blz. |
||
A. |
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING |
3 |
B. |
BEGROTINGSTOELICHTING |
4 |
1. |
Leeswijzer |
4 |
2. |
Beleidsagenda |
5 |
2.1 |
Beleidsprioriteiten |
5 |
2.2 |
Belangrijkste beleidsmatige mutatie |
5 |
3. |
Beleidsartikel |
6 |
3.1 |
Algemene beleidsdoelstelling |
6 |
3.2 |
Rol en verantwoordelijkheid Minister |
6 |
3.3 |
Beleidswijzigingen |
8 |
3.4 |
Budgettaire gevolgen van beleid |
8 |
3.5 |
Toelichting op de uitgavencategorieën |
9 |
4. |
Verdiepingshoofdstuk |
11 |
4.1 |
Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting |
11 |
4.2 |
Decentralisatie-uitkeringen |
15 |
5. |
Provinciefonds in breder perspectief |
18 |
5.1 |
Inkomstenbronnen van provincies |
18 |
5.2 |
Specifieke uitkeringen |
19 |
5.3 |
Motorrijtuigenbelasting |
19 |
6. |
Bijlagen bij de begroting |
21 |
Bijlage 1 |
Beleidsmutaties |
21 |
Bijlage 2 |
Moties en toezeggingen |
23 |
Bijlage 3 |
Lijst van afkortingen |
24 |
Bijlage 4 |
Begrippenlijst |
25 |
Wetsartikel 1
De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.
Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het aangegeven jaar vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld.
De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).
Wetsartikel 3
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben de provincies gezamenlijk recht op het bedrag dat in de begroting als verplichting voor het totaal van de algemene uitkering is opgenomen. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben de provincies gezamenlijk recht op de bedragen die in de begroting als verplichting voor het totaal van de integratie-uitkeringen en het totaal van de decentralisatie-uitkeringen is opgenomen.
De in dit wetsartikel opgenomen bedragen zijn niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. De bedragen worden nader onderbouwd in paragraaf 3.4. van deze memorie.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes
Voor u ligt de begroting 2018 van het Provinciefonds. Ten opzichte van de begroting 2017 zijn er geen belangrijke wijzigingen opgenomen.
De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting maar heeft daarbinnen een eigen karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds en niet voor de resultaten die provincies met hun budget uit dit fonds realiseren. Provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. De begroting van het provinciefonds bevat geen output- en/of outcomegegevens. Deze worden door de provincies in hun begrotingen gepresenteerd.
De voorliggende toelichting bij de begroting 2018 van het provinciefonds kent de volgende indeling.
Na dit hoofdstuk met de leeswijzer start hoofdstuk 2 met de beleidsagenda van het provinciefonds, waarin onder meer de belangrijkste beleidsmutaties worden beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingezoomd op het beleidsartikel: het provinciefonds. Hierin komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling, de rol en verantwoordelijkheid van de Minister, de beleidswijzigingen, de budgettaire gevolgen van beleid en de toelichting op de uitgavencategorieën aan bod.
Hoofdstuk 4 is het verdiepingshoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt de opbouw aangegeven van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2017 naar de stand ontwerpbegroting 2018. In hoofdstuk 4 wordt ook ingegaan op de ontwikkeling van de decentralisatie-uitkeringen. In hoofdstuk 5 wordt het provinciefonds in een breder kader geplaatst, waarbij nader wordt ingegaan op de inkomstenbronnen van de provincies, zoals de specifieke uitkeringen en de motorrijtuigenbelasting. Daarna volgen in hoofdstuk 6 de bijlagen.
Tot slot van deze leeswijzer verdienen de apparaatuitgaven enige aandacht. De apparaatuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Herziening provinciefonds
De wijziging van de Financiële verhoudingswet die nodig was om de verdeling van het provinciefonds te vereenvoudigen is in 2017 in werking getreden. Vanaf het uitkeringsjaar 2017 wordt er verdeeld met behulp van een nieuw verdeelmodel. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is een motie aangenomen van Veldman en Fokke die verzoekt om binnen twee jaar te komen tot een plan van aanpak gericht op het binnen drie jaar herzien van de grondslagen van de verdeling van het provinciefonds.
Door wijzigingen in beleid van verschillende departementen kan worden overgegaan tot het beleggen of juist weghalen van taken bij provincies. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het provinciefonds. In tabel 2.2.1. worden de mutaties per uitgavencategorie weergegeven als gevolg van de beleidsmutaties. Voor een overzicht van de beleidsmatige mutaties vanaf ontwerpbegroting 2017 wordt verwezen naar bijlage 1. In tabel 4.1.2. wordt vanaf de stand ontwerpbegroting 2017 een aansluiting gegeven naar de stand ontwerpbegroting 2018. De weergegeven mutaties worden in het verdiepingshoofdstuk 4 afzonderlijk toegelicht voor zover dit nog niet gebeurd is in een eerder begrotingsstuk.
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Opdrachten |
||||||
1. Kosten Financiële-verhoudingswet |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Bijdragen aan medeoverheden |
||||||
1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen |
1.791.780 |
1.411.623 |
1.411.568 |
1.410.213 |
1.410.184 |
1.410.184 |
2. Decentralisatie-uitkeringen |
– 1.581.268 |
– 1.256.465 |
– 1.269.818 |
– 1.280.733 |
– 1.279.449 |
– 1.279.449 |
Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2017) |
210.512 |
155.158 |
141.750 |
129.480 |
130.735 |
130.735 |
Via het provinciefonds wordt bewerkstelligd dat de provincies middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee beleidsthema’s:
1. de provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken;
2. een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën – i.c. de Staatssecretaris van Financiën – zijn op basis van de Financiële-verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk, provincies en gemeenten. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het provinciefonds. Provincies zijn verantwoordelijk voor de resultaten die ze met hun bijdrage uit dit fonds realiseren. Met inachtneming van de wet- en regelgeving, zijn provincies autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds.
Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de provincies als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de provincies bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de provincies. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de provincies.
