Ontvangen 22 november 2017
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I komt te luiden:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2019 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.123a, tweede lid, wordt «de voordelen uit eigen woning, bedoeld in artikel 3.112, verminderd met de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten» vervangen door: 96 2/3% van het verschil tussen de voordelen uit eigen woning, bedoeld in artikel 3.112, en de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten.
B
Na artikel 10a.18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.123a, zoals dat luidde op 31 december 2018, blijft van toepassing op:
a. een belastingplichtige bij wie het in 2019 in aanmerking te nemen eigenwoningforfait, bedoeld in artikel 3.112, op jaarbasis ten hoogste € 2.000 is;
b. een belastingplichtige die op 1 januari 2019 de partner is van een belastingplichtige als bedoeld in onderdeel a;
c. een partner van een belastingplichtige als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b.
Indien de belastingplichtige, bedoeld in onderdeel a of onderdeel b, in 2019 een partner heeft, wordt voor de toepassing van onderdeel a het in 2019 bij de belastingplichtige en diens partner gezamenlijk op jaarbasis in aanmerking te nemen eigenwoningforfait, bedoeld in artikel 3.112, in aanmerking genomen.
II
Na artikel III worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
In de in artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen tarieftabel wordt het in de vierde kolom als tweede vermelde percentage bij het begin van de kalenderjaren 2019 tot en met 2048 met 0,04%-punt verhoogd. Bij ministeriële regeling wordt bij het begin van die kalenderjaren de tarieftabel vastgesteld op de voet van de eerste volzin.
De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt met ingang van 1 januari 2019 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.32 wordt «artikel 10a.18» vervangen door «artikel 10a.19» en wordt «Artikel 10a.19» vervangen door: Artikel 10a.20.
B
In artikel 3.33 wordt «artikel 10a.19» vervangen door: artikel 10a.20.
Met dit amendement wordt bewerkstelligd dat een belastingplichtige bij wie in het jaar 2019 – indien de belastingplichtige een fiscale partner heeft: gezamenlijk met zijn fiscale partner – op grond van artikel 3.112 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) een eigenwoningforfait (EWF) in aanmerking wordt genomen van ten hoogste € 2.000, of indien men niet het gehele jaar een eigen woning had het EWF op jaarbasis ten hoogste € 2.000 zou zijn geweest, niet te maken krijgt met de uitfasering van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld, de zogenoemde Hillen-aftrek. Deze belastingplichtige en degene die op 1 januari 2019 als zijn fiscale partner is aan te merken behouden op grond van een overgangsbepaling onverkort recht op de volledige Hillen-aftrek als aan de op 31 december 2018 daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Het op enig moment niet voldoen aan de voorwaarden voor aftrek is geen belemmering voor het later opnieuw toepassen van de Hillen-aftrek. Dit betekent dat als bijvoorbeeld wordt bijgeleend waardoor men niet meer aan de voorwaarden voldoet, maar op een later moment door aflossing weer wel aan de voorwaarden voor aftrek wordt voldaan dit de toepassing van de aftrek op dat latere moment niet belemmert. Hoewel de uitfasering van de Hillen-aftrek na 30 jaar is voltooid en de regeling dan geheel is afgeschaft, behouden degenen met een EWF in 2019 van op jaarbasis ten hoogste € 2.000 ook daarna recht op toepassing van de regeling Hillen. In geval van samenloop – waarin op of na 1 januari 2020 een belastingplichtige die in 2019 niet een EWF van op jaarbasis ten hoogste € 2.000 had een eigen woning betrekt met een fiscale partner die vanwege een EWF in 2019 van op jaarbasis ten hoogste € 2.000 valt onder de overgangsregeling voor Hillen-aftrek – en zij na 1 januari 2020 voldoen aan de voorwaarden voor de Hillen-aftrek, hebben zij beiden (gezamenlijk) recht op de aftrek. Verder leidt het op enig moment verhuizen naar een duurdere woning waarvoor een EWF van op jaarbasis meer dan € 2.000 geldt er niet toe dat men niet langer onder de overgangsmaatregel valt.
De budgettaire derving van de overgangsmaatregel waarbij de Hillen-aftrek zonder uitfasering van toepassing is op gevallen waarin in het jaar 2019 een EWF van op jaarbasis ten hoogste € 2.000 in aanmerking wordt genomen bedraagt € 14 miljoen in 2019 en wordt gedekt door een verhoging van het hoogste tarief voor de vennootschapsbelasting met 0,04%-punt bij het begin van de kalenderjaren 2019 tot en met 2048. Bezien moet worden of – en, zo ja, op welke wijze – andere bepalingen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in overeenstemming moeten worden gebracht met de jaarlijkse aanpassing van het tarief van de tweede schijf van de vennootschapsbelasting.
Van Rooijen