Ontvangen 14 september 2016
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel Q, vervalt.
Artikel I, onderdeel Q, betreft de toevoeging van een vierde lid aan artikel 17 van de Wet explosieven voor civiel gebruik (hierna: Wecg). Op grond van deze bepaling zouden werknemers van een bedrijf waarvan de leidinggevende houder is van een erkenning niet meer afzonderlijk over een erkenning hoeven te beschikken. Omdat deze beperking op de erkenningenplicht zou kunnen leiden tot een ongewenste verlaging van het niveau van beveiliging kondigde de regering in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wecg een ministeriële regeling aan. Deze regeling zou leidinggevenden verplichten om zich ervan te verzekeren dat hun werknemers betrouwbaar zijn door van hen een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG-explosieven) te eisen. Interdepartementaal overleg heeft echter recent alsnog het inzicht opgeleverd dat de eis van een VOG-explosieven geen gelijkwaardig niveau van beveiliging zou kunnen opleveren.
Bovendien geeft nadere analyse aanleiding om het standpunt in te nemen dat handhaving van het bestaande Nederlandse erkenningensysteem niet zal leiden tot ernstige verschillen van inzicht met de Europese Commissie over de juiste implementatie van richtlijn 2014/28/EU. De bevestiging hiervan kan mede gevonden worden in het anti-terrorismebeleid van de Europese Unie, zoals onder meer neergelegd in het «EU-Actieplan ter verhoging van de beveiliging van explosieven», dat gericht is op de verscherping van het toezicht op personen die met explosieven werken.
Gegeven de dreiging van terrorisme heb ik daarom besloten het bestaande erkenningsysteem ongewijzigd te laten. Ook werknemers van een bedrijf dat explosieven maakt, invoert, uitvoert, verhandelt, opslaat, gebruikt of vervoert, zullen dus verplicht blijven om een erkenning te hebben. Voor de betrokken bedrijven betekent dit dat de in het vooruitzicht gestelde kostenbesparing – een VOG is iets goedkoper dan een erkenning – niet wordt verwezenlijkt. Ik ben echter van mening dat de derving van dit toekomstige bescheiden voordeel valt te rechtvaardigen met het oog op de handhaving van het huidige niveau van beveiliging.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma