachten zijn als gevolg van verschillen in cultuur en werkwijze tussen de autoriteiten in Oekraïne en in Nederland.

Artikel 5

De leden van de SGP-fractie merken op dat overdracht van strafvervolging een belangrijk gegeven is in het verdrag. Zij vragen in hoeverre er nog problemen te verwachten zijn op grond van verschillen in strafbepalingen of strafmaat tussen Oekraïne en Nederland. Of is in dit geval dubbele strafbaarheid van geen belang en volstaat het Nederlandse strafrecht volledig?

Verder vragen deze leden of de verwachting is dat er inderdaad sprake zal zijn van een verzoek om strafvervolging met een algemeen karakter.

Artikel 6

De leden van de VVD-fractie merken op dat Nederland op grond van artikel 6 van het verdrag Oekraïne kan uitnodigen aan Nederland een verzoek te doen om de strafvervolging over te nemen. Is deze uitnodiging al gedaan?

Artikel 7

Zien de leden van de VVD-fractie het juist dat een Russische verdachte die wordt aangehouden op Oekraïens grondgebied op grond van dit verdrag kan worden uitgeleverd aan Nederland? Wat gebeurt er als Rusland op hetzelfde moment als Oekraïne verzoekt om betrokkene naar Rusland uit te leveren? Zal het Nederlandse uitleveringsverzoek op grond van dit verdrag dan voorrang krijgen? Zo nee, waarom niet? Welk uitleveringsverzoek zal dan voorrang krijgen? Waar hangt dat van af?

Artikel 8

De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 8 van het verdrag de gebruikmaking van videoconferentie regelt. De instemming van de verdachte is noodzakelijk voor het terechtstaan per videoconferentie. Zien voornoemde leden het juist dat deze aanvullende eis bij gebruikmaking van videoconferentie voortkomt uit artikel 9, achtste lid, van ETS No. 182? Komt deze eis ook voort uit andere internationale verdragen? Zo ja, welke? Zo nee, zien deze leden het goed dat Nederland en Oekraïne wel zijn aangesloten bij dit Europese verdrag, maar Rusland niet? Is dan de conclusie gerechtvaardigd dat het vereiste van instemming met terechtstaan per videoconferentie niet in een mogelijk later te sluiten bilateraal verdrag met Rusland zal hoeven te staan? Is de regering bereid deze overweging mee te nemen bij een mogelijk later te sluiten bilateraal verdrag met Rusland?

De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 8, vijfde lid, van het verdrag gaat over de regels die van toepassing zijn bij het verhoor per videoconferentie. Begrijpen deze leden het goed dat in Oekraïne een Oekraïense rechter toezicht moet houden op het verloop van het verhoor per videoconferentie door de Nederlandse rechter? Waarom moet dat? Zal bij het verhoor ook een Nederlandse functionaris aanwezig zijn, bijvoorbeeld een rechter-commissaris? Waarom is het niet mogelijk dat de Nederlandse rechter-commissaris of een andere Nederlandse functionaris verantwoordelijk is voor het toezicht op het verhoor, ook al vindt dit plaats in Oekraïne? Is het niet mogelijk dat op grond van dit verdrag te regelen?

Voornoemde leden vragen waarom een rechterlijke autoriteit van Oekraïne erop moet toezien dat de fundamentele beginselen van het Oekraïense recht in acht worden genomen. Waar zouden deze fundamentele beginselen kunnen afwijken van het Nederlandse recht? Bovendien zal het strafproces toch op grond van het Nederlandse strafrecht worden gevoerd?

De leden van de SGP-fractie stemmen in met de mogelijkheid om – als uitleveren onmogelijk is – gebruik te maken van de mogelijkheid voor berechting met gebruikmaking van een videoconferentie. Dit dient naar hun opvatting wel met voldoende waarborgen omgeven te zijn.

De regering meldt dat verdachten mogelijk ervoor zullen kiezen zich door een advocaat in Nederland te laten vertegenwoordigen. Voornoemde leden vragen of dit betekent dat de voorkeur steeds heeft het verhoren via videoconferentie en dat deze mogelijkheid pas daarna in beeld komt.

Zij vragen verder of het – in geval een verdachte niet instemt met deze mogelijkheid – slechts mogelijk is in dat geval gebruik te maken van berechting bij verstek. Of zijn er nog alternatieve mogelijkheden (te creëren) om in die gevallen bijvoorbeeld over te gaan tot berechting ter plaatse?

Instemming kan niet worden ingetrokken. De leden van de SGP-fractie vragen of dit betekent dat een gemaakte keuze om mee te werken aan een videoconferentie op geen enkele wijze kan worden ingetrokken of dat verdachte kan besluiten om niet te verschijnen?

