Vastgesteld 25 oktober 2017
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Implementatie van de wijzigingen van de Code en aanhangsels bij het Maritiem Arbeidsverdrag 2006, die door de Internationale Arbeidsconferentie zijn goedgekeurd op 11 juni 2014 (Trb. 2016, 85). De leden constateren dat de scheepvaart van nature een grensoverschrijdende sector is waar verschillende nationale wetten op van toepassing zijn, afhankelijk van de staat van de reder, de vlaggenstaat van het schip of de nationaliteit van de bemanning. De leden achten het daarom van belang om duidelijke regels en waarborgen te hebben in het kader van rechten van achtergelaten zeevarenden. Met de voorliggende wijzigingen wordt toegevoegd dat lidstaten moeten zorgen voor een stelsel van financiële zekerheid. Met het ingaan van het Maritiem Arbeidsverdrag ontbrak de uitwerking van deze financiële zekerheid. De leden constateren dat deze lacune in de bestaande wet- en regelgeving mogelijke gevolgen kan hebben voor de zeevarenden in geval van insolventie van de reder. De leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben vooralsnog geen verdere vragen.
De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met dit wetsvoorstel en hebben geen vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de wet en hebben een enkele vraag.
Hoofdstuk I Algemeen
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de voorliggende wijzigingen van de Code en aanhangsels bij het Maritiem Arbeidsverdrag 2006 zijn geïmplementeerd in wetgeving bij buurlanden.
Hoofdstuk II Wijziging betreffende het achterlaten van de zeevarenden door de reder
De leden van de fractie van de VVD merken op dat een stelsel van financiële zekerheid voor achtergelaten zeevarenden verschillende vormen kan hebben. Kan de regering toelichten waarom er voor de oplossing gekozen is een verzekeringsplicht op te leggen aan de scheepsbeheerder? Wat is de rol van de werkgever hierbij, in geval de scheepsbeheerder niet als werkgever dient? Is ook overwogen een fonds te starten, wat bijvoorbeeld in beheer is bij sociale partners en via de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) gehele dekking mogelijk maakt? De Raad van State waarschuwt in haar advies voor een mogelijk probleem in het vergoeden van de kosten voor repatriëring door de verzekeraar bij insolventie van de werkgever. Hiervoor geldt een periode van ten minste dertig dagen voor het opzeggen van de verzekering ter dekking van de kosten. Kan de regering in beide situaties, bij mededeling aan de bevoegde autoriteit binnen dertig dagen en buiten de dertig dagen, toelichten hoe de procedure werkt voor de te repatriëren zeevarenden? Wie is in het uiterste geval verantwoordelijk? Ziet de regering hier meer risico’s in geval de scheepsbeheerder tevens werkgever is? Hoe worden deze risico’s maximaal ondervangen met dit voorstel? En tot slot, ook de betaling van achterstallig loon (maximaal vier maanden) valt binnen de basis van financiële zekerheid. Kan de regering toelichten hoe en via wie deze toewijzing tot stand komt?
De fungerend voorzitter van de commissie, Bosman
De adjunct-griffier van de commissie, Haveman