Op grond van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) moet elk afzonderlijk begrotingsartikel periodiek (tenminste eens in de 7 jaar) worden geëvalueerd (Artikel 3.1 RPE: Al het beleid dat valt onder de beleidsartikelen in de begroting). In de doorlichting van artikel 1.1 van de begroting van BZK (H7), gepland in 2018, wordt ingegaan op de bestuurlijke en financiële verhoudingen met de decentrale overheden die ten grondslag liggen aan de geldstromen die via de fondsen lopen. Er vindt geen afzonderlijke beleidsdoorlichting plaats van het gemeentefonds en provinciefonds.
Voor de realisatie van de in paragraaf 3.1. beschreven beleidsthema’s zijn er een aantal instrumenten en activiteiten.
Beleidsthema 1: De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.
A) Normeringssystematiek
De jaarlijkse ontwikkeling van de omvang van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt – naast taakmutaties – bepaald door de normeringssystematiek. De normeringssystematiek houdt in dat de ontwikkeling van het fonds gekoppeld is aan de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, dit wordt ook wel aangeduid als het principe «samen de trap op, samen de trap af». De jaarlijkse toe- of afname van het provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven, wordt het accres genoemd. De normeringssystematiek is in werking sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
B) Artikel 2 Financiële-verhoudingswet
Er zijn jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. Uitgangspunt hierbij is artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Dit artikel geeft aan dat indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen wordt omkleed en met kwantitatieve gegevens wordt gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. Tevens wordt aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen.
C) Bestuurlijk overleg financiële verhouding
Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) tussen de fondsbeheerders, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen (UvW) zal twee keer per jaar plaats vinden, rond het verschijnen van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota. Iedere partij kan agendapunten inbrengen. Zo nodig kunnen ook andere bewindslieden dan de fondsbeheerders aan het overleg deelnemen. De uitkomst van de normeringsystematiek (vgl. A) kan – indien beschikbaar – in het Bofv bestuurlijk worden gewogen.
Beleidsthema 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
D) Verdeelmaatstaven
Het budget van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een verdeelsysteem van verdeelmaatstaven. De fondsbeheerders zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van het systeem van verdeelmaatstaven dat de verdeling tot stand brengt. Dit verdeelsysteem heeft als doel provincies in staat te stellen hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies.
Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld wordt nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld. Dit streven geldt ook voor integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Het gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar beschikbaar komen van bepaalde definitieve volumegegevens leidt tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.
De relevante beleidswijzigingen zijn beschreven in de beleidsagenda (hoofdstuk 2). De financiële consequenties van deze beleidswijzigingen staan vermeld in de tabellen 2.2.1. en 4.1.2 en bijlage 1. De toelichting staat in paragraaf 4.1.
In onderstaande tabel worden voor zowel de verplichtingen, de uitgaven als de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het provinciefonds weergegeven.
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen: |
2.493.652 |
2.410.098 |
2.187.740 |
2.166.927 |
2.148.141 |
2.074.840 |
2.064.840 |
Uitgaven: |
2.493.504 |
2.410.097 |
2.187.740 |
2.166.927 |
2.148.141 |
2.074.840 |
2.064.840 |
Waarvan juridisch verplicht |
100% |
||||||
Opdrachten |
|||||||
1. Kosten Financiële-verhoudingswet |
0 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Bijdragen aan medeoverheden |
|||||||
1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen |
229.520 |
2.004.151 |
2.019.582 |
2.014.662 |
2.008.313 |
2.003.284 |
1.993.284 |
2. Decentralisatie-uitkeringen |
2.263.984 |
405.846 |
168.058 |
152.165 |
139.728 |
71.456 |
71.456 |
Ontvangsten: |
2.493.504 |
2.410.097 |
2.187.740 |
2.166.927 |
2.148.141 |
2.074.840 |
2.064.840 |
Ontvangsten ex art. 4 Fvw |
2.493.504 |
2.410.097 |
2.187.740 |
2.166.927 |
2.148.141 |
2.074.840 |
2.064.840 |
In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij een fonds als het provinciefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan provincies wordt uitgekeerd, wordt automatisch aan het volgende begrotingsjaar toegevoegd.
Op basis van de Financiële-verhoudingswet (voor de uitkeringen aan de gemeenten en provincies) is het percentage juridisch verplicht bijna 100%. Alleen een deel van de «Kosten Financiële-verhoudingswet» is op voorhand niet juridisch verplicht.
Ontvangsten
Wetsartikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het provinciefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het provinciefonds een post Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet geraamd (zie in tabel 3.4.1.).
Ter informatie geeft figuur 3.4.2. het verloop van de uitkering uit het provinciefonds (totaal Bijdragen aan medeoverheden) per inwoner van 2004–2022 weer. De bedragen 2004 tot en met 2016 zijn op basis van de jaarverslagen. De bedragen 2017 tot en met 2022 zijn op basis van de cijfers in de voorliggende begroting.
Figuur 3.4.2.Uitkering provinciefonds in euro’s per inwoner
De provincies ontvangen in 2018 uit het provinciefonds € 2.187.640.000. Per inwoner komt de uitkering uit op een landelijk gemiddelde van € 127. Ten opzichte van 2017 betekent dit een mutatie van € – 14 per inwoner.
In tabel 3.4.1. Budgettaire gevolgen van beleid staan een aantal uitgavencategorieën. Deze worden hier nader toegelicht.
Kosten Financiële-verhoudingswet
Dit betreft het budget dat elk jaar is gereserveerd voor de uitvoering van onderzoeken op het vlak van de omvang en verdeling van het provinciefonds en het onderhoud van het betaalsysteem.
Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen
Dit betreft de uitkering aan alle provincies, die ten goede komt aan de algemene middelen van de provincies. De uitkering is gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van de Financiële-verhoudingswet.
Integratie-uitkeringen
Dit betreft de uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of andere middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. De uitkering is gebaseerd op artikel 5 lid 2 van de Financiële-verhoudingswet.
De fondsbeheerders zijn een traject gestart om het uitkeringenstelsel te vereenvoudigen. Onderdeel hiervan is het beëindigen van de integratie-uitkering; hiervoor is een wijziging van de Financiële-verhoudingswet noodzakelijk. Voor meer informatie wordt verwezen naar de Kamerbrief over dit onderwerp (TK 34 000-B, nr. 24).
Het provinciefonds bevat momenteel geen integratie-uitkeringen. Dientengevolge zijn de integratie-uitkeringen niet opgenomen in hoofdstuk 4.
Decentralisatie-uitkeringen
Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering en de integratie-uitkering ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. Voor een overzicht van de decentralisatie-uitkeringen wordt verwezen naar paragraaf 4.2.
In paragraaf 4.1. wordt de opbouw van de verplichtingen en uitgaven vanaf de stand ontwerpbegroting provinciefonds 2017 naar de stand van de voorliggende ontwerpbegroting 2018 beschreven. In paragraaf 4.2. wordt een overzicht van de decentralisatie-uitkeringen gegeven.
Verplichtingen
Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de verplichtingen van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2017 naar de stand ontwerpbegroting 2018.
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Stand ontwerpbegroting 2017 |
2.199.585 |
2.032.582 |
2.025.177 |
2.018.661 |
1.944.105 |
1.934.105 |
Mutaties 1e suppletoire begroting 2017 |
85.640 |
15.203 |
13.640 |
13.654 |
14.909 |
14.909 |
Stand 1e suppletoire begroting 2017 |
2.285.225 |
2.047.785 |
2.038.817 |
2.032.315 |
1.959.014 |
1.949.014 |
Nieuwe mutaties |
124.873 |
139.955 |
128.110 |
115.826 |
115.826 |
115.826 |
Stand ontwerpbegroting 2018 |
2.410.098 |
2.187.740 |
2.166.927 |
2.148.141 |
2.074.840 |
2.064.840 |
Waarvan verplichtingenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Waarvan verplichtingenbedrag algemene uitkering |
2.004.151 |
2.019.582 |
2.014.662 |
2.008.313 |
2.003.284 |
1.993.284 |
Waarvan verplichtingenbedrag integratie-uitkeringen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Waarvan verplichtingenbedrag decentralisatie-uitkeringen |
405.847 |
168.058 |
152.165 |
139.728 |
71.456 |
71.456 |
Uitgaven
Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de uitgaven van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2017 naar de stand ontwerpbegroting 2018.
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Stand ontwerpbegroting 2017 |
2.199.585 |
2.032.582 |
2.025.177 |
2.018.661 |
1.944.105 |
1.934.105 |
|
Mutaties 1e suppletoire begroting 2017 |
85.639 |
15.203 |
13.640 |
13.654 |
14.909 |
14.909 |
|
Stand 1e suppletoire begroting 2017 |
2.285.224 |
2.047.785 |
2.038.817 |
2.032.315 |
1.959.014 |
1.949.014 |
|
Mutaties nog niet eerder opgenomen in een begrotingsstuk: |
|||||||
1) |
Nieuw verdeelmodel provinciefonds (algemene-uitkering) |
1.791.931 |
1.280.902 |
1.280.847 |
1.279.478 |
1.279.449 |
1.279.449 |
2) |
Nieuw verdeelmodel provinciefonds (decentralisatie-uitkering) |
– 1.791.931 |
– 1.280.902 |
– 1.280.847 |
– 1.279.478 |
– 1.279.449 |
– 1.279.449 |
3) |
Uitvoering agrarisch natuurbeheer (algemene-uitkering) |
9.500 |
9.500 |
9.500 |
9.500 |
9.500 |
|
4) |
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT-projecten) (decentralisatie-uitkering) |
12.028 |
17 |
||||
5) |
Zoetwatermaatregelen (decentralisatie-uitkering) |
9.373 |
9.605 |
12.284 |
|||
6) |
Groei op het spoor (decentralisatie-uitkering) |
717 |
|||||
7) |
Restauratie Domtoren (decentralisatie-uitkering) |
4.000 |
|||||
8) |
Innovatie landbouw Veenkoloniën (decentralisatie-uitkering) |
65 |
|||||
9) |
Regionale verkenning Utrecht (decentralisatie-uitkering) |
29 |
|||||
10) |
RSP Zuiderzeelijn (decentralisatie-uitkering) |
105.104 |
|||||
11) |
Vierkant voor Werk (decentralisatie-uitkering) |
3.500 |
|||||
12) |
Erfgoed en Ruimte (decentralisatie-uitkering) |
165 |
|||||
13) |
Programma Impuls Omgevingsveiligheid 2015–2018 (decentralisatie-uitkering) |
14.507 |
|||||
14a) |
Accres tranche 2017 (algemene uitkering) |
– 10.108 |
– 10.108 |
– 10.108 |
– 10.108 |
– 10.108 |
– 10.108 |
14b) |
Accres tranche 2018 (algemene uitkering) |
116.434 |
116.434 |
116.434 |
116.434 |
116.434 |
|
Totaal nieuwe mutaties |
124.873 |
139.955 |
128.110 |
115.826 |
115.826 |
115.826 |
|
Stand ontwerpbegroting 2018 |
2.410.097 |
2.187.740 |
2.166.927 |
2.148.141 |
2.074.840 |
2.064.840 |
|
Waarvan uitgavenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
|
Waarvan uitgavenbedrag algemene uitkering |
2.004.151 |
2.019.582 |
2.014.662 |
2.008.313 |
2.003.284 |
1.993.284 |
|
Waarvan uitgavenbedrag integratie-uitkeringen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Waarvan uitgavenbedrag decentralisatie-uitkeringen |
405.846 |
168.058 |
152.165 |
139.728 |
71.456 |
71.456 |
Toelichting op de nieuwe mutaties
Onderstaand worden de mutaties toegelicht voor zover nog niet eerder toegelicht in een begrotingsstuk. De «Mutaties 1e suppletoire begroting 2017» zijn toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2017 (TK 34 730-C, nr. 1) en (TK 34 730-C, nr. 2)
1) en 2) Nieuw verdeelmodel provinciefonds (algemene- en decentralisatie-uitkering)
Met ingang van 2017 is sprake van een nieuwe verdeling voor de algemene uitkering. Aanleiding is de door de provincies ervaren complexiteit van het huidige verdeelmodel en het door diverse decentralisaties relatief klein geworden aandeel van de algemene uitkering ten opzichte van de decentralisatie-uitkeringen. In opdracht van het IPO heeft de commissie Jansen op 10 december 2015 in het rapport «Redelijk Verdeeld» een advies uitgewerkt voor een nieuw verdeelmodel. De fondsbeheerders hebben het advies van de commissie verwerkt in een wetsvoorstel dat door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen. Met de nieuwe verdeling zijn de decentralisatie-uitkeringen Verkeer en vervoer (€ 924,9 miljoen voor 2018), Natuur (€ 346 miljoen voor 2018), Besluit Zware Risico Ongevalleninrichtingen (€ 10,1 miljoen voor 2018) en de Ontwikkel/OEM variabel (€ 406,4 miljoen voor 2017) vanaf 2017 onderdeel van de algemene uitkering. Het nieuwe verdeelmodel brengt geen herverdeeleffecten met zich mee.
3) Uitvoering agrarisch natuurbeheer (algemene uitkering)
Vanuit het Ministerie van Economische Zaken worden de middelen voor natuur per 2018 verhoogd met € 8,9 miljoen voor de uitvoering van het agrarisch natuurbeheer en met € 0,6 miljoen voor kleine natuurbeheerders.
4) Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT-projecten) (decentralisatie-uitkering)
Dit betreft een exploitatiebijdrage van € 9,458 miljoen vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Mileu aan de provincie Overijssel voor de verbinding Hengelo–Bad Bentheim. Dit project heeft als doel de belemmeringen voor grensoverschrijdend vervoer en de verknoping van de nationale netwerken weg te nemen. Daarnaast ontvangt de provincie Gelderland een bijdrage van € 2,502 miljoen voor de MIRT-verkenning Rivierklimaatpark IJssselpoort en Varik-Heesselt. Tot slot is er sprake van prijsbijstelling aan de provincie Overijssel voor het MIRT-project IJsseldelta Fase 2.
5) Zoetwatermaatregelen (decentralisatie-uitkering)
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu stelt voor de jaren 2017 tot en met 2019 middelen beschikbaar voor het uitvoeren van de zoetwatermaatregelen uit het Deltaplan Zoetwater. Het doel is het verminderen van de huidige knelpunten in de zoetwatervoorziening en bij te dragen aan het opvangen van mogelijke gevolgen van klimaatverandering.
6) Groei op het spoor (decentralisatie-uitkering)
De provincie Limburg ontvangt van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een bijdrage ten behoeve van Groei op het spoor.
7) Restauratie Domtoren (decentralisatie-uitkering)
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt aanvullende middelen beschikbaar voor de restauratie van de Domtoren aan de provincie Utrecht. Deze aanvulling is noodzakelijk omdat het (provinciale) budget bestemd voor de restauratie van rijksmonumenten niet toereikend is.
8) Innovatie Landbouw Veenkoloniën (decentralisatie-uitkering)
Het Ministerie van Economische Zaken heeft de provincies Groningen en Drenthe toegezegd om voor 1/3e bij te dragen aan projecten die voortkomen uit het programma innovatie Veenkoloniën en betrekking hebben op het groeiseizoen 2017. De bijdrage van het ministerie komt neer op € 65.000.
9) Regionale verkenning Utrecht (decentralisatie-uitkering)
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de provincie Utrecht toegezegd om voor 1/3e bij te dragen aan de regionale verkenning Utrecht, onderdeel van de gebiedsverkenning Utrecht Oost. De bijdrage komt neer op € 29.000.
10) RSP Zuiderzeelijn (decentralisatie-uitkering)
In het convenant RSP-ZuiderZeeLijn is een Rijksbijdrage afgesproken voor het regionale deel van het Ruimtelijk Economisch Programma. De provincies gebruiken die om de economie te versterken. De bijdrage vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu betreft de tranche voor 2017 en wordt verdeeld over de 4 betrokken provincies (Drenthe: € 2,701 mln., Flevoland: € 2,593 mln., Fryslân: € 5,186 mln. en Groningen: € 5,726 mln.). Daarnaast is in het convenant RSP-ZuiderZeeLijn een bijdrage afgesproken voor concrete bereikbaarheidsprojecten. Deze bijdrage is beschikbaar voor de provincie Groningen (€ 27,692 mln.) en de provincie Fryslân (€ 61,206 mln.).
11) Vierkant voor Werk (decentralisatie-uitkering)
Ter stimulering van het werkgelegenheidsprogramma Vierkant voor Werk draagt het Ministerie van Economische zaken € 3,5 miljoen bij aan de provincie Drenthe.
12) Erfgoed en Ruimte (decentralisatie-uitkering)
Het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap draagt eenmalig € 165.000 bij aan de decentralisatie uitkering Erfgoed en Ruimte. Dit betreft € 25.000 aan de provincie Utrecht voor het nominatiedossier Limes Unesco Werelderfgoed, € 80.000 aan de provincie Limburg voor het project Vraag en aanbodsturing nationaal landschap Zuid-Limburg en € 60.000 aan de provincie Drenthe voor het project Energielandschappen en cultuurhistorie Drenthe.
13) Programma Impuls Omgevingsveiligheid 2015–2018 (decentralisatie-uitkering)
Provincies ontvangen voor 2018 een bedrag van in totaal € 14,507 miljoen voor het Programma Impuls Omgevingsveiligheid 2015–2018. De Impuls Omgevingsveiligheid bestaat uit een aantal deelprogramma’s van de gezamenlijke overheden. Het betreft de deelprogramma’s: Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO), Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS), Informatie-Kennisinfrastructuur en Lokaal externe veiligheidbeleid. De provincie Zuid Holland voert het secretariaat en is er verantwoordelijk voor dat alle uitvoerende partijen de beschikbare middelen voor de deelprogramma’s ontvangen. Voor het deelprogramma Lokaal EV-beleid krijgen de diverse provincies middelen voor hun bijdrage aan dit deelprogramma en verzorgt de provincie Zuid-Holland daarnaast de toedeling aan de veiligheidsregio’s.
14) Accres tranche 2017 en 2018 (algemene uitkering)
Het gemeentefonds en het provinciefonds ontwikkelen zich evenredig met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU). Nemen de NGRU van jaar op jaar toe, dan neemt ook de algemene uitkering van de fondsen toe. Bij een afname van de NGRU geldt het omgekeerde. De groei of krimp van de fondsen als gevolg van deze normeringsystematiek wordt accres genoemd. Het accres van tranche 2017 bedraagt € 28,3 miljoen positief. Dat is een negatieve bijstelling van € 10,1 miljoen ten opzichte van de 1e suppletoire begroting 2017 van het provinciefonds. Het accres van tranche 2018 bedraagt € 116,4 miljoen.
De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. In tabel 4.2.1. is een overzicht opgenomen van de decentralisatie-uitkeringen.
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Ontwerpbegroting 2017: |
||||||
Besluit Risico Zware Ongevallen-inrichtingen |
10.050 |
10.050 |
10.050 |
10.050 |
10.050 |
10.050 |
Bodemsanering |
38.150 |
35.830 |
35.997 |
35.925 |
||
Brede Doeluitkering Verkeer en vervoer |
1.001.925 |
966.814 |
965.760 |
964.395 |
945.977 |
945.977 |
DU Ontwikkel/OEM variabel |
406.438 |
|||||
Monumenten |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
Natuur |
446.000 |
346.000 |
346.000 |
346.000 |
346.000 |
346.000 |
Programma Impuls Omgevingsveiligheid |
14.286 |
|||||
Programma Rijke Waddenzee (Vismigratierivier Afsluitdijk) |
1.240 |
1.653 |
||||
Versnellingsagenda melkveehouderij Noord NL |
60 |
60 |
60 |
|||
Waddenfonds |
28.878 |
28.878 |
28.878 |
28.878 |
28.878 |
28.878 |
Weidevogels |
25 |
25 |
25 |
|||
Zuiderzeelijn REP-middelen |
20.062 |
15.213 |
15.213 |
15.213 |
||
Stand ontwerpbegroting 2017 |
1.987.114 |
1.424.523 |
1.421.983 |
1.420.461 |
1.350.905 |
1.350.905 |
1e suppletoire begroting 2017: |
||||||
Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2016 |
– 1 |
|||||
Programma Rijke Waddenzee (Vismigratie Afsluitdijk) |
2.893 |
|||||
Verduurzaming ketens Energie-Chemie Eemsdelta |
35 |
35 |
||||
BDU Verkeer en vervoer Maaslijn Electrificatie |
– 1.483 |
– 1.255 |
– 1.255 |
– 1.255 |
||
Hydrologische Maatregelen |
5.900 |
|||||
MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) |
1.515 |
|||||
Meerjarenprogramma Eems-Dollard |
248 |
|||||
MIRT-project IJsseldelta Fase 2 |
5.890 |
1.528 |
||||
Beter benutten |
44.594 |
|||||
Erfgoed en ruimte |
562 |
|||||
Ontwikkelingsbedrijf NOM |
2.000 |
|||||
Monumenten (Eusebius) |
4.000 |
|||||
Interreg V Projectstimuleringsregeling |
24 |
|||||
Innovatie Landbouw Veenkoloniën |
5 |
|||||
Natuur |
9.500 |
|||||
Stand 1e suppletoire begroting 2017 |
2.062.796 |
1.424.831 |
1.420.728 |
1.419.206 |
1.350.905 |
1.350.905 |
Nog niet eerder opgenomen in een begroting: |
||||||
Besluit Risico Zware Ongevallen-inrichtingen (nieuw verdeelmodel) |
– 10.050 |
– 10.050 |
– 10.050 |
– 10.050 |
– 10.050 |
– 10.050 |
Brede Doeluitkering Verkeer en vervoer (nieuw verdeelmodel) |
– 919.943 |
– 924.852 |
– 924.797 |
– 923.428 |
– 923.399 |
– 923.399 |
DU Ontwikkel/OEM variabel (nieuw verdeelmodel) |
– 406.438 |
|||||
Natuur (nieuw verdeelmodel) |
– 455.500 |
– 346.000 |
– 346.000 |
– 346.000 |
– 346.000 |
– 346.000 |
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT-projecten) |
12.028 |
17 |
||||
Zoetwatermaatregelen |
9.373 |
9.605 |
12.284 |
|||
Groei op het spoor |
717 |
|||||
Monumenten (Restauratie Domtoren) |
4.000 |
|||||
Innovatie landbouw Veenkoloniën |
65 |
|||||
Regionale verkenning Utrecht |
29 |
|||||
RSP Zuiderzeelijn |
105.104 |
|||||
Vierkant voor Werk |
3.500 |
|||||
Erfgoed en Ruimte |
165 |
|||||
Programma Impuls Omgevingsveiligheid 2015–2018 |
14.507 |
|||||
Stand ontwerpbegroting 2018 |
405.846 |
168.058 |
152.165 |
139.728 |
71.456 |
71.456 |
In artikel 13, lid 5, van de Financiële-verhoudingswet wordt bepaald dat jaarlijks, in overleg met de ministers die het aangaat, wordt bezien of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering. In de volgende alinea’s wordt hiervan verslag gedaan.
In het licht van het traject dat de fondsbeheerders gestart zijn om het uitkeringsstelsel te vereenvoudigen (zie de toelichting bij de integratie-uitkeringen in paragraaf 3.5), zullen geen nieuwe integratie-uitkeringen meer worden gecreëerd. Voor de decentralisatie-uitkeringen betekent dit dat alleen een mogelijke omzetting naar de algemene uitkering aan de orde kan zijn.
In tabel 4.2.1. zien we dat de meeste bij ontwerpbegroting 2017 en 1e suppletoire begroting 2017 opgenomen decentralisatie-uitkeringen niet structureel zijn. Van omzetting naar de algemene uitkering is voor die decentralisatie-uitkeringen dan ook vooralsnog geen sprake. Voor de decentralisatie-uitkeringen «Monumenten» en «Waddenfonds» geldt dat deze niet aan alle provincies worden uitgekeerd en/of nu nog niet kunnen worden verdeeld via de maatstaven van de algemene uitkering.
Vanaf 2017 is het nieuwe verdeelmodel voor het provinciefonds van kracht (zie in paragraaf 4.1 de toelichting op de nieuwe mutaties). Een belangrijk gevolg van deze herziening is dat de decentralisatie-uitkeringen Verkeer en Vervoer (met uitzondering van het projectdeel), Natuur, Besluit Risico Zware Ongevallen-inrichtingen en de Ontwikkel/OEM (Overige Eigen Middelen) variabel onderdeel zijn geworden van de algemene uitkering.
In dit hoofdstuk wordt het provinciefonds in een breder perspectief geplaatst. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de (overige) inkomstenbronnen van provincies en hoe die zich verhouden tot de uitkering uit het provinciefonds (paragraaf 5.1). Daarnaast wordt nader ingegaan op de specifieke uitkeringen (paragraaf 5.2) en de motorrijtuigenbelasting (paragraaf 5.3).
De uitgaven van provincies worden uit verschillende inkomstenbronnen bekostigd. In tabel 5.1.1. staat een overzicht van de verschillende inkomstenbronnen van de provincies voor de periode 2011–2017. De cijfers tot en met 2015 zijn op basis van de jaarrekeningen. De cijfers 2016 en 2017 zijn op basis van de begrotingen.
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
20151 |
2016 |
20171 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
rekening |
rekening |
rekening |
rekening |
rekening |
begroting |
begroting |
|
Provinciefonds |
1.268 |
1.686 |
1.553 |
1.296 |
952 |
2.160 |
2.199 |
Specifieke uitkeringen |
2.451 |
2.336 |
2.299 |
2.138 |
1.945 |
47 |
53 |
Motorrijtuigenbelasting |
1.439 |
1.438 |
1.415 |
1.534 |
1.537 |
1.533 |
1.566 |
Heffingen en rechten |
25 |
25 |
25 |
33 |
30 |
27 |
30 |
Onttrekkingen reserves |
3.308 |
6.409 |
3.554 |
3.390 |
2.974 |
3.551 |
2.656 |
Overige middelen |
2.864 |
2.139 |
1.429 |
1.489 |
263 |
1.380 |
1.169 |
Totaal |
11.355 |
14.033 |
10.275 |
9.880 |
7.701 |
8.698 |
7.673 |
Bron: CBS (Statline) met uitzondering van:
1 provinciefonds
Bron rekeningcijfers: Ministerie van BZK slotwetten provinciefondsfonds
Bron begrotingscijfers: Ministerie van BZK ontwerpbegrotingen provinciefonds
2 Specifieke uitkeringen
Bron rekeningcijfers 2011–2014: CBS: informatie aangeleverd door provincies en gecorrigeerd door het CBS (Informatie voor Derden)
Bron rekeningcijfers 2015 Ministerie van BZK, Onderhoudsrapporten Specifieke uitkeringen 2015
Bron begrotingscijfers: Ministerie van BZK: Bijlagen specifieke uitkeringen in de ontwerpbegroting 2017 van het Ministerie van BZK (met bewerking door het Ministerie van BZK).
3 Overige middelen: CBS (Statline) en bewerking BZK
Voorlopige cijfers.
Zie voor meer informatie de bronvermelding op de themapagina Inkomsten provincies op de website Kennisbank Openbaar Bestuur.
Een inkomstenbron voor de provincies is het provinciefonds. Het opgenomen bedrag betreft de verplichtingenbedragen van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de decentralisatie-uitkeringen. Het provinciefonds is verantwoordelijk voor 29% van de totale inkomsten in 2017.
Een tweede inkomstenbron wordt gevormd door de specifieke uitkeringen (1% in 2017). Op de specifieke uitkeringen wordt in paragraaf 5.2. nader ingegaan.
Naast de uitkeringen van het Rijk hebben de provincies inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting (20% in 2017). Hierop wordt in paragraaf 5.3. dieper ingegaan.
De belangrijkste informatiebron voor specifieke uitkeringen is het Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU). Het doel van het OSU is inzicht geven in het stelsel van specifieke uitkeringen en in het onderhoud van het stelsel. Het rapport bevat een overzicht van de specifieke uitkeringen en de daarmee gemoeide bedragen. Het OSU wordt op grond van artikel 20 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) jaarlijks aan de Tweede Kamer aangeboden. Tot en met het OSU 2014 bevatte het OSU cijfers over het verwachte aantal uitkeringen en de financiële omvang van die uitkeringen op basis van de ontwerpbegrotingen van de betreffende departementen. Met ingang van het OSU 2015 geeft het OSU nauwkeuriger invulling aan artikel 20 van de Fvw en bevat het de definitieve cijfers (rekeningcijfers) over aantal en omvang van specifieke uitkeringen op basis van de jaarverslagen van de betreffende departementen. Het OSU kijkt sinds 2015 dus niet meer vooruit, maar terug.
Het gevolg hiervan is dat het OSU geen informatie bevat over specifieke uitkeringen in het lopende begrotingsjaar. De cijfers voor het lopende begrotingsjaar zijn daarom afkomstig uit de bijlage specifieke uitkeringen in de ontwerpbegroting 2017 van het Ministerie van BZK. Deze bijlage bevat een overzicht van de bedragen die de diverse departementen in hun ontwerpbegrotingen hebben opgenomen voor specifieke uitkeringen
Tabel 5.2.1. geeft inzicht in het aantal specifieke uitkeringen in de periode 2012–2017 en omvat niet alleen de specifieke uitkeringen aan gemeenten, maar ook die aan provincies en gemeenschappelijke regelingen.
Ministerie |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
---|---|---|---|---|---|---|
begroting |
begroting |
rekening |
rekening |
rekening |
begroting |
|
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
5 |
3 |
||||
Economische Zaken |
9 |
8 |
6 |
4 |
2 |
3 |
Financiën |
||||||
Infrastructuur en Milieu |
24 |
20 |
15 |
9 |
9 |
5 |
Veiligheid en Justitie |
3 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
3 |
2 |
2 |
3 |
3 |
3 |
Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
6 |
5 |
5 |
2 |
2 |
2 |
Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
5 |
5 |
4 |
2 |
2 |
2 |
Totaal |
55 |
45 |
34 |
22 |
20 |
17 |
Bron 2012–2016: Onderhoudsrapportages Specifieke Uitkeringen (OSU); 2016: voor I&M voorlopige cijfers.
Bron 2017: Ontwerpbegroting BZK 2017 (begrotingcijfers met bewerking BZK).
Het OSU is in 2015 van methodiek veranderd. In plaats van begrotingscijfers wordt vanaf het OSU 2015 gebruik gemaakt van rekeningcijfers. Dus het OSU 2015 bevat rekeningcijfers 2014 en het OSU 2016 bevat rekeningcijfers 2015
Provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting mogen door provincies worden geheven op basis van artikel 222 Provinciewet. De opcenten worden geheven bovenop het rijkstarief van de motorrijtuigenbelasting. De hoogte van de provinciale opcenten is wettelijk gemaximeerd. De vaststelling van de opcenten geschiedt door Provinciale Staten. Omdat het een algemene belasting betreft komt de opbrengst toe aan de algemene middelen van de provincie.
Tabel 5.3.1 geeft een meerjarige weergave van het gemiddeld door de provincies geheven aantal opcenten. In 2017 mogen de opcenten ten hoogste 111,0% bedragen van het rijkstarief. Geen enkele provincie heft de maximale opcenten en gemiddeld wordt er 80,46% aan opcenten geheven door de provincies.
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
Gemiddelde opcenten MRB provincies |
79,08 |
79,87 |
81,04 |
79,12 |
82,2 |
80,38 |
80,46 |
Maximaal te heffen opcenten MRB |
119,4 |
105 |
107,3 |
109,2 |
109,2 |
110,6 |
111,0 |
Rekentarief PF opcenten MRB |
55,52 |
65,9 |
65,9 |
65,9 |
65,9 |
65,9 |
65,9 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Mutaties 1e suppletoire begroting 2017 |
||||||
Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2016 |
– 1 |
|||||
Accres tranche 2016 (incidenteel) |
3.133 |
|||||
Accres tranche 2016 (structureel) |
3.133 |
3.133 |
3.133 |
3.133 |
3.133 |
3.133 |
Accres tranche 2017 |
11.277 |
11.277 |
11.277 |
11.277 |
11.277 |
11.277 |
Plafond BTW-compensatiefonds 2016 |
– 8.397 |
|||||
Programma Rijke Waddenzee Vismigratie Afsluitdijk (decentralisatie-uitkering) |
2.893 |
|||||
BDU Verkeer en vervoer Maaslijn Electrificatie (decentralisatie-uitkering) |
– 1.483 |
– 1.255 |
– 1.255 |
– 1.255 |
||
Hydrologische Maatregelen (decentralisatie-uitkering) |
5.900 |
|||||
Luchtvaarttaken (algemene uitkering) |
825 |
499 |
499 |
499 |
499 |
499 |
MKB Innovatiestimulering Topsectoren MIT (decentralisatie-uitkering) |
1.515 |
|||||
Innovatiebudget handelsregister (algemene uitkering) |
– 14 |
– 14 |
– 14 |
|||
MIRT-project IJsseldelta Fase 2 (decentralisatie-uiotkering) |
5.890 |
1.528 |
||||
Beter benutten (decentralisatie-uitkering) |
44.594 |
|||||
Ontwikkelingsbedrijf NOM (decentralisatie-uitkering) |
2.000 |
|||||
Monumenten Eusebius (decentralisatie-uitkering) |
4.000 |
|||||
Natuur (decentralisatie-uitkering) |
9.500 |
|||||
Overige mutaties decentralisatie uitkeringen |
874 |
35 |
||||
Mutaties Ontwerp-begroting 2018 |
||||||
Nieuw verdeelmodel provinciefonds (algemene-uitkering) |
1.791.931 |
1.280.902 |
1.280.847 |
1.279.478 |
1.279.449 |
1.279.449 |
Nieuw verdeelmodel provinciefonds (decentralisatie-uitkering) |
– 1.791.931 |
– 1.280.902 |
– 1.280.847 |
– 1.279.478 |
– 1.279.449 |
– 1.279.449 |
Uitvoering agrarisch natuurbeheer (algemene-uitkering) |
9.500 |
9.500 |
9.500 |
9.500 |
9.500 |
|
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT-projecten) (decentralisatie-uitkering) |
12.028 |
17 |
||||
Zoetwatermaatregelen (decentralisatie-uitkering) |
9.373 |
9.605 |
12.284 |
|||
Groei op het spoor (decentralisatie-uitkering) |
717 |
|||||
Restauratie Domtoren (decentralisatie-uitkering) |
4.000 |
|||||
Innovatie landbouw Veenkoloniën (decentralisatie-uitkering) |
65 |
|||||
Regionale verkenning Utrecht (decentralisatie-uitkering) |
29 |
|||||
RSP Zuiderzeelijn (decentralisatie-uitkering) |
105.104 |
|||||
Vierkant voor Werk (decentralisatie-uitkering) |
3.500 |
|||||
Erfgoed en Ruimte (decentralisatie-uitkering) |
165 |
|||||
Programma Impuls Omgevingsveiligheid 2015–2018 (decentralisatie-uitkering) |
14.507 |
|||||
Accres tranche 2017 (algemene uitkering) |
– 10.108 |
– 10.108 |
– 10.108 |
– 10.108 |
– 10.108 |
– 10.108 |
Accres tranche 2018 (algemene uitkering) |
116.434 |
116.434 |
116.434 |
116.434 |
116.434 |
|
Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2017) |
210.512 |
155.158 |
141.750 |
129.480 |
130.735 |
130.735 |
Moties: Onderdeel A.1 Afgedaan
Omschrijving van de motie |
Vindplaats |
Stand van zaken |
---|---|---|
Nvt |
Nvt |
Nvt |
Moties: Onderdeel A.2 In behandeling
Omschrijving van de motie |
Vindplaats |
Stand van zaken |
---|---|---|
De motie van de leden Veldman en Fokke; Verzoekt de regering om, in overleg met onder andere het Interprovinciaal Overleg en conform het advies van de Raad voor de financiële-verhoudingen, binnen twee jaar met een plan van aanpak te komen gericht op het binnen drie jaar herzien van de grondslagen van het Provinciefonds. |
Parlementair agenda punt [25-01-2017] – Wijziging van de Financiële-verhoudingswet in verband met een vereenvoudiging van het verdeelmodel van het provinciefonds (34 568) |
Motie is in behandeling genomen. |
Toezeggingen: Onderdeel B.1 Afgedaan
Omschrijving van de toezegging |
Vindplaats |
Stand van zaken |
---|---|---|
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Bijsterveld (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD) en Koole (PvdA), toe over een half jaar te rapporteren over de oprichting van vervoerregio's. Als sprake is van onvoldoende vordering, grijpt de Minister in. |
Parlementair agenda punt [16-12-2014] – Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio's (33 659) |
Afgedaan. De Eerste Kamer is op 1 augustus 2016 per brief geïnformeerd. |
Toezeggingen: Onderdeel B.2 In behandeling
Omschrijving van de toezegging |
Vindplaats |
Stand van zaken |
---|---|---|
De Minister zegt de Tweede Kamer toe dat de K5 provincies een uitnodiging voor een bestuurlijk overleg krijgen en met de K5 in gesprek te gaan over het positionpaper. |
Parlementair agenda punt [14-09-2016] – Krimp en bevolkingsdaling |
Geen wisseling met Parlement geweest, sinds toezegging. Toezegging zal voorgelegd worden aan nieuw bewindspersoon. |
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe bij de heroverweging van de verdeelmaatstaven van het Provinciefonds naar de inkomsten uit de motorrijtuigenbelasting te kijken (T02426). |
Parlementair agenda punt [23-05-2017] – Vereenvoudiging verdeelmodel Provinciefonds, nr. 34 568 |
De Eerste Kamer zal in het voorjaar van 2018 over de voortgang worden geïnformeerd. |
De Minister zegt de Eerste Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Flierman (CDA), Postema (PvdA) en Schalk (SGP), toe dat: de Minister van Economische Zaken naar de problematiek van de provincie Zeeland kijkt en de Kamer daarover een brief stuurt; De Minister zal na het verschijnen van het advies van de commissie-Jansen II met het IPO overleggen en naar verdere ontwikkeling van het verdeelmodel van het Provinciefonds kijken (T02425). |
Parlementair agenda punt [23-05-2017] – Vereenvoudiging verdeelmodel Provinciefonds, nr. 34 568 |
De Eerste Kamer zal in het voorjaar van 2018 over de voortgang worden geïnformeerd. |
BCF |
BTW-compensatiefonds |
Bofv |
Bestuurlijk overleg financiële verhouding |
CBS |
Centraal Bureau voor de Statistiek |
DU |
Decentralisatie-uitkering |
Fvw |
Financiële-verhoudingswet |
GF |
Gemeentefonds |
IPO |
Interprovinciaal Overleg |
IU |
Integratie-uitkering |
MRB |
Motorrijtuigen belasting |
NGRU |
Netto gecorrigeerde Rijksuitgaven |
OEM |
Overige Eigen Middelen |
OSU |
Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen |
PF |
Provinciefonds |
RPE |
Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek |
UvW |
Unie van Waterschappen |
VNG |
Vereniging van Nederlandse Gemeenten |
Accres |
Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het provinciefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringssystematiek (zie ook normeringssystematiek). |
Algemene uitkering uit het provinciefonds |
Uitkering aan alle provincies die ten goede komt aan de algemene middelen. |
Decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds |
Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering (zie algemene uitkering uit het provinciefonds) en de integratie-uitkering (zie integratie-uitkering uit het provinciefonds) ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. |
Financiële-verhoudingswet (Fvw) |
Wet waarin is vastgelegd dat er een gemeentefonds en provinciefonds is. De wet regelt daarnaast globaal de wijze van verdeling van het provinciefonds. Sinds 1 januari 1998 maakt de regeling voor het provinciefonds onderdeel uit van de Financiële-verhoudingswet. |
Integratie-uitkering uit het provinciefonds |
Uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. |
Normeringssystematiek |
Bepaling van het accres van het provinciefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk gecorrigeerd voor onder meer de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), nemen het gemeentefonds en het provinciefonds met hetzelfde percentage toe (af). Deze systematiek staat ook wel bekend onder het principe van «samen de trap op en samen de trap af». |
Uitkeringsfactor |
Via de normeringssystematiek wordt jaarlijks de omvang van het provinciefonds bepaald (voeding). De uitkeringsfactor is de verhouding tussen de voeding en de totale landelijke uitkeringsbasis. De uitkeringsfactor wordt afgerond op 3 decimalen achter de komma. Het derde decimaal achter de komma wordt ook wel een «punt» uitkeringsfactor genoemd. Als de uitkeringsfactor bijvoorbeeld stijgt van 1,253 naar 1,265 is dit een stijging van 12 punten. |
Uitkeringsjaar |
Het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat. |
Verdeelmaatstaf |
Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de provinciale behoefte aan algemene middelen. |