Ten slotte vragen deze leden bij dit artikel of het proces-verbaal dat opgemaakt wordt door de Oekraïense rechter alleen betrekking heeft op de formele vereisten die een gevolg zijn van het toetsen aan het Oekraïense procesrecht en geen weergave bevatten van wat inhoudelijk is besproken.

Artikel 15

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nagegaan is of alle mogelijke misdrijven die gepleegd zijn bij het neerhalen van vlucht MH17 strafbaar zijn onder de strafwet van Oekraïne. Deze leden constateren dat strafvervolging in Nederland anders niet mogelijk is, mede gelet op artikel 15 van het verdrag. Dat artikel stelt dat Oekraïne de opgelegde straf of maatregel kan aanpassen naar Oekraïens recht indien de straf of maatregelen onverenigbaar is met het Oekraïense recht. Voornoemde leden vragen wat de maximale straf onder Oekraïens recht is voor het neerhalen van vlucht MH17.

De aan het woord zijnde leden wijzen er op dat niet ondenkbaar is dat de feitelijke vervolging van verdachten pas na een groot aantal jaren tot stand zal komen. Kan de regering aangeven voor de in dit kader meest voor de hand liggende strafbare feiten waarvoor vervolgd kan worden in hoeverre hier van verjaring sprake zou kunnen zijn? Kan de regering daarnaast aangeven hoe dit zit voor soortgelijke strafbare feiten onder Oekraïens recht en kan de regering tot slot aangeven in hoeverre verschillen daartussen betekenisvol zijn voor een – op termijn – succesvolle vervolging van MH17-verdachten?

De leden van de D66-fractie lezen dat de tenuitvoerlegging van straffen geschiedt volgens de procedure van de voortgezette tenuitvoerlegging en verder conform Oekraïens recht. Dat houdt in dat Oekraïne is gebonden aan het rechtskarakter en de duur van de vrijheidsbenemende straf of maatregel, zoals die zijn vastgesteld in het vonnis. Deze leden lezen echter ook dat indien de opgelegde straf of maatregel naar aard en duur onverenigbaar is met het Oekraïense recht, Oekraïne de straf of maatregel aanpassen aan de straf of maatregel die door zijn eigen wet voor soortgelijke strafbare feiten worden voorgeschreven. Kan de regering toelichten of het in de lijn der verwachting ligt dat door de Nederlandse rechter opgelegde straffen uiteindelijk in andere, lagere straffen conform het Oekraïense recht kunnen resulteren? Zit er groot verschil in strafmaat tussen het Nederlandse en Oekraïense recht? Kan het zo zijn dat in Nederland opgelegde straffen in Oekraïne (veel) lager zullen uitvallen? Voornoemde leden achten dit ongewenst. Wat is de procedure wanneer Oekraïne inderdaad bepaalde opgelegde straffen conform het eigen recht wil aanpassen? Wie moet daarmee instemmen en op welke voorwaarden kan dit plaatsvinden?

Ten slotte lezen de aan het woord zijnde leden in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State dat in de memorie van toelichting op een aantal punten niet is ingegaan, in het bijzonder de vraag hoe de Nederlandse rechter de extra waarborgen die benodigd zijn voor een strafproces dat geheel via videoconferentie wordt gevoerd moet toetsen, de vraag om in de uitvoeringswet te voorzien in de aanwezigheid van een raadsman zowel in de zittingzaal als elders bij de verdachte, de verhouding tussen de uitvoeringswet en het Besluit videoconferentie, met name wat betreft de technische inrichting van het systeem, en de mogelijkheid van het horen van de nabestaanden per videoconferentie. Kan de regering de opmerkingen over deze punten door het college van procureurs-generaal en/of de Rvdr toelichten en per punt aangeven of dit wel of niet in de memorie van toelichting is opgenomen en indien dit niet het geval is, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie merken op dat bij de tenuitvoerlegging van de straf ook de strafmaat van vergelijkbare delicten in Oekraïne van belang is. Graag vernemen deze leden in hoeverre de indruk is dat de maximumstrafmaat in Oekraïne lager is dan in Nederland voor het soort (levens-)delicten waar het bij deze zaak om gaat. In hoeverre wordt dit ook reeds in de voorfase meegewogen bij het vaststellen van de hoogte van de eis?

In hoeverre is het nog van belang wat de strafmaat in Rusland is, mocht het blijken dat er sprake is van burgers met de Russische nationaliteit?

III. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP HET WETSVOORSTEL

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie merken op dat bij beide wetsvoorstellen (Kamerstukken 34 915 en 34 916) door de regering de benodigde spoed wordt benadrukt. Kan nog kort nader worden uiteengezet hoe cruciaal de vereiste spoed is in relatie tot vervolging en berechting? De rechtszaak kan toch ook een aanvang nemen voordat deze wetsvoorstellen in werking zijn getreden?

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Hessing-Puts