Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 9 juni 2016 en het nader rapport d.d. 20 juni 2016, aangeboden aan de Koning door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 28 april 2016, no.2016000773, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen en enige andere wetten in verband met modernisering en vereenvoudiging van de registratie en het toezicht, met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel wijzigt de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (hierna: Wet BAG) naar aanleiding van de eerste evaluatie van deze wet door de Auditdienst Rijk.2 De voorgestelde wijzigingen strekken er onder meer toe de regelgeving voor de basisregistratie adressen en gebouwen (hierna: BAG) en het toezicht daarop meer toe te spitsen op de kwaliteit van de BAG.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel naar de Tweede Kamer te zenden, maar acht het wenselijk dat een wettelijke verplichting in stand blijft om de effecten van de voorliggende wijziging van de Wet BAG te evalueren. De Afdeling adviseert het voorstel daartoe aan te passen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 april 2016, nr. 2016000773, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 9 juni 2016, nr. W14.16.0107/IV, bied ik U hierbij aan.
De Wet BAG bevat de verplichting om eens in de vier jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet naar de Eerste en Tweede Kamer te zenden.3 Het wetsvoorstel regelt in artikel I, onderdeel FF dat deze bepaling vervalt. De toelichting bij dit artikel vermeldt dat deze wetswijziging geen grote gevolgen met zich brengt die nopen tot een nieuwe evaluatie en dat ook nadere evaluaties van de wet niet wenselijk worden geacht wegens de verwachte zeer beperkte opbrengst daarvan. De Afdeling onderkent dat het wetsvoorstel geen wijziging beoogt van de inhoud van de registratie maar acht een evaluatiebepaling toch aangewezen vanwege het volgende.
De Wet BAG is in 2009 in werking getreden. Daarbij werd het wenselijk geacht de wet elke vier jaar te evalueren. Een eerste evaluatie heeft nu plaatsgevonden. In het evaluatierapport van januari 2014 wordt onder meer geconstateerd dat de doelen al voor een behoorlijk deel worden gerealiseerd maar dat vooral bij de doelen kwaliteit, gebruik en terugmelding er ruimte is voor verbetering. Vermeld wordt daarbij dat dit verklaarbaar is gezien de fase waarin de BAG, die pas sinds 2011 operationeel is, zich bevindt. Ook ten aanzien van de geconstateerde beperkte realisatie van de beoogde effecten4 wordt opgemerkt dat de BAG pas sinds medio 2011 volledig is gevuld. Tevens wordt vermeld dat er nog steeds gewerkt wordt aan kwaliteitsverbetering, aan instrumenten voor een betere ontsluiting van gegevens en aan koppeling met andere registraties.5 Gelet hierop komt het de Afdeling voor dat niet het schrappen van een evaluatieverplichting voor de hand ligt maar juist de in de huidige wet voorziene volgende evaluatie van belang is.
Voorts is het wetsvoorstel erop gericht de kwaliteit van de BAG te verbeteren, onder meer door procedurele regels te vervangen door regels die gericht zijn op de kwaliteit van het resultaat. Tevens brengt het voorstel een belangrijke verandering aan in de wijze waarop het toezicht op de BAG plaatsvindt: de huidige driejaarlijkse externe controle op de wijze waarop de colleges van burgemeester en wethouders hun verplichtingen op grond van de Wet BAG naleven, zal worden vervangen door een jaarlijkse interne controle door het college van burgemeester en wethouders.6
De Afdeling onderschrijft de voorstellen met betrekking tot de kwaliteitsverbetering en de controle maar acht het van belang – mede vanwege de hierboven weergegeven constatering uit het evaluatierapport – dat de doeltreffendheid en de effecten van de voorgestelde wijzigingen geëvalueerd worden. Dit temeer, daar het wetsvoorstel zelf nog niet tot de conclusie kan leiden dat de daarin opgenomen wijzigingen tot het beoogde doel zullen leiden. In dit verband wijst de Afdeling op de impactanalyse op het wetsvoorstel die in opdracht van de VNG is uitgevoerd door het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING).7 KING wijst erop dat uitspraken over de daadwerkelijke effecten van het wetsvoorstel pas gedaan kunnen worden als ook de op het voorstel gebaseerde lagere regelgeving bekend is.8
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling het voorstel aan te passen zodat de evaluatieverplichting in de Wet BAG in stand blijft dan wel in ten minste één volgende evaluatie wordt voorzien.
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van een inhoudelijke opmerking ten aanzien van het vervallen van de wettelijke evaluatieverplichting van artikel 46 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen. De Afdeling onderkent dat het wetsvoorstel geen wijziging beoogt van de inhoud van de registratie, maar acht een evaluatiebepaling toch aangewezen. Daarvoor worden verscheidene redenen gegeven, zoals het feit dat de basisregistraties pas sinds 2011 operationeel zijn en dat nog steeds gewerkt wordt aan kwaliteitsverbetering, aan instrumenten voor een betere ontsluiting van gegevens en aan koppeling met andere registraties. Bovendien wordt voorgesteld de controle van de registratie intern in plaats van extern te laten plaatsvinden. Dit alles maakt dat de Afdeling het wenselijk acht dat in ten minste één volgende evaluatie wordt voorzien.
Het laten vervallen van de evaluatiebepaling is vooral ingegeven door de verwachting dat de opbrengst ervan slechts zeer beperkt zal zijn. Uiteraard wordt eraan gehecht dat het wetsvoorstel na inwerkingtreding de beoogde doelen bereikt en de beoogde effecten heeft. Gelet op de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State heb ik het wetsvoorstel op het punt van de evaluatiebepaling aangepast. Voorgesteld wordt om nog één maal na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen in de praktijk aan de Staten-Generaal te zenden.
Ten slotte heeft de Afdeling advisering van de Raad van State een redactionele opmerking ten aanzien van artikel I, onderdeel F, van het wetsvoorstel. Die opmerking is overgenomen. Van de gelegenheid is tevens gebruikgemaakt om enkele andere redactionele wijzigingen van ondergeschikte aard door te voeren.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
J.G.C. Wiebenga
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W14.16.0107/IV
– Artikel I, F: in het eerste lid van artikel 8 tot uitdrukking brengen dat het hier om geometrische gegevens van panden en verblijfsobjecten gaat. Nu artikel 7 vervalt, is dat uit het voorgestelde eerste lid van artikel niet voldoende duidelijk.