Ontvangen 22 juni 2016
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties die in het verslag aan het woord zijn. Het is verheugend dat de leden van de VVD-fractie met een positieve grondhouding hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet op het notarisambt (hierna ook: Wna) en dat zij het op hoofdlijnen hiermee eens zijn. Met deze leden ben ik van mening dat het van het grootste belang is dat de pensioenen in het notariaat ook in de toekomst zijn gewaarborgd. Dit wetsvoorstel beoogt hieraan bij te dragen. Naast de leden van de VVD-fractie zijn in het verslag de leden van de fracties van SP en CDA aan het woord. Alle genoemde fracties maken opmerkingen en stellen vragen over het voorstel die hieronder, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, worden beantwoord. Waar dit bijdraagt aan de leesbaarheid, worden vragen gebundeld beantwoord.
Alvorens over te gaan tot beantwoording van de in het verslag opgenomen vragen zij in algemene zin het volgende opgemerkt. De verplichte deelname voor notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen (hierna voor de leesbaarheid ook aangeduid onder de gezamenlijke noemer «notarissen») aan een beroepspensioenfonds is op dit moment geregeld in titel IXa (de artikelen 113a tot en met 113c) van de Wna. Notarissen zijn op grond van deze bepalingen verplicht deel te nemen in de Stichting Notarieel Pensioenfonds (hierna: SNPF). Deze wettelijk verplichte deelname voor notarissen aan een notarieel pensioenfonds is oorspronkelijk ingevoerd met de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds (Stb. 1954, 407, nadien meermalen gewijzigd). Op 1 januari 2006 is die wet ingetrokken met de invoering van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Stb. 2005, 526). De verplichte deelname aan een notarieel pensioenfonds is bij die gelegenheid opgenomen in de Wna. De Wet verplichte beroepspensioenregeling is grotendeels van toepassing op de verplichte deelneming door notarissen (artikel 113c, eerste lid, Wna).
De wettelijk verplichte deelname in een notarieel pensioenfonds op grond van de Wna strekt zich uitsluitend uit tot notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen. Zij is niet van toepassing op medewerkers in het notariaat, zoals juridisch medewerkers, secretariële medewerkers en andere ondersteuners («notarieel medewerkers»). Voor notarieel medewerkers geldt een verplichte deelneming in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor Medewerkers in het Notariaat (hierna: SBMN), een bedrijfstakpensioenfonds. Deze verplichte deelneming vindt plaats volgens de gebruikelijke procedure op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.
De aanleiding voor de voorliggende wetswijziging vormt de wens van de pensioenfondsen SNPF en SBMN om de mogelijkheid te krijgen een fusie aan te gaan. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) en de in het bestuur van SBMN vertegenwoordigde Bond van Medewerkers in het Notariaat steunen deze wens. Ook de medezeggenschapsorganen en besturen hebben hun steun uitgesproken voor de voorgenomen fusie. SNPF en SBMN hebben aangegeven dat de voorgenomen fusie in het belang is van alle personen werkzaam binnen het notariaat en gepensioneerden. Met de beoogde fusie komt een schaalvergroting tot stand waarmee reeds op korte termijn kostenvoordelen in de uitvoering kunnen worden gerealiseerd en die de betrokken fondsen ook op de langere termijn een steviger financieel draagvlak biedt en in staat stelt om te voldoen aan de hogere wettelijke (en aan toezicht door De Nederlandsche Bank onderworpen) eisen die pensioenfondsen worden gesteld, bijvoorbeeld op het gebied van risicomanagement, geschiktheid van bestuursleden en beheersing van bedrijfsprocessen. Gelet op hun beider doelgroepen vormen SNPF en SBMN natuurlijke partners.
De wijziging van de voornoemde wettelijke regeling bij gelegenheid van de invoering van de Wet verplichte beroepspensioenregeling gaf geen aanleiding terug te komen op de op dat moment al enkele decennia bestaande wettelijk verplichte deelneming voor notarissen in een pensioenfonds. Met het voorliggende wetsvoorstel is dat niet anders: de wettelijk verplichting tot deelneming als zodanig wijzigt niet. Thans wordt uitsluitend beoogd de pensioenfondsen in het notariaat meer flexibiliteit te bieden in de uitvoering van de pensioenregeling. De huidige wettelijke bepalingen stellen voor de pensioenregeling van de notarissen een met naam en toenaam genoemd pensioenfonds verplicht en staan daarmee in de weg aan het opgaan van de beide fondsen in één pensioenfonds. De voorliggende wetswijziging strekt er uitsluitend toe de fondsen die mogelijkheid wel te bieden. Vanuit de door de fondsen geuite wens om te kunnen fuseren is niet de wettelijk verplichte aansluiting voor notarissen bij een pensioenfonds als zodanig ter discussie gesteld. De fondsen worden in hun wens gesteund door de KNB, de Pensioenkamer1 en de Bond van Medewerkers in het Notariaat. Het notariaat is hierbij actief betrokken. Zo heeft SNPF in 2015 op verzoek van verschillende ringen voorlichtingsbijeenkomsten verzorgd over de voorgenomen fusie.2 Bij enkele van die bijeenkomsten waren ook vertegenwoordigers van de Pensioenkamer aanwezig. Daarnaast is in de reguliere communicatie van SNPF in 2014 en 2015 aandacht besteed aan de fusie en het fusieproces, via nieuwsbrieven en de website en een persoonlijke brief aan alle deelnemers in april 2014. Ook de KNB heeft bij diverse gelegenheden de leden geïnformeerd over de fusie. Het notariaat is derhalve actief betrokken bij de voorgenomen fusie en het fusieproces, hetgeen niet tot mij bekende bezwaren vanuit het notariaat heeft geleid, afgezien van de door de verschillende fracties aangehaalde peiling.
Bij de voorbereiding van het voorliggende wetsvoorstel is dan ook geen aanleiding gezien over te gaan tot een onderzoek naar het draagvlak voor een deelnemingsplicht. Wel heeft de KNB de bereidheid getoond om een draagvlakonderzoek te doen uitvoeren naar de deelnemingsplicht als zodanig. Het is begrijpelijk dat SNPF en SBMN zoeken naar mogelijkheden om onder meer de financiële weerbaarheid te vergroten. Dit past ook bij hun taken en verantwoordelijkheden. Daarom kiest de regering ervoor om met dit wetsvoorstel deze pensioenfondsen de nodige flexibiliteit te bieden, zonder aan de wettelijke deelnemingsplicht zelf te tornen.
De leden van de fracties van SP en CDA verwijzen naar een petitie van deelnemers aan het SNPF, waarin zorgen worden geuit over de verplichtstelling van een pensioenregeling en waarin verslag wordt gedaan van een internet poll over het draagvlak voor de verplichte deelname in een pensioenfonds. Deze leden vragen of de regering hiervan heeft kennisgenomen, alsmede om een nadere toelichting op deze zorgen en op de stelling dat met de fusie een pensioenfonds zou ontstaan met een belegd vermogen van ca. 2,5 miljard euro, terwijl alleen met een belegd vermogen van ca. 20 miljard euro de benodigde schaalvoordelen bereikt zouden worden.
In reactie op de zorgen, geuit in de door de aan het woord zijnde leden bedoelde petitie, merk ik het volgende op. Het met het voorliggende wetsvoorstel faciliteren van de voorgenomen fusie past binnen het regeringsbeleid om pensioenfondsen meer mogelijkheden tot schaalvergroting te bieden en te voldoen aan de hoge eisen die aan pensioenfondsen (onder meer op het gebied van risicomanagement en geschiktheid van bestuurders) worden gesteld. Door onder andere een ongunstiger wordende verhouding tussen actieve deelnemers en gepensioneerden, de noodzaak tot beheersing van de uitvoeringskosten en de noodzaak tot betere mogelijkheden om een voldoende deskundig pensioenfondsbestuur te waarborgen, is voor kleinere fondsen de vraag aan de orde of zij met hun omvang voldoende toekomstbestendig zijn. Schaalvergroting is in het belang van zowel de actieve deelnemers in fondsen als de gepensioneerden. Wanneer de fondsen SNPF en SBMN samengaan ontstaat er een pensioenfonds met een belegd vermogen van ca. € 2,5 miljard, zoals de aan het woord zijnde leden al memoreerden, met uitvoeringskosten die naar verwachting € 2,4 miljoen lager liggen dan bij de huidige afzonderlijke fondsen. Het wetsvoorstel beantwoordt daarmee aan de doelstelling die de leden van de VVD-fractie al aanhaalden, namelijk het zo goed mogelijk waarborgen van de pensioenen van notarissen en notarieel medewerkers. Door de fusie hebben werkgevers in het notariaat in de toekomst bovendien te maken met slechts één pensioenfonds voor hun werknemers in plaats van twee afzonderlijke fondsen. De fusie levert voor hen dan ook een administratieve vereenvoudiging op. Een en ander laat onverlet dat op langere termijn kan blijken dat aanvullende maatregelen nodig zijn om de houdbaarheid van pensioenen in het notariaat te waarborgen. De nu voorgenomen fusie is een logische stap, maar hoeft niet de gewenste eindsituatie te zijn. De beoogde fusie brengt voor de korte termijn evidente voordelen voor beide fondsen met zich mee, zonder dat het eventuele verdere stappen om de toekomstbestendigheid te waarborgen belemmert.
De leden van de SP-fractie en de CDA-fractie vragen voorts naar de haalbaarheid van het alternatief van een directe overgang van beide fondsen naar een algemeen pensioenfonds. Zij vragen of het klopt dat dit meer flexibiliteit met zich meebrengt voor de deelnemers in de fondsen en welke voor- en nadelen aan deze optie kleven. De aan het woord zijnde leden verwijzen in dat verband naar de opvattingen van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de overgang naar een algemeen pensioenfonds een goed alternatief kan zijn voor verplichte beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen.
In reactie op deze vragen wordt opgemerkt dat de overgang naar een algemeen pensioenfonds op dit moment alleen een optie voor SNPF is aangezien het daarbij om een beroepspensioenregeling gaat. Voor SBMN is het omvormen tot een algemeen pensioenfonds of het onderbrengen van de pensioenregeling bij een algemeen pensioenfonds niet mogelijk omdat het algemeen pensioenfonds niet openstaat voor verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Ik verwijs in dit verband naar de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 februari jl.3
De leden van de CDA-fractie vragen of bij de keuze voor het algemeen pensioenfonds het mogelijke verschil dat in dekkingsgraad kan optreden bij de voorgestelde fusie wordt uitgesloten. Zij verzoeken in te gaan op de vraag of het algemeen pensioenfonds betere financiële waarborgen biedt voor notarieel medewerkers, gelet op het verschil in salariëring met notarissen. Ook de leden van de VVD-fractie merken op dat er een verschil is tussen de hoogte van de inkomens van de notarissen, die deelnemen in SNPF, en de inkomens van notarieel medewerkers, die deelnemen in het SBMN. Deze leden vragen of de regering – al dan niet via De Nederlandsche Bank – toezicht houdt op het risico van nadelige gevolgen voor deelnemers van de fusie en het samenvoegen van de vermogens van deze fondsen. Zij informeren naar de maatregelen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen. De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat bij een verschil in dekkingsgraad bij de fusie geen enkele deelnemer erop achteruit zal gaan als de aanspraken van de deelnemers met de hogere dekkingsgraad worden verhoogd.
Zoals hierboven vermeld, is het momenteel niet mogelijk voor beide fondsen gezamenlijk om hun pensioenregeling onder te brengen bij een algemeen pensioenfonds. Was dat wel het geval, dan zou een verschil in dekkingsgraad geen rol spelen indien zou worden gekozen voor twee afzonderlijke collectiviteitkringen. Een collectiviteitkring van een algemeen pensioenfonds vormt een financieel afgescheiden vermogen. Indien zou worden gekozen voor één collectiviteitkring in een algemeen pensioenfonds waarin beide fondsen toetreden, dan zou een verschil in dekkingsgraad wel relevant zijn. Verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen vormen financieel één geheel. Samenvoeging van de vermogens heeft niet tot gevolg dat er, vanwege het verschil in salariëring, financiële risico’s ontstaan voor de deelnemers aan SBMN. Op de fusie en de samenvoeging van de vermogens van de pensioenfondsen wordt toezicht gehouden door De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank ziet er op toe dat bij de fusie en de samenvoeging van vermogens sprake is van een evenwichtige belangenbehartiging van deelnemers en pensioengerechtigden en dat geen van deze groepen. nadeel ondervindt of zal ondervinden als gevolg van de fusie. Voor zover het verschil in inkomenspositie van de verschillende categorieën deelnemers daarvoor relevant is, betrekt De Nederlandsche Bank ook dat element bij deze beoordeling. Een specifiek aspect is de kwestie van een eventueel verschil in dekkingsgraad tussen de betrokken fondsen op het moment van fusie. De dekkingsgraden kunnen gelijk worden getrokken door bijvoorbeeld verhoging van de aanspraken voor de deelnemers van het fonds met de hoogste dekkingsgraad. De Nederlandsche Bank is op de hoogte van het voornemen van beide fondsen om te fuseren.
De leden van de SP-fractie merken op dat er geen onderzoek is verricht naar het draagvlak voor de wettelijke verplichting deel te nemen aan de pensioenregeling. Deze leden vragen wat de voor- en nadelen zijn van de deelnemingsverplichting voor werkgevers en deelnemers. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het standpunt deelt dat het meest logische moment om de representativiteit te toetsen vóór de fusie is.
Een wettelijk verplichte deelname aan een pensioenfonds of een pensioenregeling biedt waarborgen voor goede pensioenvoorziening tegen een acceptabele prijs voor een gehele bedrijfstak of een gehele beroepsgroep. Het biedt daarmee niet alleen de zekerheid dat alle betrokkenen een pensioenvoorziening opbouwen, maar het leidt door de collectieve uitvoering ook tot lage kosten van die pensioenvoorziening. De verplichtstelling voor het notariaat is ingevoerd om te waarborgen dat notarissen een oudedagsvoorziening kunnen genieten en zich niet gedwongen zien tot op hoge leeftijd het ambt te vervullen. Daarmee werd ook een stimulans aan de doorstroming binnen het notariaat gegeven. Een nadeel van de verplichte aansluiting is de afwezigheid van keuzevrijheid voor betrokkenen. Op voorhand is niet uit te sluiten dat een specifieke (deel)groep onder omstandigheden er de voorkeur aan zou geven om de eigen pensioenvoorziening op een andere wijze in te vullen dan met de huidige verplichte deelname.
Terecht vragen de aan het woord zijnde leden aandacht voor de wens dat een wettelijke verplichte deelname op voldoende steun binnen de verschillende doelgroepen kan rekenen. Daarover is het gesprek aangegaan met de beide fondsen SNPF en SBMN en met de KNB. Voor de korte termijn geniet het de voorkeur om een fusie van SNPF en SBMN mogelijk te maken. Een fusie staat niet in de weg aan het eventueel laten vervallen of het wijzigen van de huidige wettelijke regeling, mocht daartoe aanleiding blijken. Het klopt dat de KNB heeft gesteld dat er kosten zijn verbonden aan vertraging van de fusie, de aan het woord zijnde leden van de SP-fractie wijzen hierop. Deze kosten zijn voornamelijk gelegen in het feit dat door vertraging efficiencyvoordelen (van € 2,4 miljoen op jaarbasis) vooralsnog niet kunnen worden geboekt. Ook leidt vertraging tot het risico dat de beide fondsen afzonderlijk onvoldoende weerbaar worden. Daarmee kunnen op termijn de pensioenen binnen het notariaat in gevaar komen. Juist om voornoemde redenen wordt er voor dit moment voor gekozen belemmeringen weg te nemen die aan fusie in de weg staan.
De leden van de SP-fractie vragen wat de beoogde fusiedatum is en waarom deze niet meer wordt gehaald. In antwoord hierop zij opgemerkt dat de SNPF en SBMN inmiddels streven naar het realiseren van een fusie per 1 januari 2017. Aan het behalen van die beoogde datum zijn wel de nodige voorwaarden verbonden. In ieder geval zal het wetgevingstraject geheel moeten zijn afgerond en zal De Nederlandsche Bank als toezichthouder geen bezwaren moeten hebben tegen de voorgenomen fusie.
De leden van de SP-fractie vragen waarom niet eerder een draagvlakmeting is gehouden. Ook vragen zij of er is gesproken met de indieners van de eerdergenoemde petitie. Zij wensen te vernemen of een discussie over de wettelijke verplichting en de fusie zin heeft na invoering van dit wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie vragen de regering te bevestigen en te reflecteren op de opmerking dat door het SNPF sinds 1957 geen representativiteitsonderzoek is gehouden en dat notarieel medewerkers verplicht zijn tot deelname aan het pensioenfonds op grond van een verlopen CAO uit 1999. Deze leden vragen of er nog voldoende tijd is om de representativiteitstoets uit te voeren, aangezien de eerder beoogde fusiedatum niet is gehaald. Deze leden vragen of bij het SNPF en de KNB kan worden nagegaan of de kosten van een dergelijke toets bescheiden zullen zijn en of deze binnen afzienbare tijd gereed kan zijn. De leden van de CDA-fractie verzoeken voorts om bij SNPF, bestuur en ledenraad van de KNB en de Pensioenkamer na te gaan waarom geen gehoor is gegeven aan het verzoek tot het houden van een representativiteitstoets onder de deelnemers van SNPF en leden van de KNB. Indien een dergelijke toets wel is uitgevoerd, vragen de aan het woord zijnde leden om de opzet en resultaten ervan inzichtelijk te maken.
Zoals in de inleiding al is aangegeven, vormt de aanleiding voor dit wetsvoorstel de wens vanuit de praktijk van de pensioenfondsen om de nodige flexibiliteit te krijgen zich te kunnen aanpassen aan veranderende (markt)omstandigheden. De aanleiding was niet om tot afschaffing van de wettelijke deelnemingsplicht te komen. Om die reden is bij de voorbereiding van het voorliggende wetsvoorstel ook niet de noodzaak tot het verrichten van een onderzoek naar het draagvlak voor een deelnemingsplicht aan de orde gekomen. Wel is duidelijk dat de voorgenomen fusie en wetswijziging kunnen rekenen op steun van vertegenwoordigende organen binnen het notariaat, de KNB en de bestuurs- en medezeggenschapsorganen van de beide fondsen.
Ook bij gelegenheid van de invoering van de Wet verplichte beroepspensioenregeling in 2006 is er geen aanleiding geweest terug te komen op de op dat moment al enkele decennia bestaande wettelijk verplichte deelneming voor notarissen in een pensioenfonds, zo antwoord ik op vragen van de aan het woord zijnde leden over onderzoek naar de wettelijke verplichte deelneming na invoering van de wettelijke plicht in 1957. Verplichtstelling van pensioenregelingen vindt niet plaats op grond van een CAO, maar op basis van een zelfstandig verzoek. Een verplichtstelling kan ingetrokken worden wanneer de daarbij betrokken partijen niet langer een meerderheid van de deelnemers vertegenwoordigen. In de inleiding is reeds ingegaan op de betrokkenheid van KNB, de Bond van Medewerkers in het Notariaat en anderen bij de voorbereiding van de voorgenomen fusie en het fusieproces.
De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor zorgen over verenigbaarheid met Europees recht. Met name speelt de vraag of een verplichte deelname blijkens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) schending meebrengt van het mededingingsrecht. De stelling dat verplichte deelneming aan een pensioenfonds strijdig is met het mededingingsrecht wordt niet gedeeld. Deze verenigbaarheid is onderwerp geweest van verschillende uitspraken van het HvJEU. Indien er sprake is van voldoende solidariteitkenmerken is volgens deze jurisprudentie de verplichtstelling een gelegitimeerde uitzondering op de mededingingsregels.4
De leden van de SP-fractie vragen wat bedoeld wordt met de opmerking in de memorie van toelichting dat het loslaten van de verplichte deelneming een geheel andere organisatie vergt. Zij wensen te vernemen of en hoe het loslaten van de wettelijke verplichting mogelijk is. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de beroepsgroep van notarissen moet worden georganiseerd om de wettelijke verplichte aansluiting bij een pensioenfonds te kunnen opheffen. Ook zij wensen te vernemen of ook na de fusie kan worden afgezien van de wettelijke verplichte aansluiting voor de groep notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, vragen de aan het woord zijnde leden op welke wijze dit alsnog in het wetsvoorstel opgenomen zou kunnen worden.
In de passage in de memorie van toelichting waarnaar de leden van de SP-fractie verwijzen, is aangegeven dat het loslaten van een wettelijk verplichte deelneming een geheel andere organisatie van de groep notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen vergt, hetgeen een aanzienlijke tijd- en kosteninvestering zal vergen. Deze passage ziet op de organisatie van pensioenen van notarissen. Het loslaten van de verplichte deelname zou tot gevolg hebben dat notarissen zelf dienen te besluiten op welke wijze zij hun (aanvullende) pensioenvoorziening wensen te regelen. De huidige specifieke wettelijke verplichtstelling maakt het mogelijk dat de gehele beroepsgroep – zowel de notarissen als de toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen – in één fonds kan deelnemen, hetgeen de pensioenwetgeving momenteel niet toestaat.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bij de Nederlandse Branche Vereniging Notariaat (hierna: NBVN) de opzet en resultaten kan opvragen van een opiniepeiling onder notarissen, waaruit zou blijken dat 73% van de respondenten tegen verplichte deelname aan het notarieel pensioenfonds was. Deze leden vragen de regering om een beoordeling hiervan, alsmede van het gegeven dat onduidelijk zou zijn of conform de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) 60% van de deelnemers verplichte deelname wenst te continueren.
In reactie hierop zij opgemerkt dat de door de aan het woord zijnde leden bedoelde opiniepeiling over meer ging dan alleen de verplichte deelname aan het notarieel pensioenfonds. Bij de voorbereiding van het voorliggende wetsvoorstel vormt de KNB – bij wie alle notarissen van rechtswege zijn aangesloten – de gesprekspartner als vertegenwoordiging van het notariaat. De KNB heeft zich als gezegd positief over de voorgenomen fusie uitgelaten.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur