Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 december 2020
Naar aanleiding van uw brief van 3 november 2020 bericht ik u dat de in uw brief van 7 mei 2020 gevraagde voorlichting (Zie Kamerstuk 34 541, nr. 15) over het gewijzigde voorstel van wet van de leden Van Ojik, Kuiken, Van Kooten-Arissen, Jasper van Dijk en Wassenberg tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het verankeren van het belang van het kind (Kamerstuk 34 541, nrs. 9 en 10) nog niet is voorbereid door de Afdeling advisering.
Dit mede in verband met het feit dat de Afdeling nog geen concrete vragen heeft ontvangen in het kader van de voorlichting of het advies op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Raad van State. Bij het vragen van voorlichting of een advies op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Raad van State is het namelijk gewenst dat het verzoek wordt voorzien van concrete vragen. Daarmee kan de Afdeling advisering de aandacht richten op de vragen die leven bij de Tweede Kamer. Hierover is ambtelijk contact geweest met de griffie van uw Kamer in de zomerperiode.
Gelet op het voorgaande verzoek ik uw Kamer een aantal concrete vragen te formuleren die door de Afdeling kunnen worden beantwoord.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf