Gepubliceerd: 11 oktober 2016
Indiener(s): Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA)
Onderwerpen: belasting bestuur de nederlandse antillen en aruba financiƫn internationaal internationale samenwerking
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34417-7.html
ID: 34417-(R2068)-7

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 11 oktober 2016

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van Rijkswet. Graag ga ik hieronder in op de door de verschillende fracties gestelde vragen en naar voren gebrachte punten. De leden van de fracties van de VVD, PvdA, SP, het CDA, de PVV en de heer van Vliet hebben kennis genomen van het voorstel en hebben enkele vragen en opmerkingen bij het voorstel. In reactie op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen is de indeling van het verslag zo veel mogelijk aangehouden. Waar het de duidelijkheid ten goede komt, zijn vragen samengevoegd en samen beantwoord.

Inleiding

De leden van de fractie van de VVD lezen dat het Verdrag op 29 oktober 2009 te Willemstad tot stand is gekomen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk. Het Verdrag is (pas) op 8 februari 2016 ter stilzwijgende goedkeuring aangeboden aan de Tweede Kamer. Daar zit een zeer ruime tijd tussen. Wat is daarvan de reden? Welke andere belastingverdragen zijn al wel tot stand gekomen, maar nog niet aan de Tweede Kamer voorgelegd (graag een overzicht met overzicht datum totstandkoming)?

Om te kunnen voldoen aan de OESO-standaard over informatie-uitwisseling is het (toenmalige) land Nederlandse Antillen in 2009, net als Nederland en Aruba, in hoog tempo overgegaan tot het onderhandelen van Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s). Vanwege onder andere (de voorbereidingen ten behoeve van) de ontmanteling van de Nederlandse Antillen in 2010 en de beperkte mankracht is vervolgens bij het voorleggen ter goedkeuring voorrang verleend aan TIEA’s met landen waarvan de verwachting was dat een groter belang bestond bij internationale informatieuitwisseling.

Een overzicht van verdragen die reeds tot stand zijn gekomen, maar die nog niet ter goedkeuring aan de Tweede Kamer zijn voorgelegd, wordt elk jaar in het eerste kwartaal toegezonden aan de Tweede Kamer. Dit overzicht is te vinden in kamerstuknummer 34 300 V nr. 54 (inclusief bijlagen).

Het enige belastingverdrag, ten behoeve van Curaçao, dat reeds tot stand is gekomen, maar nog niet is voorgelegd aan de Tweede Kamer, is het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belastingen met betrekking tot belastingen naar het inkomen; Valletta, 18 november 2015.

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag van 2002 als basis gediend, aldus de leden van de fractie van de VVD. In hoeverre is dit het meest actuele OESO-modelverdrag? En waar verschilt het OESO-modelverdrag van 2002 (eventueel) van het huidige OESO-modelverdrag?

Het OESO-modelverdrag uit 2002 voor TIEA’s is het meest recente model van de OESO op dit punt. Ook heeft de OESO in 2015 een modelprotocol opgesteld, op grond waarvan de automatische uitwisseling van belastinginformatie mogelijk is. Het modelprotocol is bedoeld ter uitbreiding van TIEA’s op basis van het OESO-modelverdrag uit 2002.

Het Verdrag geldt voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Waarom is Aruba niet meegenomen dan wel waarom is dit Verdrag niet van toepassing op Aruba? Hoe is een en ander geregeld voor Aruba dan wel wat is er geregeld voor Aruba, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Ook de heer Van Vliet heeft de vragen over de reikwijdte van het Verdrag. Waarom vallen Caribisch Nederland, Curaçao en Sint Maarten onder de reikwijdte van het Verdrag en Aruba niet? Wat betekent de afwezigheid van Aruba voor de beoogde verbeteringen van de fiscale informatie-uitwisseling? Zijn er afwijkingen of uitzonderingen die Aruba heeft bedongen of tracht te bedingen? Is het denkbaar dat een uitzonderingspositie voor Aruba leidt tot of bijdraagt aan het openen of openhouden van fiscale ontwijkings- en ontduikingsroutes? Indien nee, waarom niet? Indien ja, waarom is dat wenselijk?

Het Verdrag met Protocol zijn ten behoeve van de (toenmalige) Nederlandse Antillen met de Caymaneilanden gesloten. Voor Aruba is op 20 april 2010 een gelijkluidend verdrag gesloten met de Caymaneilanden, net zoals dat voor het Europese deel van Nederland op 8 juli 2009 is gedaan. Deze twee verdragen zijn respectievelijk sinds 1 december 2011 en 29 oktober 2009 in werking.1

De leden van de CDA-fractie vragen voor welke nog bestaande landen of openbare lichamen het Verdrag wel van toepassing is. Is het Verdrag ook van toepassing op Bonaire? Zo nee, waarom niet? Zou dit anders geweest zijn als het Verdrag geratificeerd was toen de Nederlandse Antillen nog bestonden? Verder vragen de leden van de CDA-fractie wanneer het Verdrag door de Caymaneilanden geratificeerd is.

Het Verdrag, dat tot stand is gekomen ten behoeve van de (toenmalige) Nederlandse Antillen, is van toepassing op Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Het is dus ook van toepassing op Bonaire.

Het verdrag is nog niet door de Caymaneilanden geratificeerd.

De leden van de PVV-fractie hebbende volgende vragen:

Kan de regering eens kort uiteenzetten wat de meerwaarde is van het afsluiten van een dergelijk verdrag met een land als de Caymaneilanden? Klopt het dat de Caymaneilanden aangemerkt worden als een belastingparadijs? Is er op de Caymaneilanden een toegankelijk en raadpleegbaar Handelsregister aanwezig? Zouden Caymaneilanden op grond van dit Verdrag de «ulitimate benificiary owners» bekend moeten maken? Gelden er in de Caymaneilanden nationale wettelijke bepalingen die bekendmaking van die «ulitimate benificiary owners» regelen? Zou de regering een dergelijk informatie-uitwisselings-verdrag met de Caymaneilanden vandaag de dag nog sluiten? Hebben de recente ontwikkelingen rond de Panama Papers hier niets aan veranderd? Hoe ziet de regering de ratificatie van dit specifieke Verdrag in het kader van de bestrijding van belastingontwijking? Zou goedkeuring van dit Verdrag in de huidige context niet kunnen leiden tot imagoschade? Wat zouden de gevolgen zijn als er niet wordt overgegaan tot ratificatie van dit Verdrag?

Ten tijde van het sluiten van het Verdrag was het de noodzakelijke juridische basis voor informatie-uitwisseling tussen de Nederlandse Antillen en de Caymaneilanden.

Ondanks hun reputatie zijn de Caymaneilanden een actieve partner geweest bij het ontwikkelen van het OESO-modelverdrag van 2002 en in het voorbereidende werk voor de aanpak van belastingparadijzen. In 2005 hebben de Caymaneilanden hun nationale wetgeving aangepast om informatie-uitwisseling met verdragspartners mogelijk te maken. Door het sluiten van een groot aantal TIEA’s staan de Caymaneilanden inmiddels op de witte lijst.

In dit verband wijs ik ook op het zogenoemde Global Forum on Transparency and Exchange of Information (Global Forum). In het Global Forum werken inmiddels al meer dan honderd landen samen. Het betreft zowel OESO-lidstaten als niet-lidstaten. Door middel van een systeem van «peer reviews» beoordelen landen elkaar onafhankelijk op het punt van de effectieve implementatie van de standaarden op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie. Deze «peer reviews» bestaan uit twee onderdelen. In «phase 1» wordt beoordeeld of wet -en regelgeving van een land voldoende zijn toegerust om uitvoering te geven aan de internationale standaard, terwijl in «phase 2» beoordeeld wordt of een land in de praktijk ook daadwerkelijk en op een effectieve manier informatie met verdragspartners uitwisselt. Op 18 juli 2012 hebben de Caymaneilanden een «largely compliant- rating» gekregen in «phase 2».

De Caymaneilanden hebben een Kamer van Koophandel-website2. Er is een zoekfunctie op de website waar informatie van bedrijven gevestigd in de Caymaneilanden verkregen kan worden.

Informatie over ultimate benificiary owners valt niet buiten het bereik van dit Verdrag. Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland kunnen er bij de Caymaneilanden om verzoeken. De Caymaneilanden zullen de informatie, indien zij de informatie ter beschikking hebben of als dit redelijkerwijs verwacht kan worden, verstrekken.

De regering heeft geen inzicht in de nationale wettelijke bepalingen inzake de bekendmaking van ultimate benificiary owners, die gelden op de Caymaneilanden. De bovengenoemde «peer review phase 2» uit 2012 met als thema «implementatie van de standaard in de praktijk» kende de Caymaneilanden, zoals hierboven reeds vermeld, de beoordeling «largely compliant» toe3. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat de Caymaneilanden wettelijke bepalingen kent die bekendmaking van ultimate beneficiary owners mogelijk maakt. Echter, in het geval aandelen aan toonder die worden gehouden door een beheerder die zich buiten de Caymaneilanden bevindt, blijkt het, aldus de OESO, in de praktijk niet in alle gevallen mogelijk de informatie over de ultimate beneficial owner af te dwingen.

Per 1 januari 2014 is het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (het WABB-verdrag) uitgebreid tot de Caymaneilanden en op basis van dat verdrag kan informatie met de Caymaneilanden worden uitgewisseld. Om die reden zou vanuit het Koninkrijk nu niet per se het initiatief genomen worden tot het onderhandelen van een TIEA met een land dat al partij is bij het WABB-verdrag. Hierbij dient te worden aangetekend dat het WABB-verdrag het sluiten van TIEA’s niet uitsluit. Er zijn nog steeds landen die TIEA-onderhandelingen aanvragen, terwijl ze al partij zijn bij het WABB-verdrag.

De recente ontwikkelingen rond de Panama Papers hebben hier geen verandering in gebracht.

Het voorliggende Verdrag draagt bij aan de uitwisseling van belastinginformatie en daarmee aan de bestrijding van belastingontwijking.

De goedkeuring van dit Verdrag leidt niet tot imago-schade. Het bevestigt het belang dat beide landen hechten aan informatie-uitwisseling.

Een gelijkluidende TIEA met de Caymaneilanden is ten behoeve van het Europese deel van Nederland4 en ten behoeve van Aruba5 respectievelijk in 2009 en in 2011 geratificeerd. Indien dit Verdrag niet wordt geratificeerd, zou dat betekenen dat alleen ten behoeve van Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland (de toenmalige Nederlandse Antillen) geen TIEA met de Caymaneilanden is geratificeerd.

Onderhandelingen met de Caymaneilanden

Kan de regering een korte evaluatie geven van haar coördinerende rol inzake het proefproject van de OESO? Wat is het resultaat van dit proefproject, en op welke wijze wordt er gevolg gegeven aan de resultaten van en lessen uit het proefproject? Hoe oordeelt Nederland over het proefproject, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Nederland was in dit proefproject een coördinator van multilaterale onderhandelingen in het Zuid-Caribisch gebied. Doel van het project was om ook landen die over onvoldoende kennis en middelen beschikten mee te kunnen laten doen aan het internationale streven naar meer transparantie en intensievere informatieuitwisseling, en in staat te stellen op relatief eenvoudige wijze de benodigde verdragen te sluiten.

Nederland heeft in dit kader namens een aantal andere OESO landen (waaronder Ierland, Denemarken, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) met zes jurisdicties in het Zuid-Caribisch gebied (Antigua en Barbuda, Sint Kitts en Nevis, Sint Vincent en de Grenadinen, Sint Lucia, Dominica en Grenada) onderhandeld. Op uitnodiging van Nederland hebben de Nederlandse Antillen en Aruba zich bij het project aangesloten.

Ik ben van mening dat het doel van het project is bereikt omdat bijna alle landen in het Caribisch gebied inmiddels op de witte lijst staan.

E-zones

Kan de regering de laatste stand van zaken weergeven aangaande de e-zones binnen de Nederlandse Antillen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Geldt nog altijd dat de OESO geen fiscale praktijken van de Nederlandse Antillen als schadelijk heeft geoormerkt?

De regering heeft van Curaçao vernomen dat zich de laatste jaren geen bijzondere ontwikkelingen hebben voorgedaan.

De Landsverordening economische zones 2000 is een Antilliaanse belastingregeling die bij de ontmanteling van de Nederlandse Antillen van rechtswege is overgaan op de rechtsopvolgers Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland, tenzij expliciet ingetrokken. Voor Sint Maarten geldt deze landsverordening formeel gezien wel. Echter, voor de toepassing van deze landsverordening, dient allereerst bij landsbesluit een terrein te worden aangewezen dat als een e-zone wordt aangemerkt. Op Sint Maarten heeft deze aanwijzing nimmer plaatsgevonden en zodoende bestaan op Sint Maarten feitelijk geen e-zones.

Ook Caribisch Nederland kent geen e-zones.

De OESO heeft geen fiscale praktijken van Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland als schadelijk geoormerkt.

Effectiviteit TIEA’s

De leden van de CDA-fractie vragen naar de gebleken effectiviteit van de afgesloten TIEA’s. Kan de regering een overzicht geven hoeveel belastinggegevens er de afgelopen vijf jaar per eiland van de voormalige Nederlandse Antillen op basis van TIEA’s en verdragen met welk land zijn uitgewisseld?

De afgelopen vijf jaar zijn 49 verzoeken om informatie aan Curaçao gedaan, op basis van 8 TIEA’s. Curaçao heeft zelf geen verzoeken gedaan. In totaal zijn voor Curaçao 20 TIEA’s in werking.

Sinds 2012 zijn 9 verzoeken om informatie aan Sint Maarten gedaan op basis van 3 TIEA’s. Sint Maarten heeft geen verzoeken gedaan. In totaal zijn voor Sint Maarten 19 TIEA’s in werking.

De afgelopen 5 jaar zijn geen verzoeken om informatie gedaan aan Caribisch Nederland.

Artikel 3. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Waarom wordt er in artikel 3 afgeweken van het OESO-modelverdrag, vragen de leden van de VVD-fractie.

Er is geen sprake van een afwijking van het OESO-modelverdrag. Het OESO-modelverdrag staat de verdragspartijen van een bilaterale TIEA toe overeen te komen welke belastingen onder het verdrag zullen vallen. De (toenmalige) Nederlandse Antillen hebben voor de duidelijkheid ervoor gekozen om in dit artikel de specifieke belastingen op te sommen. De Caymaneilanden wensten te volstaan met de bepaling dat wat betreft de Caymaneilanden alle belastingen die bestaan ten tijde van de ondertekening van het Verdrag onder de werking van het Verdrag vallen.

De verbazing over het feit dat een dergelijk oud verdrag zou moeten worden geratificeerd groeit nog meer wanneer de leden van de CDA-fractie kijken naar de belastingen waar het Verdrag op van toepassing is. Kan de regering aangeven wat in het kader van dit Verdrag moet worden verstaan onder «inkomstenbelasting», «loonbelasting», «winstbelasting» en «opcenten op de inkomsten- en winstbelasting»? Is het Verdrag ook van toepassing op de vastgoedbelasting en de opbrengstbelasting van Caribisch Nederland? Indien dit het geval is, heeft de regering zich ervan verzekerd dat de Caymaneilanden hier niet anders over denken? Op welke belastingen van Curaçao en Sint Maarten is het Verdrag van toepassing? Het Verdrag is tevens van toepassing op alle belastingen die de Caymaneilanden hebben op het moment van ondertekening. Kan de regering aangeven welke belastingen de Caymaneilanden kenden op het moment van ondertekening? Kennen de Caymaneilanden momenteel nog dezelfde belastingen? De belastingen waarop het verdrag van toepassing is kunnen per briefwisseling worden aangepast of uitgebreid. Heeft er reeds een dergelijke briefwisseling plaatsgevonden? Of is de regering voornemens een dergelijke briefwisseling te starten? Op welke wijze is het voor belastingplichtigen waarop het verdrag van toepassing is kenbaar of de belastingen waarop het verdrag van toepassing is per briefwisseling is gewijzigd of uitgebreid?

Met «inkomstenbelasting», «loonbelasting», «winstbelasting» en «opcenten op de inkomsten- en winstbelasting» zijn bedoeld de belastingen van de Nederlandse Antillen waarop dit Verdrag van toepassing is en die daar van kracht waren op de datum van ondertekening van dit Verdrag.

Zoals in de Toelichtende Nota is vermeld, komen de vastgoedbelasting en de opbrengstbelasting van het Caribische deel van Nederland in de plaats van de Antilliaanse winstbelasting. De regering ziet geen aanleiding een andere zienswijze van de Caymaneilanden te veronderstellen en heeft derhalve ook geen noodzaak gezien om de Caymaneilanden hierover te consulteren.

Het Verdrag is wat betreft Curaçao en Sint Maarten van toepassing op de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de winstbelasting en de opcenten op de inkomsten- en winstbelasting.

De Caymaneilanden kennen geen directe belastingen, zoals inkomstenbelasting of winstbelasting. De Caymaneilanden kennen alleen indirecte belastingen. Daarin is geen verandering gekomen.

Er hebben geen briefwisselingen plaatsgevonden over de belastingen waarop het Verdrag ziet. Dergelijke briefwisselingen worden gepubliceerd in het Tractatenblad en alle gegevens van een verdrag en bijbehorende stukken zijn te raadplegen via www.overheid.nl.

Artikel 5. Uitwisseling van informatie op verzoek

Artikel 5 regelt dat er op verzoek uitwisseling van informatie kan worden neergelegd, aldus de leden van de VVD-fractie. De leden vragen waarom is er niet gekozen voor automatische informatie-uitwisseling? Ook de leden van de SP-fractie vragen de regering om een verklaring waarom er krachtens dit Verdrag informatiewisseling op verzoek plaats zal vinden in plaats van automatische informatie-uitwisseling? Zij vragen of Nederland of een andere partij heeft aangedrongen op automatische informatie-uitwisseling? Indien ja, waarom is deze inzet niet gerealiseerd? De leden van de CDA-fractie merken op dat de artikelen over het uitwisselen van informatie dus conform de standaarden uit 2009 zijn. De leden van de CDA-fractie vinden het echter juist bij eilanden, zoals de Caymaneilanden, die vaak gebruikt worden om vermogen weg te sluizen van belang om de meest recente standaarden in het verdrag op te nemen. Evenals de leden van de SP-fractie, vragen de leden van de CDA-fractie de regering dan ook waarom er geen bepalingen in het Verdrag zijn opgenomen over automatische uitwisseling van gegevens. Inhoudelijk wijkt het artikel niet af van het OESO-modelverdrag. Waarom verdient het dan wel een relatief uitgebreide toelichting, vragen de leden van de VVD-fractie?

Ten tijde van ondertekening voorzag het OESO-modelverdrag voor TIEA’s alleen in informatie-uitwisseling op verzoek. Pas met het OESO-modelprotocol uit 2015 is het mogelijk om TIEA’s uit te breiden met automatische en spontane uitwisseling van informatie. Om deze reden is het destijds niet aan de orde geweest om ook afspraken te maken over automatische informatie-uitwisseling. In dit kader kan gemeld worden dat zowel de Caymaneilanden als Curaçao, Sint-Maarten en het Caribisch deel van Nederland zijn aangesloten bij hetWABB-verdrag6, dat een basis biedt voor automatische gegevensuitwisseling.

Inmiddels zijn de Common Reporting Standards (CRS) ontwikkeld en alle partijen bij het onderhavige Verdrag (te weten Curaçao, Sint Maarten, Caribisch Nederland en de Caymaneilanden) hebben zich aan de CRS gecommitteerd. Voor Curaçao en de Caymaneilanden zal CRS ingaan in 2017. Sint Maarten zal vanaf 2018 op basis van deze standaard automatisch gegevens gaan uitwisselen. Gegevensuitwisseling van Nederland op basis van de CRS ziet ook op het Caribische deel van Nederland.

Hoewel artikel 5 inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, is er voor gekozen artikel 5 uitgebreid toe te lichten, omdat dit artikel de belangrijkste uitgangspunten voor uitwisseling van informatie behelst.

Hoe oordeelt de regering over het feit dat de aangezochte partij kan weigeren informatie te verstrekken in de gevraagde vorm, indien deze niet is toegestaan onder de nationale wetten van de aangezochte partij, zo vragen de leden van de SP-fractie? In hoeverre belemmert deze bepaling de effectiviteit van het Verdrag? Staat het de aangezochte partij vrij om de verplichting tot het aanleveren van de informatie te voldoen in een vorm naar keuze, of dient de aangezochte partij gebruik te maken van een keuze uit een aantal standaard vormen? Indien het laatste het geval is, welke vormen betreft het, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Het OESO-modelverdrag staat alleen toe dat de aangezochte partij kan weigeren informatie te verstrekken in de in het derde lid van artikel 5 gevraagde vorm, namelijk in de vorm van getuigenverklaringen en gewaarmerkte afschriften van originele stukken, in het geval die vereiste vorm niet is toegestaan onder het nationale recht van de aangezochte partij. De bepaling belemmert de effectiviteit van het Verdrag niet. De aangezochte partij blijft verplicht om de gevraagde informatie te verstrekken in een andere vorm.

Het staat de partijen vrij om informatie uit te wisselen in een vorm naar keuze. Het derde lid van artikel 5 betreft een «uitzondering»: alleen als de verzoekende partij daar specifiek om vraagt, vindt de informatie-uitwisseling in de vorm van getuigenverklaringen en gewaarmerkte afschriften van originele stukken plaats.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering te reflecteren op alle voorbehouden uit het vijfde lid van artikel 5 van het Verdrag.

Het vijfde lid gaat over de gegevens die de verzoekende partij dient te overhandigen bij het indienen van het verzoek om informatie. Met deze gegevens dient de verzoekende partij de «voorzienbare relevantie» van de gevraagde informatie aan te tonen. De vereiste gegevens zjin omgesomd in de onderdelen a tot en met g en zijn conform het OESO-modelverdrag van 2002. Het gaat daarbij om:

  • de identiteit van de persoon die gecontroleerd of onderzocht wordt alsmede, in aanvulling op het OESO-modelverdrag, het belastingtijdvak van desbetreffende persoon;

  • de contactgegevens van persoon in kwestie;

  • de reden om te veronderstellen dat de verzochte informatie te vinden is bij de aangezochte partij of te vinden is bij een persoon die zich bevindt in het rechtsgebied van de aangezochte partij;

  • er moet een verklaring zijn dat het verzoek conform de wettelijke bepalingen van verzoekende partij is en dat ook als de verzochte informatie in het rechtsgebied van de verzoekende partij aanwezig mocht zijn dat deze informatie ook conform de wettelijke bepalingen verkregen had kunnen worden. Extra is toegevoegd de bewoordingen «in de ruimst mogelijke mate»;

  • er moet ook een verklaring zijn waarin is aangegeven wat de aard van de verzochte informatie is en in welke vorm het moet worden aangeboden;

  • voorts moet ook het fiscale doel worden vermeld;

  • en als laatste een verklaring dat de verzoekende partij alles heeft gedaan om de betreffende informatie eerst op haar eigen grondgebied te verkrijgen.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Waarom is er voor de inwerkingtreding een verschil tussen niet-strafrechtelijke belastingzaken en strafrechtelijke belastingzaken? Wanneer is de inwerkingtreding nu, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Strafrechtelijke belastingzaken hebben een terugwerkende kracht en niet-strafrechtelijke belastingzaken hebben dat niet. Voor strafrechtelijke belastingzaken mag bij inwerkingtreding van het Verdrag terug gegaan worden naar belastingperiodes of heffingen vanaf 1 januari 2010. Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken wordt het Verdrag toegepast vanaf het moment dat het Verdrag in werking treedt.

Artikel I protocol (betreffende artikel 5, vijfde lid, onderdeel g)

De leden van de VVD-fractie lezen dat op verzoek van de Caymaneilanden in artikel I van het protocol is opgenomen dat onder het uitputten van alle in eigen land voorhanden zijnde middelen, mede wordt verstaan het gebruik van verdragen met derde landen indien bedoelde informatie zich in dat derde land bevindt. Wat houdt deze bepaling precies in? Waarom willen de Caymaneilanden dit? En waarom is Nederland hiermee akkoord gegaan? Ook de leden van de SP-fractie vragen waarom de Caymaneilanden het verzoek hebben gedaan dat onder het uitputten van alle in eigen land voorhanden zijnde middelen zoals bedoeld in artikel 5, vijfde lid, letter g, mede wordt verstaan het gebruik van verdragen met derde landen indien bedoelde informatie zich in dat derde land bevindt.

De bepaling houdt in dat het verzoekende land eerst in eigen land alle middelen heeft moeten benutten om de informatie te vergaren, inclusief informatie-uitwisselingsmogelijkheden met andere landen, voordat bij de verdragspartij een verzoek voor informatie-uitwisseling kan worden gedaan. De Caymaneilanden hebben hier om gevraagd vanwege hun beperkte ambtenarenapparaat en vanuit de gedachte dat de onderhandelingspartners over een groter verdragennetwerk beschikten op grond waarvan informatie kon worden uitgewisseld. Vanwege deze wens en omdat er op het moment van onderhandelen geen aanwijzingen waren dat het Global Forum bezwaar zou hebben tegen de bepaling is Nederland hiermee akkoord gegaan.

De OESO heeft bezwaar gemaakt tegen deze bepaling, omdat daarmee de informatie-uitwisseling op basis van het onderhavige Verdrag te zeer belemmerd zou worden. Naar aanleiding daarvan is een briefwisseling geweest om deze bepaling nader in te kaderen (in het geval deze bepaling disproportioneel belastend is voor de verzoekende staat, is een verklaring dat de verzoekende staat alle middelen heeft aangewend binnen de eigen landsgrenzen voldoende om een verzoek bij het andere land in te dienen). In hoeverre is dit voor de OESO voldoende, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wat is de status van zo’n briefwisseling? In hoeverre wordt de informatie-uitwisseling nu nog belemmerd? Waarom is het Verdrag niet gewoon aangepast? Waarom was de OESO van mening dat met deze bepaling de informatie-uitwisseling te zeer zou worden belemmerd, zo vragen de leden van de SP-fractie? Is de regering van mening dat het middel van de briefwisseling, zoals functioneel in het Verdrag tussen de Nederlandse Antillen en Bermuda, bewezen effectief is gebleken? Wat is precies de status van een dergelijke briefwisseling ten opzichte van het Verdrag? Kan de regering deze briefwisseling naar de Kamer sturen? Indien er sprake is van andere relevante briefwisselingen, kan de regering deze eveneens aan de Kamer doen toekomen?

Het Global Forum van de OESO was in het Peer-review-rapport van de Caymaneilanden van mening dat deze bepaling een effectieve informatie-uitwisseling zou belemmeren. Daarom is bij briefwisseling een nadere (ruime) interpretatie aan deze bepaling gegeven. De regering (en ook het secretariaat van het Global Forum) is van mening dat de informatie-uitwisseling hiermee voldoet aan de daarvoor geldende normen.

Een briefwisseling waarin partijen hun interpretatie van de betreffende bepaling vastleggen is een efficiënte en afdoende oplossing. Overigens zijn met betrekking tot de al geldende TIEA’s van Aruba en het Europese deel van Nederland met de Caymaneilanden dezelfde verklaringen afgelegd, omdat die TIEA’s dezelfde bepaling bevatten.

De briefwisseling kan gezien worden als een interpretatieve verklaring bij het Verdrag. De briefwisseling is gepubliceerd in Trb. 2016, 41. Andere relevante briefwisselingen hebben niet plaatsgevonden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders