Vastgesteld 1 december 2016
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave:
ALGEMEEN |
1 |
|
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Doelgroep van de richtlijn |
2 |
3. |
Vergunningen voor seizoenarbeid |
2 |
4. |
Aanpassing van het toelatingsbeleid |
2 |
5. |
Rechten van seizoenarbeiders |
3 |
6. |
Financiële gevolgen en administratieve lasten |
3 |
7. |
Artikelsgewijs |
3 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van deze wetswijziging. Wat is de interactie tussen deze wetswijziging en de wijziging van de Handhavingsrichtlijn en de IMI verordening die afgelopen voorjaar door de Tweede Kamer is behandeld en waarin de ketenbepaling is veranderd? Verandert de praktijk hoe om te gaan met seizoensarbeid binnen Nederland door dit wetsvoorstel?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel, waarmee de EU-richtlijn voor seizoenarbeiders (2014/36/EU) wordt geïmplementeerd. Deze leden kunnen zich vinden in de doelstelling van de richtlijn om de uitbuiting van seizoenarbeiders tegen te gaan, maar hebben nog een vraag over de implementatie van het onderdeel van de richtlijn dat voor Nederland een belangrijke aanleiding vormde om tegen de richtlijn te stemmen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom in afwijking van de richtlijn is gekozen voor een duur van 24 weken. Dit in het licht van de praktijk dat er toch nauwelijks vergunningen voor seizoenswerk worden verstrekt, leidt een inkorting van de termijn wellicht tot onnodige inflexibiliteit.
De leden van de CDA-fractie geven aan dat het gaat om de bepaling in de richtlijn om een seizoenarbeider die al binnen een periode van vijf jaar eerder is toegelaten, recht te geven op een gefaciliteerde toelating. Hoe gaat de regering deze bepaling precies implementeren? In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de regering dit wil doen door niet te verlangen dat gegevens en bescheiden verkregen worden, die al verkregen kunnen worden uit de administraties of indien de aanvraag is ingediend door een erkende referent. Kan de regering hier een nadere toelichting op geven? Over welke gegevens gaat het dan en in hoeverre is dit een aanscherping of juist een versoepeling van de huidige Vreemdelingenwet, naar het oordeel van de regering?
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat deze wijziging leidt tot een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid. De aanvraagprocedure wordt hierdoor vereenvoudigd.
Dit is de service die zij graag zien vanuit de overheid naar werkgevers toe.
De leden van de CDA-fractie melden dat op advies van de Raad van State er nog nadere bepalingen komen over afwijzing van een aanvraag of intrekking van een vergunning met het oog op seizoenarbeid. Deze bepalingen zullen nader worden ingevuld in de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de bepalingen in deze regeling al dan niet facultatief worden ingevuld. Kan de regering aangeven op welke wijze juiste implementatie van de richtlijn gegarandeerd kan worden?
De leden van de VVD-fractie geven aan dat de nieuwe weigeringsgrond is het niet betalen van belastingen en sociale premies. Alhoewel de leden van de VVD-fractie het principe toejuichen, hebben ze nog enkele vragen over de toetsing hiervan in de praktijk. Want wat als werkgevers nu belastingen en premies betalen in een ander land dan Nederland? Gaat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hier dan op toetsen? En wat zijn de criteria om vast te stellen dat een onderneming een postbusonderneming is? Is de IND voldoende toegerust om een dergelijk oordeel te vellen?
Betekent deze aanscherping dat bedrijven die in één van de Europese lidstaten belastingen en premies betalen geen seizoensarbeiders uit derdelanden naar Nederland mogen halen? Hoe staat dit in verhouding tot de vrijheid van diensten binnen de Europese Unie? En wat betekent dit voor bedrijven die in derdelanden belastingen en premies afdragen? Kunnen die geen vergunning meer aanvragen voor hun seizoensarbeiders?
De leden van de D66-fractie zien dat alleen de land- en tuinbouwsector is aangewezen als sector die seizoensarbeid kent en als zodanig is opgenomen in de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. Zij vragen wat hiervan de materiële gevolgen zijn, zowel voor de land- en tuinbouwsector als voor sectoren die ook seizoensarbeid kennen, zoals horeca en toerisme, maar niet in de Regeling zijn opgenomen.
De leden van de CDA-fractie verwijzen voorts naar de waarschuwing van het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) dat de toevoeging van de weigeringsgronden, die aan de regelgeving worden toegevoegd ten aanzien van opgelegde boetes wegens zwart werk kan leiden tot verhoogde regeldruk. Kan de regering nader op deze waarschuwing ingaan? Is het juist dat dit tot verhoogde regeldruk kan leiden? Zo ja, hoe gaat de regering dit voorkomen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering tenslotte kan aangeven wat de beoogde inwerkingtredingdatum van de wet is, met het oog op de in de richtlijn gestelde einddatum van 30 september 2016.
De leden van de D66-fractie lezen dat de wet uiterlijk op 30 september 2016 geïmplementeerd had moeten zijn. Zij vragen waarom deze datum niet gehaald is en wat hiervan de gevolgen zijn.
De voorzitter van de commissie, Bosman
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Linden