Dit wetsvoorstel heeft tot doel de nieuwe Europese richtlijn over explosieven voor civiel gebruik (richtlijn 2014/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (PbEU 2014, L 96)) te implementeren. Met deze explosieven worden springstoffen bedoeld die bijvoorbeeld gebruikt worden bij de winning van olie en gas, het reinigen van verbrandingsovens of het slopen van gebouwen.
De nieuwe richtlijn houdt geen wijziging van beleid in, maar behelst hoofdzakelijk een andere ordening van bepalingen dan die van haar voorganger – richtlijn 93/15/EEG – en een meer uitgewerkte, geharmoniseerde beschrijving van de verantwoordelijkheden van de bedrijven die de explosieven produceren, importeren, distribueren en gebruiken. De richtlijn regelt verder in meer detail het proces waarmee wordt vastgesteld of een explosief voldoet aan de essentiële veiligheidseisen (conformiteitsbeoordeling).
De nieuwe richtlijn over explosieven voor civiel gebruik is om twee redenen tot stand gekomen. De eerste en belangrijkste reden was uitvoering geven aan het vernieuwde beleid voor Europese productregelgeving dat in 2008 werd vastgelegd in het zogenaamde Nieuw Wettelijk Kader (NWK). De tweede reden was dat de tekst van de oorspronkelijke richtlijn (93/15/EEG) inmiddels enkele keren was aangepast en daarom toe was aan een betere ordening.
In de memorie van toelichting is de transponeringstabel van richtlijn 2014/28/EU opgenomen.
Het Nieuw Wettelijk Kader (NWK)
Richtlijn 2014/28/EU is gemodelleerd op de lijnen die in 2008 door het NWK voor de Europese productregelgeving zijn uitgezet.
Het NWK bestaat uit de volgende onderdelen:
• Besluit 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PbEG 2008, L 218);
• Verordening (EG) nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking 3052/95/EG (PbEG 2008, L 218);
• Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEG 2008, L 218).
Het NWK heeft tot doel het toezicht op de kwaliteit van producten en het toezicht op de aangewezen keuringsinstellingen in alle lidstaten effectiever en gelijkwaardig te maken. Verder heeft het NWK tot doel om via wetgeving de betreffende richtlijnen te vereenvoudigen en op één lijn te brengen. Het NWK wil daarmee het vrije goederenverkeer binnen de interne markt versterken en het veiligheidsniveau van consumentenproducten verhogen.
Verordeningen (EG) nr. 764/2008 en nr. 765/2008 zijn al sinds 13 mei 2009 respectievelijk 1 januari 2010 van toepassing. Besluit 768/2008/EG heeft in tegenstelling tot de verordeningen geen onmiddellijke rechtsgevolgen voor marktdeelnemers of lidstaten, maar geeft een kader voor toekomstige productwetgeving in de Europese Unie.
Besluit 768/2008/EG omvat geharmoniseerde definities en verplichtingen aan marktdeelnemers. Fabrikanten, vertegenwoordigers van de fabrikant, importeurs en distributeurs van diverse producten moeten aan dezelfde eisen voldoen. Deze eisen hebben onder andere betrekking op de traceerbaarheid van artikelen en procedures om de conformiteit van producten met kwaliteitseisen te beoordelen. De criteria voor instellingen om te worden aangemeld als conformiteitsbeoordelingsinstellingen zijn aangescherpt. Aanmeldende autoriteiten moeten aan voorwaarden, zoals onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid, voldoen. De regels voor de vrijwaringsprocedure, waarin lidstaten bezwaar kunnen maken tegen handelsbeperkende maatregelen die door andere lidstaten zijn genomen, zijn eveneens verduidelijkt en geharmoniseerd.
Hoofdelementen van richtlijn 2014/28/EU
De nieuwe richtlijn over explosieven voor civiel gebruik volgt zoveel mogelijk de algemene beginselen en referentiebepalingen die door Besluit 765/2008/EG zijn vastgelegd. Alleen waar het specifieke karakter van de productie van, de handel in, en de distributie en het vervoer van explosieven dat noodzakelijk maakte, is van dat stramien afgeweken. Het gaat daarbij voornamelijk om regels over de beveiliging. De richtlijn bestaat, naast de gebruikelijke overwegingen, uit acht hoofdstukken en vijf bijlagen.
Hoofdstuk 1 beschrijft het toepassingsgebied en geeft definities van de belangrijkste begrippen.
Hoofdstuk 2 regelt de verplichtingen van de belangrijkste marktdeelnemers. Per marktdeelnemer – fabrikant, vertegenwoordiger van de fabrikant, importeur en distributeur – wordt beschreven welke verplichtingen hij heeft. Het gaat daarbij onder meer om de verplichting om explosieven zo te ontwerpen en te vervaardigen dat ze aan de voorgeschreven veiligheidseisen voldoen. Een onafhankelijke instantie moet vaststellen (conformiteitsbeoordeling) of de explosieven voldoen aan die eisen. Ze worden vervolgens voorzien van een CE-markering en een unieke identificatie. Fabrikanten moeten de explosieven laten vergezellen van eenvoudig te begrijpen veiligheidsinformatie en de benodigde documentatie tien jaar bewaren. Als marktdeelnemers vaststellen dat een door hen in de handel gebracht explosief toch een risico oplevert, moeten ze corrigerende maatregelen nemen, de bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte stellen en meewerken aan maatregelen van die autoriteiten om de risico’s uit te sluiten.
Hoofdstuk 3 omvat beveiligingsbepalingen en wijkt daarmee af van de referentiebepalingen van Besluit 765/2008/EG. Die afwijking komt voort uit de wens om zoveel mogelijk te voorkomen dat explosieven in verkeerde handen vallen. Explosieven mogen alleen worden vervoerd als daartoe, via bepaalde procedures, vooraf een vergunning is verleend. De explosieven moeten voorzien zijn van een unieke identificatie en zo worden geadministreerd dat het steeds mogelijk is om snel te achterhalen onder wiens hoede ze zich bevinden. Alle marktdeelnemers moeten bovendien beschikken over een erkenning om met explosieven te werken.
In afwijking van alle overige bepalingen van de richtlijn, die alleen over explosieven voor civiel gebruik gaan, bevat hoofdstuk 3 ook beveiligingsbepalingen voor het vervoer van munitie. Het betreft hier munitie die wordt gebruikt voor sport en jacht. Munitie voor strijdkrachten en politie valt in haar geheel buiten de richtlijn. De bepalingen omtrent de beveiliging bij de aanschaf van wapens en munitie staan in het Besluit bewapening en uitrusting politie.
De hoofdstukken 4 en 5 bevatten uitgebreide regels voor het proces, en de daarbij betrokken partijen, waarmee wordt vastgesteld of een explosief voldoet aan de essentiële veiligheidseisen (conformiteit). Het volgt het stramien van de referentiebepalingen van Besluit 765/2008/EG en vertoont daarom grote gelijkenis met het proces voor de beoordeling van de conformiteit van andere producten. In het kort komt dit op het volgende neer. Voordat een explosief op de Europese markt gebracht mag worden, moet worden beoordeeld of het voldoet aan de geldende veiligheidseisen. De fabrikant van het explosief wendt zich daartoe tot een zogenaamde conformiteitsbeoordelingsinstelling (keuringsinstelling).
Alleen keuringsinstellingen die door een van de lidstaten bij de Europese Commissie zijn aangemeld, mogen deze beoordeling doen. Om voor aanmelding door een lidstaat in aanmerking te komen moeten de keuringsinstellingen eerst zelf beoordeeld worden. Dat doet een autoriteit die door de lidstaat is aangewezen. De richtlijn bevat eisen waaraan die autoriteit en de keuringsinstellingen die willen worden aangemeld moeten voldoen. Deze eisen betreffen met name de onafhankelijkheid, integriteit en kennis. Als door de keuringsinstelling geoordeeld is dat een explosief voldoet aan de eisen, wordt een conformiteitsverklaring afgegeven. Op het explosief wordt dan een CE-markering aangebracht. Het explosief mag vervolgens in alle lidstaten op de markt gebracht worden.
Hoofdstuk 6 geeft regels voor het toezicht op explosieven die de interne markt van de Unie binnenkomen. De regels zijn bedoeld ervoor te zorgen dat alleen veilige explosieven de markt binnenkomen en beschrijven wat moet worden gedaan als wordt vastgesteld dat de explosieven niet veilig zijn. Het hoofdstuk geeft ook regels voor het geval dat een lidstaat vaststelt dat een explosief voldoet aan de eisen van de richtlijn maar desondanks een risico vormt voor de gezondheid of veiligheid van personen, of voor eigendommen of het milieu.
Hoofdstuk 7 geeft de Commissie onder meer de bevoegdheid om een lijst van voorwerpen, waarop de richtlijn niet van toepassing is, in overeenstemming te brengen met de actuele aanbevelingen van de Verenigde Naties inzake het vervoer van gevaarlijke goederen. De Commissie wordt bijgestaan door een comité van deskundigen.
Hoofdstuk 8 bevat overgangs- en slotbepalingen. Richtlijn 2014/28/EU moet op 20 april 2016 zijn geïmplementeerd.
Bij de richtlijn horen zes bijlagen:
Bijlage I bevat een niet-uitputtende lijst van voorwerpen die als pyrotechnisch of munitie beschouwd worden en waarop de richtlijn niet van toepassing is.
Bijlage II beschrijft de essentiële veiligheidseisen waaraan explosieven moeten voldoen.
Bijlage III beschrijft de procedures voor de beoordeling van de conformiteit.
Bijlage IV is het model voor de EU-conformiteitsverklaring.
Bijlage V geeft een overzicht van de ingetrokken richtlijn, de wijzigingen ervan en termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassingsdata.
Bijlage VI bevat de concordantietabel.
Dit wetsvoorstel heeft tot doel om uitvoering te geven aan de nieuwe richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over explosieven voor civiel gebruik (richtlijn 2014/28/EU). De wijzigingen van de Wet explosieven voor civiel gebruik (Wecg) die daarvoor nodig zijn, betekenen geen wijziging van beleid. Het beleid is er primair op gericht ervoor te zorgen dat alleen explosieven op de markt komen die voldoen aan strenge veiligheidseisen en dat die explosieven niet in verkeerde handen vallen.
In Nederland worden geen explosieven geproduceerd. De in Nederland gebruikte explosieven worden ingevoerd uit zowel EU-landen als niet EU-landen. Ze worden gebruikt bij de winning van olie en gas, het reinigen van verbrandingsovens, het vervormen van metalen (cladding), de voorstuwing van (model-)raketten of het slopen van gebouwen. Kruit, dat ook onder richtlijn 2014/28/EU en deze wet valt, wordt gebruikt door jagers, sportschutters en voor historisch getinte evenementen (re-enactment). Daarnaast vindt er doorvoer van explosieven naar andere landen plaats. In Nederland is er momenteel geen instelling die bevoegd is om te beoordelen of explosieven voldoen aan de veiligheidseisen.
Verplichtingen voor marktdeelnemers
De belangrijkste wijziging van de Wecg is de uitgebreidere beschrijving van de verplichtingen voor de marktdeelnemers en voor het proces waarmee wordt vastgesteld of een explosief voldoet aan de essentiële veiligheidseisen (conformiteit). Beide worden op deze wijze geharmoniseerd met vergelijkbare wetgeving voor andere producten.
Het wetsvoorstel introduceert een nieuw hoofdstuk IA met drie nieuwe paragrafen in de Wecg. Hoofdstuk 1 geeft zoals voorheen de definities en beschrijft op welke explosieven de wet van toepassing is. Hoewel richtlijn 2014/28/EU ook bepalingen bevat over munitie (zie artikel 12 van de richtlijn) en over het begrip wapenhandelaar (zie artikelen 2 en 10, tweede, derde en vierde lid, van de richtlijn) bevat het wetsvoorstel, net als de huidige Wecg, geen bepalingen hierover. De reden hiervoor is dat artikel 7 van de Wet wapens en munitie en artikel 48 van de Regeling wapens en munitie reeds voorzien in implementatie van de genoemde artikelen uit de richtlijn.
Het nieuwe hoofdstuk IA beschrijft de verplichtingen van de marktdeelnemers: respectievelijk worden de verplichtingen van de fabrikant en zijn gemachtigde (paragraaf 1, artikelen 2a tot en met 2i), de importeur (paragraaf 2, artikelen 2j tot en met 2r) en de distributeur (paragraaf 3, artikelen 2s tot en met 2x) beschreven. Het gaat daarbij onder meer om de verplichting om explosieven zo te ontwerpen en produceren dat ze aan de voorgeschreven veiligheidseisen voldoen. Een onafhankelijke instantie moet vaststellen of de explosieven voldoen aan die eisen, de zogeheten conformiteitsbeoordeling. De explosieven worden vervolgens voorzien van een CE-markering en een unieke identificatie. Fabrikanten moeten de explosieven laten vergezellen van eenvoudig te begrijpen veiligheidsinformatie en moeten de benodigde documentatie tien jaar bewaren. Als marktdeelnemers vaststellen dat een door hen in de handel gebracht explosief toch een risico oplevert, moeten ze corrigerende maatregelen nemen, de bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte stellen en meewerken aan maatregelen van die autoriteiten om de risico’s uit te sluiten.
In de huidige Wecg worden al deze marktdeelnemers onder de algemene noemer «ondernemingen uit de sector explosieven» gevat. Deze wetswijziging onderscheidt, naar het stramien van de richtlijn, de schakels van productie, import en distributie en verduidelijkt en versterkt zo de ketenverantwoordelijkheid. In de praktijk is van verzwaring van verplichtingen geen sprake.
Hoofdstuk II beschrijft waar explosieven die in de handel worden gebracht aan moeten voldoen. Zo behelst het hoofdstuk een verbod om explosieven op de markt te brengen die niet positief beoordeeld zijn op conformiteit of niet van een CE-kenmerk en een unieke identificatie zijn voorzien.
Accreditatie
Paragraaf 2 van hoofdstuk II is uitgebreid met de vereisten waaraan keuringsinstellingen moeten voldoen om door Onze Minister aangewezen te worden als bevoegde instelling om explosieven op hun conformiteit met de veiligheidseisen te beoordelen. De eisen hebben met name betrekking op onafhankelijkheid, integriteit en vakkennis. Verder omvat het hoofdstuk een procedure om te beoordelen of keuringsinstellingen zelf ook aan de gestelde eisen voldoen. De Raad voor Accreditatie (RvA) voert deze beoordeling uit. Als de RvA heeft geoordeeld dat een instelling voldoet aan de gestelde eisen, wordt de instelling geaccrediteerd. Indien Onze Minister zich in het oordeel van de RvA kan vinden en ertoe besluit dat de geaccrediteerde keuringsinstelling aangewezen wordt, meldt hij de aangewezen instelling aan bij de Europese Commissie. Keuringsinstellingen die conform de bepalingen van Richtlijn 2014/28/EU door andere lidstaten zijn aangewezen en bij de Europese Commissie zijn aangemeld worden ook als aangewezen keuringsinstellingen beschouwd. Als is gebleken dat een aangewezen keuringsinstelling niet langer voldoet aan de gestelde eisen of haar verplichtingen niet nakomt, kan Onze Minister de aanwijzing beperken, schorsen of intrekken.
In paragraaf 3 van hoofdstuk II is geregeld hoe de conformiteit van een explosief door de keuringsinstelling beoordeeld wordt. Fabrikanten kunnen daarbij kiezen uit een aantal mogelijkheden (modules), variërend van interne productiecontrole plus productcontroles onder toezicht met willekeurige tussenpozen, tot eenheidskeuring. Deze modules zijn beschreven in bijlage III bij richtlijn 2014/28/EU en op hun beurt gebaseerd op de modules die in Besluit 768/ 2008/EG (bijlage III) zijn vastgesteld.
Hoofdstuk II bevat verder uitgebreide regels voor de wijze waarop aangewezen keuringinstellingen explosieven moeten beoordelen op hun conformiteit met de veiligheidseisen. In Nederland zijn op dit moment geen keuringsinstellingen voor explosieven aangewezen.
Beveiliging
Hoofdstuk 3 regelt, ten eerste, de beveiliging van het vervoer van explosieven.1 Deze regels zijn, op enkele ondergeschikte punten na, identiek aan die in de huidige wet zijn opgenomen. Ook de regels over erkenning van degene die explosieven vervaardigt, opslaat, gebruikt, overbrengt of verhandeld, zijn – op één punt na – identiek aan die in de huidige wet zijn opgenomen. Iedereen die explosieven maakt, invoert, uitvoert, verhandelt, opslaat, gebruikt of vervoert moet over een geldige erkenning beschikken. Van de aanvragers van de erkenning wordt de betrouwbaarheid en integriteit nagegaan. Het nieuw toegevoegde vierde lid in artikel 17 ontslaat, in navolging van richtlijn 2014/28/EU, werknemers van een marktdeelnemer die houder is van een erkenning, van die verplichting. Om te voorkomen dat dit leidt tot een ongewenste daling van het niveau van beveiliging zullen er bij regeling aanvullende eisen worden gesteld aan een marktdeelnemer met werknemers. Artikel 16 van de richtlijn geeft lidstaten hiertoe de ruimte. Het ongewijzigde artikel 19, tweede lid vormt tezamen met artikel 19, eerste lid, onderdeel b de grondslag om, met het oog op de beveiliging, nadere regels te stellen. De voorgenomen regeling zal van de marktdeelnemer met werknemers eisen dat hij zich ervan verzekert dat zijn werknemers aan de eisen met betrekking tot zedelijk gedrag voldoen. In veel gevallen zal hij dit kunnen doen door van zijn werknemers een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor het werken met explosieven te overleggen.
Daarnaast zal de voorgenomen regeling bepalen dat leidinggevenden van bedrijven waarvan de werknemers op grond van andere wet- en regelgeving, al moeten voldoen aan gelijkwaardige of zwaardere eisen met betrekking tot zedelijk gedrag, van de verplichting neergelegd in de regeling worden vrijgesteld. In hoofdstuk 5 (Gevolgen) wordt uitgelegd dat artikel 17, vierde lid in combinatie met de voorgenomen regeling voor betrokken bedrijven zal leiden tot verlichting van administratieve lasten en besparing van kosten.
Hoofdstuk 3 regelt ook de registratie van transacties met explosieven. Voor reguliere explosieven is deze regeling gebaseerd op de unieke identificatie van het explosief. Voor bijzondere explosieven, zoals explosieven die worden vervaardigd op de plaats waar zij tot ontploffing worden gebracht, hoeft een beperkter aantal gegevens te worden bijgehouden. De bewaartermijn van deze gegevens is wel, conform richtlijn 2014/28/EU, uitgebreid van drie naar tien jaar.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een concept van het wetsontwerp getoetst op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid (HUF-toets), Het merendeel van de door de ILT aangedragen voorstellen voor verduidelijking van, en aanvulling op het voorgelegde concept zijn meegenomen in dit wetsontwerp.
De ILT wees onder andere op mogelijke toename van fraude met explosieven als gevolg van de, door richtlijn 2014/28/EU ingegeven, beperking van de verplichting van een erkenning, bij bedrijven, tot de leidinggevende. De in hoofdstuk 3 (Hoofdlijnen van het wetsvoorstel) beschreven voorgenomen regeling ondervangt dit gesignaleerde risico door de invoering van de plicht voor leidinggevenden om zich ervan te verzekeren dat hun werknemers aan de eisen met betrekking tot zedelijk gedrag voldoen.
Daarnaast zal de voorgenomen regeling er, op voorstel van de ILT, in voorzien dat leidinggevenden van bedrijven waarvan de werknemers op grond van andere wet- en regelgeving al moeten voldoen aan gelijkwaardige of zwaardere eisen met betrekking tot zedelijk gedrag, van de eerder genoemde verplichting worden vrijgesteld.
De financiële gevolgen van het wetsvoorstel zijn, op één punt na, verwaarloosbaar tot nihil. In Nederland zijn al enige jaren geen producenten van explosieven meer gevestigd en het is niet waarschijnlijk dat dergelijke producenten zich in de voorzienbare toekomst in ons land zullen vestigen. Mocht zich dit toch voordoen, dan zullen de eisen waaraan deze producenten op grond van dit voorstel moeten voldoen, identiek zijn aan die waaraan ze in andere lidstaten moeten voldoen. Van concurrentieverstoring is dus geen sprake. In de situatie van importeurs en distributeurs van explosieven verandert dit voorstel nagenoeg niets. De verplichtingen die het voorstel hen oplegt zijn voornamelijk een nadere uitwerking van plichten die al op hen rustten en gangbare praktijk voor bedrijven die zich op een verantwoordelijke manier gedragen naar de geest van de bestaande wetgeving.
Bedrijven die bijzondere explosieven (in de zin artikel 2, tweede lid, en nieuw artikel 21a) gebruiken, zullen gegevens over hun transacties langer moeten gaan bewaren. De termijn zal worden verruimd van drie naar tien jaar. Het gaat hier echter om een zeer bescheiden aantal gegevens. De gevolgen van deze verruiming zijn dan ook verwaarloosbaar. Voor zover bekend, gebruikt slechts een enkel bedrijf in Nederland deze soort explosieven. Verder verandert er voor bedrijven die explosieven vervoeren of gebruiken in financieel opzicht niets.
De beperking, bij bedrijven, van de verplichting van een erkenning tot de leidinggevende, in combinatie met de in de voorgenomen regeling vastgelegde, verplichting voor de leidinggevende om zich om zich ervan te verzekeren dat zijn werknemers voldoen aan eisen met betrekking tot zedelijk gedrag door middel van een VOG, zal alle betrokken bedrijven kosten besparen. De kosten van de aanvraag van die VOG bedragen momenteel maximaal € 41,35. De kosten voor de aanvraag van een erkenning bedragen € 113,– en de aanvraag van een verlenging € 56,–. Bij wijze van voorbeeld: een bedrijf met één leidinggevende en tien werknemers betaalt momenteel voor 11 nieuwe erkenningen € 1.243. In de nieuwe situatie zullen die kosten – voor één erkenning en tien VOG’s – slechts € 526,50 bedragen.
Leidinggevenden van bedrijven waarvan de werknemers op grond van andere wet- en regelgeving al moeten voldoen aan gelijkwaardige of zwaardere eisen met betrekking tot zedelijk gedrag, zullen, als gevolg van de wijziging van de Regeling aanvraag erkenning en onkostenvergoeding goedkeuring Wet explosieven voor civiel gebruik de invoering van voorgenomen regeling, worden vrijgesteld van de verplichting om zich ervan te verzekeren dat hun werknemers aan de eisen met betrekking tot zedelijk gedrag voldoen. Ook dat zal in een besparing van kosten en vermindering van administratieve lasten resulteren. Hoe groot deze besparing exact zal zijn, is moeilijk te becijferen omdat nog nauwkeuriger in kaart moet worden gebracht welke andere wet- en regelgeving gelijkwaardige of zwaardere eisen stelt en op welke bedrijven de voorgenomen vrijstelling toegepast zou kunnen worden.
In Nederland zijn er op dit moment geen instanties aangewezen om explosieven te keuren en het ligt niet in de lijn van de verwachtingen dat er op afzienbare termijn instanties een verzoek zullen doen om aangewezen te worden. Mochten instanties om zo’n aanwijzing verzoeken dan zullen zij moeten voldoen aan de in de wetgeving gestelde eisen en de procedures doorlopen die identiek zijn aan die in andere lidstaten. Tot concurrentieverstoring geeft dit voorstel dus ook in dit opzicht geen aanleiding.
Dit wetsvoorstel heeft alleen betrekking op burgers voor zover ze gebruik maken van explosieven bij recreatieve activiteiten (zoals jacht en sportschutterij). Het voorstel heeft voor hen geen financiële gevolgen. Voor gemeenten heeft dit wetsvoorstel evenmin gevolgen.
Het betrokken bedrijfsleven en de betrokken organisaties zijn geconsulteerd over de voorgestelde wetswijziging. Daarbij kwamen geen grote bezwaren tegen de wijziging aan het licht. Bedrijven en organisaties blijven wel voorstander van aanpassing van de Wecg op enkele punten die los staan van de implementatie van richtlijn nr. 2014/28/EU. Deze aanpassingen zullen worden meegenomen in een project dat tot doel heeft de wet te moderniseren, welke na de implementatie zal worden gestart. Omdat de voorgestelde wetswijziging ziet op implementatie van de Europese richtlijn nr. 2014/28/EU, heeft er geen internetconsultatie ten aanzien van het wetsvoorstel plaatsgevonden.
De Wecg is sinds haar totstandkoming in 1993 diverse keren gewijzigd. Deze wijzigingen hadden voornamelijk tot doel uitvoering te geven aan regelgeving die in het kader van de Europese Unie tot stand is gekomen. Bij de toepassing van de wet in de praktijk zijn de afgelopen jaren vragen en problemen naar boven gekomen die verduidelijking en oplossing vergen. Deze hebben onder andere te maken met de nationale uitvoering en organisatie van de vergunningverlening voor overbrenging van explosieven en de verlening van erkenningen aan degene die met explosieven werken. In 2016 zal daarom een project starten om de Wecg te moderniseren en de geconstateerde tekortkomingen weg te nemen. Waar mogelijk zullen dan ook eventuele vragen en problemen die zich zouden kunnen voordoen met de uitvoering van dit wetsontwerp worden meegenomen.
Onder richtlijn 2014/28/EU blijft het toegestaan om explosieven die voor 20 april 2016 onder het regime van de oude richtlijn (93/15/EEG) in de handel zijn gebracht, na die datum op de markt aan te bieden. In de wijzigingswet is eveneens een overgangsregeling opgenomen voor explosieven die voldoen aan de eisen van de Wecg zoals die gold vóór de inwerkingtredingsdatum van deze wijzigingswet en die al voor die datum in de handel zijn gebracht. Deze explosieven mogen ook na inwerkingtredingsdatum van deze wijzigingswet op de markt worden aangeboden. Ook de conformiteitsverklaringen die zijn verstrekt op grond van de voorganger van richtlijn 2014/28/EU, namelijk richtlijn 93/15/EEG, blijven na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingswet geldig.
Artikel I
A
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn aangepast aan de terminologie van richtlijn 2014/28/EU. In het belang van heldere en kenbare wetgeving is er voor gekozen om verwijzingen naar richtlijn 93/15/EEG te vervangen door verwijzingen naar richtlijn 2014/28/EU. Bovendien dwingt de intrekking van richtlijn 93/15/EEG ertoe dat nieuwe definities in de Wecg worden opgenomen. Daarnaast zijn nieuwe definities opgenomen in verband met toegevoegde bepalingen omtrent accreditatie en markttoezicht. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om de opsomming te vervangen door een alfabetische opsomming.
B
De Wecg is alleen van toepassing op explosieven voor civiel gebruik en niet op pyrotechnische artikelen. Richtlijn 2013/29/EU ziet op pyrotechnische artikelen. Hetgeen onder de werking van deze richtlijn valt, is uitdrukkelijk uitgesloten van de werkingssfeer van richtlijn 2014/28/EU en valt derhalve ook buiten de werking van de Wecg.
Het tweede lid van artikel 2 verklaart een aantal bepalingen niet van toepassing op bijzondere explosieven. De verwijzing naar deze bepalingen is aangepast wegens de invoering van artikel 21a.
C
Met de onderhavige wijziging van de Wecg wordt een nieuw hoofdstuk aan de wet toegevoegd. Dit hoofdstuk bestaat uit drie nieuwe paragrafen, waarin achtereenvolgens de verplichtingen van de fabrikant en diens vertegenwoordiger (paragraaf 1, artikelen 2a t/m 2i), de importeur (paragraaf 2, artikelen 2j t/m 2r) en de distributeur (paragraaf 3, artikelen 2s t/m 2x) zijn opgenomen.
Artikel 2a
Alvorens een fabrikant explosieven in de handel wilt brengen, moet hij voldoen aan de algemene verplichtingen uit paragraaf 1 van hoofdstuk 1A. Deze verplichtingen omvatten in de eerste plaats het voldoen aan essentiële veiligheidseisen, die zijn neergelegd in bijlage II bij richtlijn 2014/28/EU, met het oog op de conformiteitsprocedures.
Artikel 2b
Wanneer aan de essentiële veiligheidseisen is voldaan, moet de fabrikant technische documentatie opstellen om de toepasselijke keuringsprocedure te laten uitvoeren. De technische documentatie bestaat ten minste uit een algemene beschrijving van het explosief, ontwerp- en fabricagetekeningen, schema’s van componenten, onderdelen en circuits, een beschrijving en toelichting die nodig zijn voor het begrijpen van de tekeningen en schema’s en de werking van het explosief, een lijst van de toegepaste geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, berekeningen voor ontwerpen en uitgevoerde controles en testverslagen.
Nadat de keuringsprocedure succesvol is afgerond, heeft de fabrikant de verplichting om een EU-conformiteitsverklaring op te stellen, waaruit blijkt dat het explosief voldoet aan de veiligheidseisen, en om de CE-markering op het explosief aan te brengen. Voor de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring geldt een bewaarplicht van tien jaar voor de fabrikant.
Artikel 2c
Artikel 2c legt de fabrikant de verplichting op om ervoor te zorgen dat hij over de procedures beschikt waarmee hij de conformiteit van zijn serieproductie blijvend kan waarborgen. Hierbij moet de fabrikant ook rekening houden met veranderingen in het ontwerp of de kenmerken van het explosief en in de geharmoniseerde normen of andere technische specificatie die in de EU-conformiteitsverklaring wordt genoemd.
Artikel 2d
Naast de CE-markering dient overeenkomstig de Regeling identificatie en traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik (Stcrt. 2010, 2576) tevens een unieke identificatie op het explosief te worden aangebracht met het oog op identificatie en traceerbaarheid van het explosief. Indien het een bijzonder explosief betreft, dat derhalve niet aan deze eis hoeft te voldoen, moet de fabrikant een type,- partij- of serienummer dan wel een ander identificatiemiddel en zijn contactgegevens op het explosief aan brengen. Op bijzondere explosieven waarop dit door uiterlijke kenmerken niet mogelijk is, moet de hiervoor genoemde informatie op de verpakking worden aangebracht of in een bij het explosief gevoegd document zijn vermeld.
Artikel 2e
Op grond van artikel 2e heeft de fabrikant de verplichting om zorg te dragen voor duidelijke en begrijpelijke instructies ten aanzien van het in de handel gebrachte explosief. De instructies kunnen in de Nederlandse of Engelse taal zijn gesteld.
Artikel 2f
De fabrikant is verplicht corrigerende maatregelen te nemen indien blijkt dat de in de handel gebrachte explosieven niet voldoen aan de essentiële veiligheidseisen, bedoeld in bijlage II bij richtlijn 2014/28/EU, of aan andere bij of krachtens deze wet gestelde eisen, zodat de explosieven alsnog aan de eisen gaan voldoen. De fabrikant kan er ook voor kiezen om de betreffende explosieven uit de handel te nemen of terug te roepen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de explosieven op de markt zijn aangeboden, moeten onmiddellijk door de fabrikant op de hoogte worden gebracht indien blijkt dat een explosief een risico vormt.
Artikel 2g
In artikel 2g is de verplichting voor de fabrikant opgenomen om op verzoek van de Minister van Infrastructuur en Milieu aan te tonen dat een explosief voldoet aan de essentiële veiligheidseisen. Dit doet de fabrikant door alle benodigde informatie en documentatie aan de Minister te verstrekken. Omdat in Richtlijn 2014/28/EU niet gespecificeerd is welke bevoegde nationale autoriteiten een verzoek om informatie kunnen doen, is het mogelijk dat een Nederlandse fabrikant die in een andere EU-lidstaat explosieven in de handel brengt door de bevoegde autoriteit van die lidstaat om informatie wordt verzocht. In de praktijk zullen dergelijke verzoeken echter veelal via de nationale bevoegde autoriteit, namelijk de Minister van Infrastructuur en Milieu lopen. In elk geval wordt de Minister geïnformeerd door de bevoegde autoriteit van een andere EU-lidstaat indien zij een verzoek om informatie aan een Nederlandse fabrikant doet.
Artikel 29 legt ook de verplichting aan de fabrikant op om op verzoek van de Minister mee te werken aan maatregelen die ertoe dienen om risico’s van door de fabrikant in de handel gebrachte explosieven uit te sluiten. Een dergelijk verzoek kan niet rechtstreeks door een bevoegde autoriteit van een andere EU-lidstaat aan een fabrikant worden gedaan, maar loopt via de Minister van Infrastructuur en Milieu.
Artikel 2h
Artikel 2h maakt het mogelijk dat de fabrikant een vertegenwoordiger aanstelt. De vertegenwoordiger kan de taken uitvoeren die in een schriftelijke overeenkomst tussen de fabrikant en de vertegenwoordiger zijn vastgelegd. De vertegenwoordiger kan echter geen taken uitvoeren die zien op het waarborgen van de essentiële veiligheidseisen en het opstellen van de technische documentatie. Indien de fabrikant een vertegenwoordiger aanstelt moet de vertegenwoordiger in elk geval de taken, genoemd in het vierde lid, uitvoeren.
Artikel 2i
Wanneer een importeur of distributeur explosieven onder zijn eigen naam of merknaam in de handel brengt, wordt hij op grond van artikel 2i als fabrikant beschouwd en moet hij aan de verplichtingen uit artikel 2a tot en met 2g voldoen. Deze verplichtingen gelden ook als de importeur of distributeur een explosief dat al in de handel is gebracht zodanig wijzigt dat het niet meer zeker is of het explosief aan de essentiële veiligheidseisen voldoet.
De artikelen 2j tot en met 2r maken deel uit van paragraaf 2 van hoofdstuk 1A en zien op de verplichtingen van de importeur.
Artikel 2j
De importeur mag alleen explosieven in de handel brengen die aan de essentiële veiligheidseisen, bedoeld in bijlage II bij richtlijn 2014/28/EU voldoen.
Artikel 2k
Voordat een importeur een explosief in de handel brengt, controleert hij of en zorgt hij ervoor dat de fabrikant aan zijn verplichtingen met betrekking tot de keuringsprocedure, technische documentatie, CE-markering en identificatie en traceerbaarheid heeft voldaan.
Artikel 2l
Als naar de mening van importeur niet is voldaan aan de essentiële veiligheidseisen, moet de importeur ervoor zorgen dat hier wel aan wordt voldaan, voordat hij het explosief op de markt brengt. De importeur moet Onze Minister en de fabrikant op de hoogte stellen, indien hij van mening is dat het explosief een risico vormt.
Artikelen 2m, 2n en 2o
De artikelen 2m, 2n en 2o behelzen zelfstandige verplichtingen voor de importeur. Zo moet de importeur het explosief voorzien van zijn contactgegevens. Als het niet mogelijk is om de contactgegevens op het explosief zelf te plaatsen, dan moet de importeur dit doen op de verpakking van het explosief of een in een bij het explosief gevoegd document (artikel 2m). Tevens moet de importeur het explosief vergezeld doen gaan van veiligheidsinstructies- en informatie in het Nederlands of Engels (artikel 2n) en zorg dragen voor goede opslag- en vervoersomstandigheden (artikel 2o).
Artikelen 2p en 2r
De verplichtingen van de importeur uit de artikel 2p en 2r komen nagenoeg overeen met de verplichtingen van de fabrikant uit artikel 2f en 2g.
Artikel 2q
Ook voor de importeur geldt een bewaarplicht van tien jaar voor een kopie van de EU-conformiteitsverklaring en technische documentatie.
De verplichtingen voor de distributeur zijn neergelegd in de artikelen 2s tot en met 2x, welke deel uit maken van paragraaf 3 van hoofdstuk 1A.
Artikel 2s en 2t
Eén van de verplichtingen van de distributeur is dat hij bij het op de markt brengen van een explosief zorgvuldigheid dient te betrachten (artikel 2s). Net als de importeur heeft ook de distributeur een controleplicht: voordat de distributeur een explosief op de markt aanbiedt, moet hij controleren of de fabrikant aan zijn verplichtingen met betrekking tot de keuringsprocedure, technische documentatie en CE-markering heeft voldaan, dit geldt ook indien een vertegenwoordiger taken heeft uitgevoerd voor de fabrikant. Tevens controleert de distributeur of de fabrikant en importeur hebben voldaan aan de verplichting omtrent identificatie en traceerbaarheid (artikel 2t).
Artikel 2u
Artikel 2u verplicht de distributeur om explosieven die niet aan de essentiële veiligheidseisen voldoen pas op de markt te brengen wanneer er wel aan deze eisen wordt voldaan en om bij een explosief dat een risico vormt de fabrikant, de importeur en de Minister van Infrastructuur en Milieu op de hoogte te brengen.
Artikel 2v
Op grond van artikel 2v moet de distributeur zorg dragen voor goede opslag en vervoersomstandigheden in de periode dat hij verantwoordelijk is voor het explosief.
Artikel 2w
Zoals ook voor de fabrikant en importeur geldt, dient de distributeur corrigerende maatregelen te nemen als een door hem op de markt aangeboden explosief niet aan de eisen voldoet die bij of krachtens deze wet zijn gesteld. Indien nodig kan de distributeur het explosief uit de handel nemen of terugroepen. Deze verplichting komt nagenoeg overeen met de verplichting voor de fabrikant (artikel 2f) en de importeur (artikel 2p).
Artikel 2x
Artikel 2x betreft de verplichting van de distributeur jegens de Minister van Infrastructuur en Milieu, zoals deze ook geldt voor de fabrikant (artikel 2g) en de importeur (artikel 2r). In tegenstelling tot wat voor de fabrikant en de importeur geldt, stelt richtlijn 2014/28/EU geen taaleisen aan de informatie die door de distributeur aan de Minister ter beschikking wordt gesteld. Het betreft hier immers informatie, afkomstig van de fabrikant of importeur, die reeds in het Nederlands of Engels is gesteld. Anders dan de verplichtingen voor de fabrikant en de importeur geldt ten aanzien van de distributeur niet de verplichting op grond van de Wecg om informatie aan een bevoegde autoriteit van een andere EU-lidstaat te verstrekken. Immers, een Nederlandse distributeur die in een andere EU-lidstaat explosieven op de markt brengt, valt op grond van Richtlijn 2014/28/EU onder de nationale regelgeving voor distributeurs in die betreffende lidstaat. Dit maakt de aanvullende verplichting om informatie te verstrekken aan een bevoegde autoriteit van een andere EU-lidstaat in deze situatie overbodig.
D en E
De artikelen 3 en 4 worden tekstueel gewijzigd om de terminologie in lijn te brengen met richtlijn 2014/28/EU.
F
Artikel 5
Artikel 5 maakt het, evenals het voormalige artikel 5, mogelijk dat de Minister van Infrastructuur en Milieu een instantie aanwijst, die belast is met de uitvoering van de keuringsprocedure. Het betreft hier een bevoegdheid van de Minister; aanwijzing van een keuringsinstelling is niet verplicht. Een aangewezen keuringsinstelling wordt, overeenkomstig richtlijn 2014/28/EU, aangemeld bij de Europese Commissie en de andere lidstaten van de Europese Unie.
De Minister van Infrastructuur en Milieu is de aanmeldende autoriteit in de zin van artikel 25 van richtlijn 2014/28/EU en voldoet aan de eisen voor aanmeldende autoriteiten, zoals genoemd in artikel 26 van richtlijn 2014/28/EU. Conform artikel 27 van richtlijn 2014/28/EU stelt de Minister van Infrastructuur en Milieu de Europese Commissie op de hoogte van de beoordelings- en aanmeldingsprocedures voor keuringsinstellingen en geeft hij aan hoe het toezicht op de aangewezen keuringsinstellingen plaatsvindt.
De mogelijkheid uit het oude artikel 5, eerste lid, van de Wecg om aan een aanwijzing voorschriften te verbinden, komt terug in artikel 5, derde lid. Indien de situatie daartoe noopt kan de Minister van Infrastructuur en Milieu bij de aanwijzing van een keuringsinstelling nadere voorschriften stellen. Omdat deze voorschriften geen verdergaande eisen mogen inhouden dan richtlijn 2014/28/EU stelt, betreft het hier enkel voorschriften waarmee uitvoering wordt gegeven aan de eisen uit de artikel 5b en 5j. Een voorbeeld hiervan is het inschrijven in de Kamer van Koophandel en het verstrekken van een uittreksel van de inschrijving, waarmee kan worden aangetoond dat is voldaan aan het vereiste van rechtspersoonlijkheid, bedoeld in artikel 5b.
G
Na artikel 5 worden de nieuwe artikelen 5a tot en met 5p ingevoegd, die zien op de verplichtingen van de keuringsinstelling.
Artikel 5a
Artikel 5a bevat nieuwe bepalingen ten aanzien van een verzoek tot aanwijzing dat wordt ingediend door een keuringsinstelling. Bij een dergelijk verzoek moet een aantal gegevens en bescheiden worden overlegd, aan de hand waarvan de Minister kan beoordelen of de keuringsinstelling kan worden aangewezen. Zoals in het algemene deel is toelicht, wordt een keuringsinstelling alleen aangewezen indien zij over een accreditatiecertificaat beschikt van een nationale accreditatie-instantie, als bedoeld in richtlijn 2014/28/EU.
Artikelen 5b tot en met 5i
In de artikelen 5b tot en met 5i staan de eisen waaraan een keuringsinstelling moet voldoen om aangewezen te worden. De eisen komen grotendeels overeen met bijlage III bij richtlijn 93/15/EEG, waar in het voormalige artikel 5 naar werd verwezen, en zijn nu neergelegd in artikel 28 van richtlijn 2014/28/EU. De noodzaak van onafhankelijkheid van de aangewezen keuringsinstelling wordt in richtlijn 2014/28/EU sterker benadrukt en is geïmplementeerd in artikel 5d, tweede lid. Dit betreft de externe integriteit, in tegenstelling tot de beroepsintegriteit die artikel 5d, eerste lid vereist en die ziet op de interne integriteit in het kader van het onderzoek ter vaststelling van de conformiteit. Daarnaast wordt expliciet beschreven waarover een keuringsinstelling moet beschikken ten aanzien van personeel, procedures en middelen. De kwalificaties waaraan het personeel van de keuringsinstelling moet voldoen, zijn eveneens beschreven.
Artikelen 5j en 5k
De artikelen 5j en 5k zien op de nieuwe verplichting ten aanzien van deelname van de keuringsinstelling aan de coördinatiegroep van de aangemelde instanties. In de coördinatiegroep wordt de laatste stand van de techniek besproken en worden verschillende werkwijzen met elkaar vergeleken. Dit leidt tot meer eenduidigheid en kwaliteit in het werk van de aangemelde keuringsinstelling; deelname is derhalve verplicht.
Artikel 5l
Artikel 5l regelt dat, indien een keuringsinstelling aantoont dat zij voldoet aan eisen uit (delen van) geharmoniseerde normen, zij wordt geacht te voldoen aan de eisen uit artikel 5b tot en met 5i. De geharmoniseerde normen hoeven voor hun geldigheid niet in Nederland te zijn bekendgemaakt; publicatie in Publicatieblad van de EU is voldoende.
Artikel 5m
Indien een door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen keuringsinstelling taken uitbesteedt, moet zij op grond van artikel 5m waarborgen dat de onderaannemer of dochteronderneming voldoet aan de wettelijke vereisten. De aangewezen keuringsinstelling dient de Minister van Infrastructuur en Milieu op de hoogte te stellen van het uitbesteden van de taken en relevante documentatie over de onderaannemer of dochteronderneming ter beschikking van de Minister van Infrastructuur en Milieu te houden. Het uitbesteden van taken is alleen mogelijk als de klant van de aangewezen keuringsinstelling hiermee instemt.
Artikel 5n
Artikel 5n bevat operationele verplichtingen van door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen keuringsinstelling. Daarnaast is verduidelijkt hoe aangewezen keuringsinstellingen hun taken dienen te vervullen. Dit betreft onder andere voorschriften ten aanzien van de omgang met explosieven die niet aan de eisen voldoen. Als in een dergelijk geval nog geen certificaat is afgegeven, dient de fabrikant eerst de non-conformiteit van het explosief op te heffen alvorens het opnieuw voor een conformiteitsbeoordeling aan de aangewezen keuringsinstelling wordt aangeboden. In het geval dat het certificaat wel reeds is afgegeven, verlangt de aangewezen keuringsinstelling dat de fabrikant onmiddellijk corrigerende maatregelen neemt. Indien geen corrigerende maatregelen worden genomen of de non-conformiteit niet wordt weggenomen, kan een certificaat door de aangewezen keuringsinstelling worden beperkt, geschorst of ingetrokken.
Artikel 5o
Artikel 5o geeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de mogelijkheid om maatregelen te nemen tegen door hem aangewezen keuringsinstellingen die niet voldoen aan de eisen van artikel 5c tot en met 5j. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het beperken, schorsen of intrekken van de aanwijzing. Indien de Minister een dergelijke maatregel neemt, moet hij de Europese Commissie en de andere lidstaten van de Europese Unie hiervan onmiddellijk op de hoogte stellen. Omdat de administratie van keuringsinstellingen niet verloren mag gaan, aangezien hier belangrijke informatie over de conformiteit van explosieven in kan staan, moet de keuringsinstelling tegen wie een maatregel is genomen het dossier overdragen aan een nieuwe keuringsinstelling of, indien er geen nieuwe keuringsinstelling is aangewezen, aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. Er kan ook voor worden gekozen om de dossiers in het beheer van de voormalig aangewezen keuringsinstelling te laten, die het op verzoek te allen tijde ter beschikking van de Minister moet stellen.
Artikel 5p
Op grond van artikel 5p houdt de Minister van Infrastructuur en Milieu bestuurlijk toezicht op de door hem aangewezen keuringsinstellingen. Om op de hoogte te zijn van hun activiteiten hebben de aangewezen keuringsinstellingen een informatieplicht jegens de Minister. De informatieplicht bestaat ook ten aanzien van informatieverzoeken die een aangewezen keuringsinstelling op grond van artikel 5i krijgt van een markttoezichtautoriteit uit een andere EU-lidstaat. Tevens bestaat de informatieplicht jegens vergelijkbare bij de Europese Commissie aangemelde keuringsinstellingen.
H
Artikel 6 wordt tekstueel gewijzigd om de terminologie in lijn te brengen met richtlijn 2014/28/EU.
I
Teneinde de titel van de paragraaf in lijn te brengen met richtlijn 2014/28/EU is het opschrift van paragraaf 3 van hoofdstuk II gewijzigd. Paragraaf 3 bevat de uitwerking van de verplichtingen van de fabrikant om de toepasselijke keuringsprocedure te laten uitvoeren.
J
Om de conformiteit van explosieven te beoordelen, maakt de fabrikant gebruik van één van de procedures die genoemd zijn in bijlage III bij richtlijn 2014/28/EU. Dit is geregeld in artikel 7. De fabrikant kan hierbij kiezen uit het EU-typeonderzoek in combinatie met een conformiteitsprocedure of beoordeling op basis van eenheidskeuring.
Bij het EU-typeonderzoek (Module B) wordt door de aangewezen keuringsinstelling onderzocht of het technisch ontwerp van het betreffende explosief voldoet aan de eisen van richtlijn 2014/28/EU. De keuringsinstelling verstrekt een verklaring met betrekking tot haar bevindingen aan de fabrikant.
De overige modules C2 tot en met F zien op het deel van de keuringsprocedure waarbij de fabrikant zijn verplichtingen ten aanzien van bijvoorbeeld fabricage, interne productcontroles en het aanbrengen van de CE-markering en opstellen van de EU-conformiteitsverklaring nakomt en garandeert en verklaart dat de betreffende explosieven overeenkomen met het type dat is beschreven in het EU-typeonderzoekscertificaat en voldoet aan de toepasselijke eisen van richtlijn 2014/28/EU. Het tweede lid, betreft module G, welke ziet op eenheidskeuring.
K
Artikel 7a
Artikel 7a bevat de vereisten voor de EU-conformiteitsverklaring. De verklaring moet volgens een vaste structuur worden opgesteld, zoals uiteengezet in bijlage IV van richtlijn 2014/28/EU en moet de elementen van de modules uit bijlage III bij richtlijn 2014/28/EU bevatten. Ook voor de EU-conformiteitsverklaring geldt de eis dat deze in het Nederlands of Engels moet zijn opgesteld. Indien er voor explosieven voor civiel gebruik op grond van meerdere Europeesrechtelijke voorschriften een EU-conformiteitsverklaring is vereist, kan één conformiteitsverklaring volstaan.
Artikel 7b
Op grond van artikel 7b moet de CE-markering worden aangebracht op explosieven die als conform met de essentiële veiligheidseisen zijn beoordeeld. De CE-markering is onderworpen aan de algemene beginselen van CE-markering, zoals deze zijn vastgesteld in artikel 30 van verordening (EG) nr. 765/2008. Deze verordening heeft rechtstreekse werking en behoeft daarom niet te worden geïmplementeerd. Artikel 7b schrijft voor wanneer, door wie en op welke wijze de CE-markering op het explosief dient te worden aangebracht.
L tot en met O
De artikelen 8, 11, 12 en 13 worden tekstueel gewijzigd om de terminologie in te actualiseren en in lijn te brengen met richtlijn 2014/28/EU.
P
Artikel 15, eerste lid, wordt tekstueel gewijzigd om de terminologie in lijn te brengen met richtlijn 2014/28/EU.
In artikel 15 is een nieuw tweede lid ingevoegd. Voor de overbrenging van explosieven die in Nederland eindigen en die afkomstig zijn uit een andere lidstaat van de Europese Unie moet voor het deel van de overbrenging dat binnen Nederland plaatsvindt toestemming worden verleend. Hiertoe moet een aanvraag bij de Minister van Infrastructuur en Milieu worden ingediend. De aanvraag moet op grond van artikel 15, tweede lid (nieuw), voorzien zijn van gegevens van de betrokken marktdeelnemers die voldoende gedetailleerd zijn, zodat de Minister contact met de betreffende marktdeelnemers kan opnemen en de bevestiging kan krijgen dat deze marktdeelnemers gemachtigd zijn om de zending in ontvangst te nemen.
Q
Om het stelsel van erkenningen voor marktdeelnemers in lijn te brengen met richtlijn 2014/28/EU is aan artikel 17 is een lid toegevoegd. Deze bepaling leidt ertoe dat, indien de leidinggevende van de betreffende marktdeelnemer houder is van een erkenning als bedoeld in artikel 17, eerste lid, de overige werknemers van het bedrijf niet meer apart over zo een erkenning hoeven te beschikken. Aan de leidinggevende van de marktdeelnemer zal echter bij regeling wel de verplichting worden gesteld om de integriteit van de overige werknemers die binnen het bedrijf met explosieven werkzaam zijn te waarborgen.
S en T
Bijzondere explosieven, zoals genoemd in artikel 2, tweede lid, namelijk explosieven die onverpakt of in pompwagens worden vervoerd en geleverd om rechtstreeks in het schietgat te worden gelost en explosieven die worden vervaardigd op de plaats waar zij tot ontploffing worden gebracht en die, nadat zij geproduceerd zijn, onmiddellijk worden geladen, vallen niet onder het systeem van identificatie en traceerbaarheid van artikel 15 van richtlijn 2014/28/EU en vallen derhalve buiten de werking van artikel 21.
Op grond van artikel 21a moeten marktdeelnemers op verzoek van de Minister van Infrastructuur en Milieu meedelen van welke of aan welke marktdeelnemer een bijzonder explosief is geleverd. Deze informatie moet, conform richtlijn 2014/28/EU, tien jaar ter beschikking van de Minister blijven. Dit is een verruiming van de bewaartermijn van drie jaar die voorheen in richtlijn 93/15/EEG en artikel 21, vierde lid, van de Wecg werd opgelegd. De bewaarplichtbepaling uit artikel 21a vervangt de bepaling van artikel 21, vierde lid, waarin de bewaarplicht voor bijzondere explosieven aanvankelijk was geregeld. Artikel 21a bevat voorts een delegatiebepaling, waarmee de mogelijkheid wordt gecreëerd om indien daar noodzaak toe bestaat nadere regels te stellen ten aanzien van de opzet van de registratie en de te registreren gegevens van de bijzondere explosieven. Deze delegatiebepaling komt overeen met die van artikel 21, vijfde lid. Om in de artikelen 21, derde lid, en 21a een gelijke bewaartermijn te hanteren, hoeven de in artikel 21 bedoelde documenten niet langer dan tien jaar bewaard te worden.
U
In artikel 33 is de verwijzing naar de richtlijn geactualiseerd. Richtlijn 2008/43/EG van de Commissie van 4 april 2008 tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik overeenkomstig Richtlijn 93/15/EEG van de Raad (PbEG 2008, L 94) moet op grond van artikel 51, derde lid, van richtlijn 2014/28/EU van toepassing blijven tot dat de Commissie uitvoeringshandelingen heeft vastgesteld op grond van artikel 15 van de richtlijn. Om deze reden blijft de verwijzing naar richtlijn 2008/43/EG wel gehandhaafd.
Artikel 35a betreft een overgangsregeling. In hoofdstuk 9 is reeds uiteengezet op welke wijze richtlijn 2014/28/EU en dit wetsvoorstel voorzien in overgangsrecht.
Artikel II
Overtreding van bepaalde voorschriften uit de Wecg worden door de Wet op de economische delicten (WED) aangemerkt als economisch delict. Door wijziging van de Wecg moet overtreding van het voorschriften uit de artikelen 7a, 7b en 21a van de Wecg worden opgenomen in de WED.
Artikel III
Deze wijzigingswet treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wijzigingswet wordt gepubliceerd. Met gebruikmaking van de mogelijkheid die geboden wordt in artikel 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt met een beroep op het vierde lid, onderdeel d (de implementatie van bindende EU-rechtshandelingen), afgeweken van de vaste verandermomenten voor wetten en de minimuminvoeringstermijn.
Bepalingen EU-regeling |
Bepaling in implementatieregeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op keuze(n) bij invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
1 |
2 Wecg |
– |
– |
2 |
1 Wecg |
– |
– |
3 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (vrij verkeer) |
– |
– |
4 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (op de markt aanbieden, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
5, lid 1 5, lid 2 5, lid 3 5, lid 4 5, lid 5 5, lid 6 5, lid 7 5, lid 8 |
2a Wecg 2b, lid 1 en 2 Wecg 2b, lid 3 Wecg 2c Wecg 2d Wecg 2e Wecg 2f Wecg 2g Wecg |
– |
– |
6 |
2h Wecg |
– |
– |
7, lid 1 7, lid 2 7, lid 3 7, lid 4 7, lid 5 7, lid 6 7, lid 7 7, lid 8 |
2j en 3, lid 1, sub a 2k en 2l 2m 2n 2o 2p 2q 2r |
– |
– |
8, lid 1 8, lid 2 8, lid 3 8, lid 4 8, lid 5 |
2s 2t en 2u 2v 2w 2x |
– |
– |
9 |
2i |
– |
– |
10 |
21a |
– |
– |
11 |
10 en 11 |
– |
– |
12 |
Implementatie in Wet wapens en munitie |
– |
– |
13 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (afwijken om veiligheidsredenen, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
14 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (gegevensuitwisseling, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
15 |
21 |
– |
– |
16 |
17 |
– |
– |
17 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (vergunning van fabricageactiviteiten, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
18 |
Implementatie in Wet Wet op de economische delicten |
– |
– |
19 |
4 |
– |
– |
20 |
7 |
– |
– |
21 |
7a |
– |
– |
22 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (algemene beginselen van CE-markering) |
– |
– |
23 23, lid 6 |
7b 3, lid 1, onder b |
– |
– |
24 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (aanmelding conformiteitsbeoordelingsinstanties, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
25 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (aanmeldende autoriteiten, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
26 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (eisen voor aanmeldende autoriteiten, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
27 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (informatieverplichting voor aanmeldende autoriteiten, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
28, lid 2 28, lid 3 28, lid 4 28, lid 5 28, lid 6 28, lid 7 28, lid 9 28, lid 10 28, lid 11 |
5b 5c, lid 1 5c, lid 2, 3 en 4 5d 5e 5f 5h 5i 5j |
– |
– |
29 |
5l |
– |
– |
30 |
5m |
– |
– |
31 |
5a |
– |
– |
32 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (aanmeldingsprocedure, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
33 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (identificatienummers en lijsten van aangemelde instanties, taken van de Commissie) |
– |
– |
34 |
5o |
– |
– |
35 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (betwisting van de bekwaamheid van aangemelde instanties, taken van de Commissie) |
– |
– |
36 |
5n |
– |
– |
37 |
Implementatie in de Algemene wet bestuursrecht |
– |
– |
38 |
5p |
– |
– |
39 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (uitwisseling van ervaringen, taak van de Commissie) |
– |
– |
40 |
5k |
– |
– |
41 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (markttoezicht in de Unie en controle van explosieven die de markt van de Unie binnenkomen, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
42 |
Implementatie in de Algemene wet bestuursrecht |
– |
– |
43 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (vrijwaringsprocedure van de Unie, taken van de Commissie) |
– |
– |
44 |
9 |
– |
– |
45 |
Implementatie in de Algemene wet bestuursrecht |
– |
– |
46 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (gedelegeerde bevoegdheid van Commissie) |
– |
– |
47 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie, verplichting voor Commissie) |
– |
– |
48 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (uitvoeringsbevoegdheid Commissie) |
– |
– |
49 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (comitéprocedure) |
– |
– |
50 |
Implementatie in de Algemene wet bestuursrecht |
– |
|
51 |
35a |
– |
– |
52 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (omzetting, verplichting voor lidstaat) |
– |
– |
53 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (intrekking) |
– |
– |
54 |
Behoeft geen implementatie, gelet op de aard van de bepaling (inwerkingtreding en toepassing) |
– |
– |
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma